ECLI:NL:HR:2010:BN7726

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/05142
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schuld a.b.i. art. 308 Sr. bij aanmerkelijk onvoorzichtig handelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 november 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen, wat had geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De feiten van de zaak dateren van 10 november 2006, toen de verdachte tijdens de lunch op de tafel sprong en daarbij het hoofd van het slachtoffer raakte. Het Gerechtshof had geoordeeld dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze conclusie niet voldoende was gemotiveerd. De Hoge Raad benadrukte dat bij de beoordeling van schuld in cassatie alleen kan worden gekeken naar de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden van het geval. De enkele omstandigheid dat de verdachte op de tafel sprong, was volgens de Hoge Raad niet voldoende om aanmerkelijk onvoorzichtig handelen vast te stellen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de uitleg van schuld in het strafrecht, met name in gevallen waarin de gedragingen van de verdachte niet zonder meer leiden tot de conclusie van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen.

Uitspraak

30 november 2010
Strafkamer
Nr. 08/05142
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 november 2008, nummer 22/006436-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van schuld als bedoeld in art. 308 Sr.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"de verdachte op 10 november 2006 te Zwijndrecht aanmerkelijk onvoorzichtig in de richting van voornoemde [slachtoffer] (die achter een tafel zat) is gesprongen en (daarbij) het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geraakt met zijn, verdachtes, lichaam, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer fractu(u)r(en) van de sinus, althans kaakholte en een dislokatie van een bot in het gezicht en een of meer beschadigde zenuw(en), heeft bekomen."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik was op 10 november 2006 aan het eten in de kantine bij mijn werk in Zwijndrecht. Ik ben op de tafel gesprongen en gelijk weer aan de andere kant van de tafel afgesprongen."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik doe aangifte van mishandeling. Op vrijdag 10 november 2006 zat ik te lunchen in de kantine van [A] te Zwijndrecht. Tegenover mij zat [verdachte]. Hij ging op de tafel, liep er over en sprong eraf. Terwijl hij eraf sprong klapte mijn hoofd naar achter. Ik ben door zijn knie in mijn gezicht geraakt. Er zijn kneuzingen in mijn gezicht en er is een breuk. Ik heb gebloed uit neus en mond.
Ook zijn mijn zenuwen dood geslagen: tandvlees en tanden zijn gevoelloos."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op vrijdag 10 november 2006 zaten we te lunchen in de kantine van [A]. Ik zat aan tafel met o.a. [slachtoffer] en [verdachte]. Toen sprong [verdachte] ineens op de tafel. Voor ik er erg in had was hij er al weer af aan de andere kant. Ik hoorde dat [slachtoffer] aan mij vroeg: "heb ik in mijn gezicht een rode vlek?" Ik zag een ietwat rood verkleurde vlek op het jukbeen van [slachtoffer] zijn gezicht aan de linkerzijde. Ik heb het vermoeden dat deze verkleuring is ontstaan omdat [verdachte] op de tafel sprong en wellicht op deze wijze met zijn knie het gezicht van [slachtoffer] heeft geraakt."
d. een schrijven van A.M. Schoneveld, arts-assistent-chirurgie, voor zover inhoudende:
"Bij [slachtoffer] is op 10 november 2006 het volgende vastgesteld: Kneuzingen aan de bovenkaak, verminderd gevoel aan het tandvlees, ernstige pijn, nasaal bloedverlies en bloedverlies in de keel via de bijholten, veroorzaakt door een breuk."
2.3. In cassatie kan slechts worden onderzocht of de schuld
- in het onderhavige geval het bewezenverklaarde aanmerkelijk onvoorzichtig handelen - aan het door het slachtoffer bekomen zwaar lichamelijk letsel uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
2.4. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte, terwijl hij met een aantal collega's lunchte, op de tafel is gesprongen en vervolgens aan de andere kant van de tafel daarvan is afgesprongen, waarbij hij met zijn lichaam het hoofd van [slachtoffer] heeft geraakt.
2.5. Anders dan het Hof kennelijk heeft geoordeeld, kan uit de enkele omstandigheid dat de verdachte op de tafel is gesprongen en daarvan vervolgens weer is afgesprongen, niet zonder meer volgen dat de verdachte, zoals is bewezenverklaard, zich 'aanmerkelijk onvoorzichtig' heeft gedragen. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 30 november 2010.