ECLI:NL:HR:2015:3065

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
14/05483
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak en vermindering van de gevangenisstraf in een cassatieprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, maar het hof had niet voldaan aan de vereisten van artikel 359, leden 3 en 8 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) met betrekking tot de bewijsvoering. De Hoge Raad oordeelde dat het bestreden arrest niet de benodigde bewijsmiddelen bevatte voor de bewezenverklaring van het onder 12 tenlastegelegde feit. Om doelmatigheidsredenen sprak de Hoge Raad de verdachte vrij van dit feit, zonder dat dit de aard en ernst van de overige bewezenverklaarde feiten aantastte. Hierdoor kon de Hoge Raad de uitspraak van het hof op dit punt vernietigen, maar de overige veroordelingen bleven intact.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad over de redelijke termijn van de procedure. Het hof had geoordeeld dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in de appelfase, omdat de vertraging deels was ingegeven door verzoeken van de verdediging. De Hoge Raad vond dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk, gezien de lange duur van de procedure. De Hoge Raad besloot om de zaak zelf af te doen en verminderde de door het hof opgelegde gevangenisstraf van vier jaren naar drie jaren en zes maanden. De overige middelen van cassatie werden verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak.

Uitspraak

13 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 14/05483
LBS/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 28 oktober 2014, nummer 21/003539-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Bunnik, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch alleen wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 12 primair tenlastegelegde en de strafoplegging en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het zesde middel

2.1.
Het middel klaagt dat het bestreden arrest niet de met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 12 tenlastegelegde gebezigde bewijsmiddelen bevat.
2.2.
Ten laste van de verdachte is onder 12 bewezenverklaard dat hij:
"op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot 20 augustus 2008, in de gemeente Oldenzaal en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen, voorwerpen, te weten:
- op 22 oktober 2007 in Enschede een geldbedrag van minimaal 5000 euro, welk geldbedrag ter wisseling aan een medewerk(st)er van Holland Casino is aangeboden en
- op 25 juli 2008 in Enschede een geldbedrag van 750 euro, waarmee de eerste huurtermijn voor een woning aan de Leijdsweg te Enschede is betaald en
- in de periode van 1 januari 2006 tot 20 augustus 2008 in Nederland een geldbedrag van 753,77 euro althans enig geldbedrag, waarmee een of meer boetes aan de politie en/of justitie is/zijn betaald en
- op 6 augustus 2008 in Enschede een geldbedrag van 1500 euro, waarmee de aankoop van onder andere behang en profielen bij het bedrijf Thuisin is (aan)betaald en
- in de periode van 1 augustus 2008 tot 20 augustus 2008 in Enschede een geldbedrag van 1400 euro, waarmee [betrokkene 1] voor verrichte of te verrichten werkzaamheden is (aan)betaald en
- in de periode van 1 september 2007 tot 1 januari 2008 in Enschede een geldbedrag van 2850 euro waarmee de eerste twee huurtermijnen voor een woning aan de [a-straat] is betaald
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.3.
Volgens art. 359, derde en achtste lid, Sv moet een uitspraak op straffe van nietigheid de bewijsmiddelen bevatten, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het bestreden arrest voldoet wat betreft het onder 12 bewezenverklaarde niet aan dit vereiste. De bewezenverklaring is in zoverre ontoereikend gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen de verdachte ter zake van dit feit vrijspreken. Daardoor wordt de aard en ernst van al hetgeen voor het overige ten laste van de verdachte is bewezenverklaard - weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1 en 4 - niet aangetast, zodat vernietiging van de bestreden uitspraak ter zake van de strafoplegging op deze grond achterwege kan blijven.

3.Beoordeling van het dertiende middel

3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de appelfase niet is overschreden.
3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2013 heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"(133) Tot slot vraag ik u, onverlet uw oordeel met betrekking tot de voorgaande bewijs- en strafverweren, rekening te houden met de rijkelijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Het vonnis van de rechtbank Almelo is gewezen op 15 september 2009. Binnen 14 dagen nadien is hoger beroep ingesteld. Na een serie pro forma-zittingen is de eerste regiezitting geweest op 26 januari 2011. Eerst dan bepaalt uw hof dat het onderzoek niet volledig is geweest en het noodzakelijk is een viertal getuigen te horen. De zaak wordt terugverwezen naar de rechter-commissaris in Almelo. In september 2011 sluit de RC zijn onderzoek en is de zaak in feite 'zittingsrijp'. Eerst op 11 oktober 2013 wordt cliënt opgeroepen voor de behandeling van 19 en 22 november 2013.
(134) Uit het voorgaande constateert de verdediging een tweetal vertragingen die geen rechtvaardiging vinden in enig te respecteren (onderzoeks)belang. Tussen het instellen van appel en de eerste regiezitting zitten ruim 16 maanden, terwijl binnen deze periode - buiten pro forma-zittingen - geen inhoudelijke beslissingen zijn genomen. Tussen het sluiten van het onderzoek door de RC en de inhoudelijke behandeling van vandaag zit ruim 2 jaar terwijl in die twee jaar geen enkele onderzoekshandeling is verricht.
(135) Blijkens het standaardarrest van de Hoge Raad behoort het geding in de beroepsfase met een einduitspraak te zijn afgerond binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld. De redelijke termijn is in casu met ruim twee jaar overschreden terwijl er geen bijzondere omstandigheden zijn die deze overschrijding rechtvaardigen. Conform de geldende jurisprudentie verzoekt de verdediging uw hof wegens deze overschrijding passende strafcompensatie toe te passen."
3.3.
Het bestreden arrest houdt - voor zover hier van belang - in:
"De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van strijd met de artikelen 5 en/of 6 van het EVRM nu de strafrechtelijke afwikkeling lang op zich heeft laten wachten en dat daardoor strafreductie op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op zijn plaats is.
Het hof overweegt dat verdachte op 17 september 2009 hoger beroep heeft ingesteld. Vervolgens hebben er vier pro forma behandelingen en één regiezitting plaatsgevonden. Bij tussenarrest van 26 januari 2011 is het onderzoek heropend teneinde vier getuigen te horen. Op 19, 22 en 26 november 2013 is de zaak inhoudelijk behandeld. Deze behandeling resulteerde op 10 december 2013 in een tussenarrest, waarbij het onderzoek is heropend om drie getuigen te horen. De vertraging in de behandeling van het hoger beroep is deels ingegeven door de verzoeken van de verdediging. Naar het oordeel van het hof heeft de procedure in hoger beroep weliswaar onwenselijk lang geduurd, maar levert dit geen overschrijding op in de zin van het recht. Voor een strafvermindering op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is dan ook geen plaats."
3.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de vertraging in de behandeling van het hoger beroep deels is ingegeven door de verzoeken van de verdediging. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat het hoger beroep op 17 september 2009 is ingesteld en het geding eerst op 28 oktober 2014 met een einduitspraak is afgerond, terwijl de gedingstukken het ernstige vermoeden wekken dat uitsluitend de beslissing bij tussenarrest van 26 januari 2011 tot heropening van het onderzoek teneinde vier getuigen te horen was ingegeven door het verzoek van de verdediging.
3.5.
Het middel is derhalve terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen en de door het Hof opgelegde gevangenisstraf van vier jaren verminderen.

4.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 12 tenlastegelegde alsmede de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
spreekt de verdachte vrij van het onder 12 tenlastegelegde;
vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze drie jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 oktober 2015.