Conclusie
4.Het eerste middel
hij in of omstreeks de nacht van 9 juli 2003 op 10 juli 2003 in de gemeente [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] een of meermalen met (een) mes(sen), althans met (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in het hoofd en/of lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid”
“1.
hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) [mijn cursivering: AEH]met dat opzet die [slachtoffer] een of meermalen met (een) mes(sen), althans met (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in het hoofd en/of lichaam heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid”
“hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)”, houdt slechts een nadere bepaling in van “tezamen en in vereniging met een ander of anderen” en een verduidelijking dat de feitelijke gedragingen waaruit dit delict zou hebben bestaan door verdachte en/of zijn mededader(s) zouden zijn verricht. Gelet op het voorgaande kan mijns inziens niet worden gezegd dat de uitleg die het hof aan de tenlastelegging heeft gegeven in strijd is met de bewoordingen van de tenlastelegging, zodat het hof door de toevoeging van de woorden
“hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)”ook geenszins een verandering heeft gebracht in het verwijt dat de verdachte is gemaakt. Bovendien gaat het om een aanpassing van ondergeschikte betekenis die geen wezenlijke wijziging in de feitelijke omschrijving van het feit heeft teweegbracht. De uitleg die het hof aan de tenlastelegging heeft gegeven komt mij verder geenszins onbegrijpelijk voor. Van grondslagverlating is daarmee geen sprake.
5.Het tweede middel
figuur 1.
extreem veel waarschijnlijkerwanneer hypothese 1 juist is, dan wanneer hypothese 2 juist is.
zeer veel waarschijnlijkerwanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
meer dan één miljard maal waarschijnlijker als hypothese I waar is, dan als hypothese II waar is.
vice versa.Relevant is verder dat in het overzichtsarrest van 2 december 2014 en in enkele aanvullende arresten van latere datum de Hoge Raad aandacht heeft besteed aan de afbakening van medeplegen ten opzichte van medeplichtigheid – hetgeen met name speelt indien door de verdachte geen uitvoeringshandelingen zijn verricht – en een aantal omstandigheden heeft genoemd waarmee de rechter bij de vorming van zijn oordeel of de kwalificatie medeplegen aangewezen is “rekening kan houden”. Het gaat dan om “de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip”. [10] Ook heeft de Hoge Raad bepaald dat bij de beoordeling of sprake is van medeplegen de procesopstelling van de verdachte een rol mag spelen. Daartoe heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
NJ2020/174, m.nt. Vellinga. Daarin hadden de verdachte en medeverdachte het plan opgevat een partij hennep weg te nemen zonder te betalen. Dat wilden zij echter doen door voor die hennep te betalen met geprepareerde bundeltje grotendeels nepgeld. Op het moment dat door de beoogde verkopers werd ontdekt dat door de verdachte en de medeverdachte niet het afgesproken geldbedrag was meegebracht, heeft één van de hennepverkopers een vuurwapen gepakt en doorgeladen, waarop de verdachte en de medeverdachte met het bundeltje geld en de partij hennep uit de woning zijn gevlucht. Tijdens de vlucht werden zij beschoten. Al vluchtend heeft de medeverdachte vervolgens teruggeschoten met het door hem meegevoerde vuurwapen, waarbij hij zijn laatste schot doelbewust heeft gericht op de persoon die hen beschoot. De verdachte werd veroordeeld wegens het medeplegen van een poging tot doodslag. Uit de door het hof gedane vaststellingen kon volgens de Hoge Raad niet volgen dat de verdachte opzet had op het medeplegen van poging tot doodslag. Dit omdat hieruit niet volgde dat “in enigerlei vorm een afspraak is gemaakt over het gebruik van een wapen, dan wel dat de verdachte wist dat [betrokkene 1] voor de uitvoering van het plan een wapen had geleend of zich bewust was van de mogelijkheid van het gebruik van een wapen door [betrokkene 1] bij die uitvoering dan wel dat de verdachte, nadat [betrokkene 1] begon met schieten, op enigerlei wijze heeft bijgedragen aan de poging tot doodslag.”
Hoewel niet is kunnen worden vastgesteld dat de verdachte degene is die met het mes heeft gestoken en evenmin, in het geval de mededader het mes heeft gebruikt, dat de verdachte van tevoren ervan op de hoogte was dat bij de overval in de woning een mes gebruikt zou worden, kan op grond van de bewijsmiddelen wel worden vastgesteld dat de verdachte zowel in de voorbereiding als bij de uitvoering van de poging tot doodslag van het slachtoffer op zijn minst een zeer actieve en bepalende rol heeft vervuld. Zou de verdachte onwetend zijn geweest van de aanwezigheid van het mes en/of het gebruik daarvan, dan heeft hier zeker te gelden wat mijn toenmalige ambtgenoot A-G Jörg in zijn conclusie [16] meende als de verdachte niet “een poging onderneemt om de gezamenlijke onderneming die door het onverwacht tevoorschijn brengen van een wapen door zijn medeverdachte een andere wending gaat nemen, te beëindigen of tenminste zich aan die andere wending te onttrekken maar “in de verdere uitvoering van wat hij met zijn mededader wèl heeft afgesproken” volhardt, hij de kwade afloop op de koop toeneemt. In de door het hof gebezigde bewijsmiddelen ligt de vaststelling besloten dat een van de daders het mes reeds in zijn hand had, voordat de beide daders geweld hebben uitgeoefend op het slachtoffer. Het slachtoffer heeft in dit verband verklaard dat hij wakker werd, hij toen zag dat aan beide zijden van het bed een man stond, dat de man aan de linkerzijde van zijn bed een mes vast had en dat daarna beide mannen hem meermalen op zijn hoofd sloegen, waarna de man met het mes hem meermalen met het mes stak. Op het moment waarop een van de daders het mes in zijn bezit had, heeft de andere dader zich niet van de situatie gedistantieerd, maar hebben beide daders daarna geweld uitgeoefend op het slachtoffer door hem meermalen met vuisten op zijn hoofd te slaan, waarna het slachtoffer meermalen met het mes is gestoken.
6.Het derde middel
€ 4.684,00 en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag. Daartoe heeft het hof in de bestreden uitspraak onder het kopje ‘Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ’ het volgende overwogen:
(AEH: ik begrijp gelet op de geboortedatum en het woonadres dat [betrokkene 2] en [betrokkene 2] een en dezelfde persoon zijn)als een van de erfgenamen is aangewezen. De tweede deelklacht faalt derhalve.