2.2.1Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 8 februari 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om goederen van hun gading, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [aangever] , weg te nemen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, een loods gelegen aan de [a-straat 1] te betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.2.2Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2020, dossierpagina 11, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 8 februari 2020, omstreeks 02.35 uur, kregen wij de melding om te gaan naar de [a-straat ] te [plaats] . Aldaar zou een zwarte personenauto voor een camping staan. Twee personen waren uit de auto gestapt en zijn de camping opgelopen. Omstreeks 02.46 uur waren wij met de patrouilles met roepnummer 15.01 en 15.16 ter plaatse. Wij zijn het terrein van de camping opgereden met de dienstauto. Wij zagen dat er twee personen uit een soort voederstal gerend kwamen. Wij stapten uit het dienstvoertuig. Wij riepen meermaals met luide stem en op niet mis te verstane wijze "staan blijven, politie". Wij zagen dat de twee personen door bleven rennen het aldaar gelegen bosgebied in. Wij zagen dat één persoon een blauwe muts droeg. Wij zagen dat deze persoon gereedschap liet vallen. Wij zagen dat er een handschoen op de grond viel. Wij zagen dat de verdachte, welke de blauwe muts droeg (de Hoge Raad begrijpt: de [medeverdachte] ), viel. Wij hielden de verdachte vervolgens aan ter zake van poging tot inbraak. Wij zagen dat de andere verdachte verder rende het bosgebied in. Deze zijn we vervolgens uit het oog verloren.
Wij zagen dat het gereedschap, welke de verdachte liet vallen, een hamer en een rode tang betrof. Wij zagen dat de handschoen een zwart met grijze werkhandschoen betrof.
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2020, dossierpagina’s 12-13, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
(...)
Op 8 februari 2020, omstreeks 02.37 uur, kregen wij de melding dat er een auto voor de woning stond op de [a-straat 2] te [plaats] . Twee mannen stapten uit en liepen het erf op van de overburen. De auto was zwart en er zat nog iemand in de auto. Aan de overzijde was een boerderijcamping. De auto stond langs de weg op het fietspad. De twee mannen zijn over het pad het campingterrein opgelopen.
Omstreeks 02.45 uur troffen wij voor [a-straat 2] een personenauto op het fietspad aan. Dit betrof een blauwe Volkswagen Golf station voorzien van het Roemeense kenteken [kenteken] . Wij zagen dat een persoon op de bestuurdersplek zat. Ik, [verbalisant 3] , vroeg aan deze persoon naar zijn paspoort. Ik zag dat hij mij een Roemeense Identiteitskaart overhandigde. Ik zag dat deze man genaamd was [verdachte] .
4. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 februari 2020, dossierpagina’s 9-10, voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] :
(...)
Ik ben eigenaar van camping ‘ [A] ’. Mijn perceel is vanaf de openbare weg vrij toegankelijk. Heden, 08 februari 2020, omstreeks 02.45 uur, werd ik gebeld door mijn overbuurman [betrokkene 1] . Vervolgens ben ik opgestaan en heb ik uit het raam gekeken. Ik zag toen licht op het terrein en ik zag politieagenten lopen. Vervolgens ben ik in gesprek gegaan met de politie. Ik begreep dat er enkele personen op mijn perceel waren geweest die mogelijk wilde inbreken dan wel goederen wilden wegnemen.
(...)
Hierop ben ik met de politie mijn terrein afgelopen op zoek naar afwijkende zaken op mijn perceel. In de open loods, gelegen links achter mijn woning, zag ik op de grond twee grote slijpschijven liggen. Ik zag dat deze slijpschijven door iemand op de grond waren gelegd. Deze slijpschijven behoren daar niet te liggen en horen opgeborgen te liggen in een rek in de loods.
5. Het proces-verbaal van medeverdachte d.d. 8 februari 2020, dossierpagina’s 28-33 voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :
(...)
V: Met wie ben jij afgelopen nacht naar [plaats] gekomen?
A: Met een Roemeen, een bekende.
V: Wat is zijn naam ?
A: Ik weet zijn naam niet, alleen [verdachte] .
V: Met welke auto zijn jullie naar [plaats] gekomen ?
A: Een zwarte auto, het merk weet ik niet.
V: Welk kenteken had die zwarte auto ?
A: Een Roemeens kenteken.
(...)
V: Dus jullie waren wel met drie man in de auto?
A: Ja.”
2.2.3Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Door de raadsman is bepleit dat de verdachte van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen. Bij de onder de [medeverdachte] inbeslaggenomen goederen kan niet worden vastgesteld dat deze geschikt waren voor het wegnemen van twee grote schijven en is niet vast te stellen of deze goederen überhaupt zijn gebruikt. Daarnaast zat de verdachte slechts in een auto. Op geen enkele manier is duidelijk geworden of vast te stellen dat hij wist wat er ging gebeuren door een of twee andere personen, dan wel dat sprake was van bewuste en nauwe samenwerking, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof stelt voorop dat de Hoge Raad in het arrest van 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1019 het volgende heeft bepaald. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Voorts kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen.
In het onderhavige geval volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte samen met zijn medeverdachte en een derde persoon in het holst van de nacht in een auto naar [plaats] zijn gereden en bij een camping zijn gestopt. De medeverdachte en de derde persoon zijn uitgestapt en de camping opgelopen. De verdachte is in de auto blijven zitten. Toen de politie arriveerde, kwamen de medeverdachte en de derde persoon uit een soort voederstal/loods gerend en bleven doorrennen. De medeverdachte liet inbrekerswerktuig op de grond vallen en kwam vervolgens zelf ten val waarna hij werd aangehouden. De verdachte is in zijn auto aangehouden.
Bij de politie heeft de medeverdachte verklaard dat hij met twee anderen in een zwarte auto naar [plaats] is gereden. Hij wist niet wat ze daar gingen doen omdat hij dronken was. Hij is uit de auto gestapt omdat hij moest plassen van al het bier dat hij had gedronken.
De verdachte heeft verklaard dat hij pech had en zich vervolgens op zijn zwijgrecht beroepen.
Het hof is van oordeel dat de verdachten geen geloofwaardige verklaring hebben afgelegd waarom zij met een auto in het holst van de nacht bij de camping zijn geweest en waarom de medeverdachte uit een voederstal kwam gerend met inbrekerswerktuig; belastende omstandigheden waarover van ieder van hen een verklaring mag worden verwacht. Het verhaal van de medeverdachte dat hij moest plassen acht het hof, gelet op de aanwezigheid van inbrekerswerktuig, niet geloofwaardig. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij autopech had, maar het hof hecht geen geloof aan deze verklaring nu de medeverdachte daar niet over heeft verklaard en de politie daar niet over heeft geverbaliseerd. Voorts is op geen enkele wijze gebleken dat de verdachte naar aanleiding van zijn beweerdelijke pech iets heeft ondernomen om die pech te verhelpen of dat hij daarvoor hulp zou hebben ingeroepen waar hij op zat te wachten. De verdachte is zittend in de auto door de politie aangetroffen. Later heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht en niet meer over pech gesproken. Mede gelet hierop gaat het hof ervan uit dat alle twee de verdachten met een onbekend gebleven derde medeverdachte bij de poging tot diefstal waren betrokken.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt en derhalve tezamen en in vereniging hebben getracht goederen weg te nemen op een campingterrein in [plaats] . Dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen wat de exacte rol van de medeverdachte is geweest, staat hieraan niet in de weg.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.”
2.3.1Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte en een onbekend gebleven derde persoon in het holst van de nacht in een auto naar een camping is gereden, dat de medeverdachte en de derde persoon zijn uitgestapt en de camping zijn opgelopen terwijl de verdachte in de auto is blijven zitten, en dat de medeverdachte en de derde persoon uit een soort loods kwamen gerend toen de politie arriveerde, waarbij de medeverdachte inbrekerswerktuigen op de grond liet vallen.