Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
27 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De feiten dateren van 1 januari 2011, toen de verdachte in Zoetermeer een fles in het gezicht van het slachtoffer duwde en deze vervolgens tegen het achterhoofd van het slachtoffer kapotsloeg. De tenlastelegging omvatte zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde, waarbij het primair tenlastegelegde betrekking had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door de fles in het gezicht te duwen, en het subsidiair tenlastegelegde op het slaan van de fles tegen het achterhoofd.
Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, omdat het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen, een zichtbaar litteken in het gezicht, als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Het subsidiair tenlastegelegde werd eveneens bewezen verklaard, maar het Hof kwalificeerde deze handeling als een poging tot zware mishandeling, omdat de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet was voltooid. De verdediging voerde aan dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden aangemerkt, maar het Hof wees deze stelling af.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging niet heeft verlaten en dat de uitleg van de tenlastelegging aan de feitenrechter voorbehouden is. De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie, waarmee de uitspraak van het Hof in stand blijft.