ECLI:NL:HR:2016:2187

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
14/05920
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over poging tot zware mishandeling met een fles

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De feiten dateren van 1 januari 2011, toen de verdachte in Zoetermeer een fles in het gezicht van het slachtoffer duwde en deze vervolgens tegen het achterhoofd van het slachtoffer kapotsloeg. De tenlastelegging omvatte zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde, waarbij het primair tenlastegelegde betrekking had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door de fles in het gezicht te duwen, en het subsidiair tenlastegelegde op het slaan van de fles tegen het achterhoofd.

Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, omdat het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen, een zichtbaar litteken in het gezicht, als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Het subsidiair tenlastegelegde werd eveneens bewezen verklaard, maar het Hof kwalificeerde deze handeling als een poging tot zware mishandeling, omdat de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet was voltooid. De verdediging voerde aan dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden aangemerkt, maar het Hof wees deze stelling af.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging niet heeft verlaten en dat de uitleg van de tenlastelegging aan de feitenrechter voorbehouden is. De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie, waarmee de uitspraak van het Hof in stand blijft.

Uitspraak

27 september 2016
Strafkamer
nr. S 14/05920
KD/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 11 november 2014, nummer 22/003556-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door partieel het primair tenlastegelegde en partieel het subsidiair tenlastegelegde bewezen te verklaren.
2.2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 1 januari 2011 te Zoetermeer aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (litteken in het gezicht, wond op achterhoofd) heeft toegebracht door deze opzettelijk met kracht een fles in zijn gezicht te duwen en/of (vervolgens) een fles op/tegen zijn achterhoofd (kapot) te slaan;
(...)
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2011 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, deze opzettelijk met kracht een fles in zijn gezicht heeft geduwd en/of (vervolgens) een fles op/tegen zijn achterhoofd (kapot) heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Het Hof heeft het tenlastegelegde als volgt bewezenverklaard:
"Ten aanzien van het litteken in het gezicht
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2011 te Zoetermeer aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (litteken in het gezicht) heeft toegebracht door deze opzettelijk met kracht een fles in zijn gezicht te duwen.
Ten aanzien van de wond op het achterhoofd
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2011 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, deze opzettelijk een fles op zijn achterhoofd (kapot) heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.3.
Ten aanzien van deze bewezenverklaring heeft het Hof - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende overwogen:
"Zwaar lichamelijk letsel
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte (...) ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken omdat het letsel dat de aangever heeft opgelopen niet is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
Het hof overweegt als volgt.
De aangever heeft door het handelen van de verdachte een snijwond in het gezicht opgelopen die gehecht moest worden. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 oktober 2014 heeft het hof door eigen waarneming vastgesteld dat het litteken in het gezicht van de aangever (tussen de beide ogen van aangever) goed zichtbaar was en enkele centimeters lang was. Er is derhalve sprake van niet volledig genezen letsel in het gezicht dat kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Voorts heeft de verdachte door het slaan met de fles tegen het achterhoofd van de aangever een wond veroorzaakt. Het hof is met de raadsvrouw van oordeel dat dit letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt, met als gevolg dat het hof deze handeling als een poging tot zware mishandeling zal kwalificeren."
2.3.
In de overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat:
- het aan de verdachte primair tenlastegelegde aldus moet worden verstaan dat hem daarin wordt verweten dat hij [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit een litteken in het gezicht, heeft toegebracht door [slachtoffer] met kracht een fles in zijn gezicht te duwen alsmede - cumulatief - dat hem wordt verweten dat hij [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, bestaande uit een wond op het achterhoofd, door met kracht een fles op het achterhoofd van [slachtoffer] (kapot) te slaan;
- het aan de verdachte subsidiair tenlastegelegde aldus moet worden verstaan dat hem daarin wordt verweten dat hij ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht een fles in het gezicht van [slachtoffer] heeft geduwd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, en - cumulatief - dat hij, eveneens ter uitvoering van voornoemd misdrijf, een fles op het achterhoofd van [slachtoffer] (kapot) heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- de steller van de tenlastelegging met de in de tenlastelegging voorkomende woorden "indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden" in de onderhavige zaak tot uitdrukking heeft gebracht dat het aan de verdachte subsidiair tenlastegelegde ter beraadslaging aan de rechter voorligt indien en voor zover het primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen.
Deze - aan de feitenrechter voorbehouden - uitleg van de tenlastelegging is niet onverenigbaar met de bewoordingen ervan en moet in cassatie worden geëerbiedigd. Gelet hierop heeft het Hof de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten door het primair tenlastegelegde bewezen te verklaren voor zover daarin aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door - kort gezegd - een fles in diens gezicht te duwen, en het subsidiair tenlastegelegde bewezen te verklaren voor zover daarin aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij ter uitvoering van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel een fles op het achterhoofd van [slachtoffer] (kapot) heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.4.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 september 2016.