ECLI:NL:HR:2016:2126

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
15/01621
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot inbraak met braak in woning

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991, was beschuldigd van medeplegen van een poging tot inbraak in een woning in Den Ilp op 13 april 2012. De verdachte en zijn medeverdachten werden op heterdaad aangehouden na een melding van een woninginbraak. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere arresten en behandelt de bewijsklacht van de verdachte. De bewezenverklaring van het medeplegen steunt op verschillende proces-verbalen, waaronder getuigenverklaringen en sporenonderzoek. Het Hof had geoordeeld dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de poging tot inbraak. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof zijn oordeel voldoende heeft gemotiveerd en verwerpt het beroep van de verdachte.

Uitspraak

20 september 2016
Strafkamer
nr. S 15/01621
ABG/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 25 maart 2015, nummer 23/002787-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het handelen "tezamen en in vereniging met anderen" (hierna: het medeplegen) niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 13 april 2012 te Den Ilp , gemeente Landsmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een woning gelegen aan de [a-straat 1] en in gebruik bij [betrokkene 1] , weg te nemen geld of een of meer goederen van hun gading, toebehorende aan [betrokkene 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en dat weg te nemen geld of die goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededaders
- naar die woning is gereden en
- bij voornoemde woning heeft aangebeld en door de ruiten heeft gekeken en vervolgens
- wederom richting die woning is gelopen en
- over de poort bij de achtertuin van voornoemde woning is geklommen en
- met een breekijzer, althans een daarop gelijkend voorwerp, een achterdeur van eerder genoemde woning heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL11IN 2012023820-1, van 13 april 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina's 16 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 april 2012 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Hierbij doe ik namens mijn zoon [betrokkene 1] aangifte van inbraak woning. Voor mij onbekende personen hebben gepoogd, door middel van braak, diverse goederen, die mijn zoon geheel in eigendom toebehoren, uit de woning van mijn zoon weg te nemen.
Deze woning is gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] . Op 13 april 2012, omstreeks
10
uur, heb ik de katten van mijn zoon nog te eten gegeven. Toen ik de woning van mijn zoon verliet, heb ik de woning in goede orde en volledig afgesloten achter gelaten. Ik kan u verklaren dat alle ramen en deuren afgesloten waren. De achterdeur is voorzien van haaksloten. De sloten waren naar beneden gedraaid.
Nadat ik op 13 april 2012 door mijn man op de hoogte was gesteld van het genoemde feit, ben ik omstreeks 16:30 uur naar de woning van mijn zoon gegaan. Ik zag dat de achterdeur van de woning beschadigd was. Ik zag dat een stuk hout van de achterdeur afgebroken was.
2. Een proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer PL11FO 2012023820-73, van 20 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossierpagina's 100 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op maandag 16 april 2012 werd door mij als forensisch onderzoeker op verzoek van Politie Zaanstreek-Waterland een forensisch onderzoek haar sporen verricht in verband met een vermoedelijke poging tot inbraak in een woning aan de [a-straat 1] , [...] te [plaats] , gepleegd op vrijdag 13 april 2012.
De achterdeur, die de toegang verschaft tot de woning, heeft de dader vermoedelijk geprobeerd open te wrikken in de sluitnaad. Ik zag dat er een splinter van de deur was afgebroken. De splinter is 22 centimeter lang en op het breedste deel 2 centimeter breed. Ik heb de splinter in de achtertuin aangetroffen. Op deze splinter trof ik sporen aan van de klauwzijde van een breekijzer.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL11PC 2012023820-23, van 13 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (dossierpagina's 28 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 april 2012 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Ik woon op de [b-straat 1] te [plaats] . Als ik uit mijn raam kijk, kan ik op ongeveer 10-15 meter afstand het huis op de [a-straat 1] zien. Om omstreeks 14:00 uur (het hof begrijpt: op 13 april 2012) zag ik dat een witte auto, klein model, de straat in kwam rijden. Ik zag dat er vier personen in zaten en dat hij achteruit inparkeerde op de parkeerplaats voor perceel nummer [1] op de [a-straat] . Ik zag dat er een persoon uit kwam. Ik zag dat deze persoon 1 aanbelde bij perceel nummer [1] . Ik zag dat hij daarna door de ruiten naar binnen keek om te kijken of er iemand thuis was. Er was niemand thuis en ik zag dat hij weer instapte in de witte auto. Ze reden weer de straat uit.
Na 15 minuten, om ongeveer 14:15 uur, zag ik dat de witte auto weer terug kwam. De auto werd geparkeerd op het Noordeinde met de neus in de richting van Purmerend. Ik zag dat persoon 1 en persoon 2 uitstapten. Ik zag dat persoon 1 en persoon 2 in de steeg naast het huis met perceel nummer [1] gingen kijken. Na een minuut liepen ze terug naar de auto. Ik zag dat persoon 3 en persoon 4 uitgestapt waren. Persoon 4 kan ik omschrijven als:
- Manspersoon
- Ietwat dik postuur
- Zwarte trainingsbroek
- Blote voeten met slippers van het merk Birkenstock aan
- Zwarte jas/trui aan
Ik zag dat de vier personen in de richting van perceel nummer [1] op de [a-straat] liepen. Ik zag dat persoon 4 bij de betonnen afvalbak ging staan. Ik had het vermoeden dat hij op de uitkijk stond, want hij was zo om zich heen aan het kijken. Persoon 1, 2 en 3 liepen naar de poort van de achtertuin van perceel nummer [1] . Ik zag dat de personen over de poort klommen naar de achtertuin van nummer [1] . Persoon 3 had zijn felle blauwe tas bij zich. Na ongeveer 2 minuten kwamen personen 1 en 2 over de schutting terug. Ik zag dat persoon 3 door de bosschage naar de auto op het Noordeinde liep. Ik zag dat alle personen in de witte auto stapten. Toen ze weg wilden rijden zag ik dat jullie opvallende dienstauto al aan kwam rijden. Ik zag dat jullie de juiste personen aanhielden.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL11EV 2012023820-22, van 13 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (dossierpagina's 14 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 13 april 2012 omstreeks 14.23 uur, hoorde ik, verbalisant, mobilofonisch van de dienstdoende centralist van de meldkamer dat er op dat moment een woningbraak gaande zou zijn op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Ik begaf mij onmiddellijk ter plaatse.
Tijdens het aanrijden hoorde ik, verbalisant, dat een manspersoon op de uitkijk stond en drie andere mannen in de tuin stonden, aan de achterzijde van de woning ( [a-straat 1] te [plaats] ). Ik hoorde dat de man welke op de uitkijk stond, voldeed aan het volgende signalement: manspersoon, vermoedelijk Noord-Afrikaans, dik postuur, trainingsbroek en slippers, later bleek dit verdachte [verdachte] te wezen. Tevens hoorde ik dat de centralist mij mededeelde dat de mannen uit de tuin ( [a-straat 1] te [plaats] ) kwamen gelopen en dat een van de mannen een blauwe tas bij zich droeg. Ik hoorde dat de centralist mij mededeelde dat zij alle vier in een personenauto stapten. Ik hoorde dat dit een kleine witkleurige personenauto betrof, welke was voorzien van het kenteken [AA-00-AA] .
Ik, hoorde dat de centralist mij mededeelde dat de auto op dat moment wegreed in de richting van Purmerend. Ik zag die auto wegrijden uit een parkeerhaven. Ik zag dat deze parkeerhaven was gelegen aan de straat Den Ilp nabij de kruising Polderweg nabij een informatiebord. Ik heb mijn dienstvoertuig dwars op de weg gezet, zodat ze niet weg konden rijden.
Ik vorderde van de bestuurder een legitimatiebewijs. Ik zag dat de bestuurder mij een geldig Nederlands rijbewijs overhandigde op naam van: [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
Ik zag dat collega's [verbalisant 5] en [verbalisant 6] een nader onderzoek gingen instellen op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Na enige minuten deelde [verbalisant 6] mede dat de mannen konden worden aangehouden terzake poging inbraak woning. [verbalisant 6] en [verbalisant 5] hadden namelijk op het kozijn van de achterdeur verse braakschade aangetroffen.
Vervolgens heb ik samen met [verbalisant 7] , brigadier van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland, de bestuurder ( [verdachte] ) aangehouden ter zake poging inbraak woning. Ik zag dat [verdachte] voldeed aan het signalement dat de getuige/meldster (het hof begrijpt: getuige [betrokkene 3] ) had doorgegeven.
Ik en [verbalisant 7] , hebben in de kofferbak van de auto een onderzoek ingesteld naar de blauwe tas. Wij zagen dat deze blauwe tas in de kofferbak stond. Ik zag dat [verbalisant 7] de tas opende en dat daar twee koevoeten en een schroevendraaier in lagen.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL11EZ 2012023820-61, van 14 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 9] (dossierpagina's 42 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 april 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
Gisteren droeg ik Birkenstock slippers en een joggingpak. Dit joggingpak was zwart van kleur."
2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Door de raadsman van de verdachte is vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De verklaring van getuige [betrokkene 3] (hierna [betrokkene 3] ) is voor een bewezenverklaring onvoldoende, nu zij niet heeft gezien wat er precies in de tuin is gebeurd. Niet is komen vast te staan wanneer de schade is veroorzaakt. Daarnaast is niet komen vast te staan waarmee de schade is veroorzaakt, althans niet is gebleken dat de aangetroffen breekijzers zijn gebruikt bij het beschadigen van de deur. Op de foto's die zich in het dossier bevinden, is te zien dat in de tuin van de desbetreffende woning gereedschap lag, waarmee de schade aangebracht zou kunnen zijn.
Voorts is geen sprake van medeplegen dan wel medeplichtigheid. Niet kan worden bewezen dat er voldoende nauw en bewust is samengewerkt tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Als er bij de medeverdachten al een plan tot woninginbraak bestond, dan nog is er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de verdachte daarvan op de hoogte was. De verdachte is blijven staan, terwijl zijn medeverdachten in de tuin zijn geklommen. De enkele aanwezigheid in de buurt van de woning is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan de poging tot woninginbraak te komen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof leidt uit de stukken in het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, stelt het hof het volgende vast.
Op 13 april 2012 omstreeks 14.00 uur rijdt een witte auto, voorzien van kenteken [AA-00-AA] en toebehorende aan en bestuurd door de verdachte [verdachte] , de [a-straat] te [plaats] in. Deze auto wordt geparkeerd voor het perceel op nummer [1] . In deze auto bevindt zich de verdachte met zijn drie medeverdachten.
[medeverdachte 1] stapt uit de auto en belt aan bij perceel [a-straat] nummer [1] . Hij kijkt daarna door de ruiten naar binnen. Nadat er niemand open doet, stapt hij weer in de witte auto. De witte auto rijdt vervolgens de [a-straat] uit. Na ongeveer 15 minuten komt dezelfde witte auto weer terug en wordt geparkeerd op het Noordeinde te [plaats] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] stappen uit de auto en lopen naar het oprij pad van [a-straat 1] . Na een minuut lopen zij terug naar de auto, waaruit inmiddels ook [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn gestapt. [medeverdachte 3] houdt een blauwe tas vast. De vier personen lopen in de richting van perceel [a-straat 1] . [verdachte] gaat bij de betonnen afvalbak staan en kijkt druk om zich heen. De drie anderen lopen naar de poort van de achtertuin van dit perceel en klimmen over deze poort. [medeverdachte 3] draagt op dat moment nog steeds de blauwe tas bij zich. Na ongeveer 2 minuten komen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] terug over de schutting. [medeverdachte 3] loopt door de bosschages terug (zie: doorgenummerde p. 28-29 ( [betrokkene 3] ) doorgenummerde p. 23-24 (aangehouden verdachten), doorgenummerde p. 39-44 ( [verdachte] ) doorgenummerde p. 96 (pv bevindingen), doorgenummerde p. 75 (pv aanhouding)). Gevieren stappen de verdachten vervolgens in de witte auto. Op het moment dat ze weg willen rijden, komen er opvallende dienstauto's van de politie aanrijden en worden ze aangehouden.
In de witte auto wordt een blauwe tas aangetroffen, met daarin twee koevoeten en een schroevendraaier In de houten achterdeur en ter hoogte van het houten deurkozijn van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] is kort daarna verse braakschade aangetroffen (doorgenummerde p. 15). Het proces-verbaal dat omtrent het sporenonderzoek is opgemaakt spreekt van 'sporen van de klauwzijde van een breekijzer' (doorgenummerde p. 100-101). Over de reden voor hun aanwezigheid ter plaatse hebben de verdachten geen eenduidige verklaringen afgelegd. De verklaringen van de vier verdachten verschillen op belangrijke punten van elkaar en wijken alle af van hetgeen de getuige [betrokkene 3] verklaart te hebben gezien.
De hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden hebben de uiterlijke verschijningsvorm van een - op grond van een plan dat alle deelnemers vooraf duidelijk was - in bewuste en nauwe samenwerking uitgevoerde poging tot inbraak, waarbij elk van de deelnemers een, wat betreft het gewicht van zijn bijdrage aan dat misdrijf, vergelijkbare en in die zin onderling inwisselbare rol heeft vervuld. Mede in aanmerking genomen dat de door de verdachte en zijn mededaders afgelegde verklaringen geenszins aanleiding geven iets anders te veronderstellen, stelt het hof vast dat de uiterlijke verschijningsvorm hier niet bedriegt, en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot inbraak, zoals hiervoor bedoeld. Bij zijn oordeel dat sprake is geweest van vergelijkbare, inwisselbare rollen van de vier verdachten heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte [verdachte] niet alleen op de uitkijk heeft gestaan, maar ook in zijn auto zijn medeverdachten en zichzelf heeft vervoerd naar en van de plaats van het misdrijf, zowel bij het zogenaamde 'afleggen' van de woning als ten tijde van de daarop gevolgde daadwerkelijke uitvoering van de poging tot inbraak. Dat niet onomstotelijk is komen vast te staan met exact welk stuk gereedschap de schade aan de woning is veroorzaakt, doet aan het vorenstaande niet af. Het hof verwerpt derhalve de gevoerde verweren."
2.5.
In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014: 3474, NJ 2015/390, 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
2.6.
Het Hof heeft in zijn hiervoor onder 2.4 weergegeven bewijsoverweging gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel het tenlastegelegde medeplegen bewezen is. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de door hem in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van een bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn medeverdachten geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het Hof, dat is uitgegaan van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan en dat de bewezenverklaarde bijdragen van de verdachte aan het delict van vergelijkbaar gewicht heeft geacht als het gewicht van de bijdragen van zijn medeverdachten, heeft vastgesteld dat de verdachte in zijn auto zijn medeverdachten en zichzelf heeft vervoerd naar de plaats van het misdrijf, zowel bij het zogenaamde 'afleggen' van de woning vijftien minuten voorafgaand aan de poging tot inbraak als ten tijde van de daadwerkelijke uitvoering daarvan, dat de verdachte samen met zijn medeverdachten bij de woning uit de auto is gestapt en samen met hen naar de woning is gelopen en tijdens het misdrijf in de directe nabijheid van de woning op de uitkijk heeft gestaan en dat hij vervolgens in een poging van de plaats van het delict weg te rijden opnieuw als bestuurder is opgetreden van zijn auto, waarin in de kofferbak inbrekersgereedschap is aangetroffen dat kennelijk bij de poging tot inbraak was gebruikt.
2.7.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 september 2016.