ECLI:NL:GHLEE:2011:BR2933

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000272-11
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zware mishandeling met vordering van de benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 25 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte was aangeklaagd voor zware mishandeling, waarbij hij op 5 december 2009 in de gemeente [gemeente] de benadeelde [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht door hem meermalen met de vuist tegen het hoofd te slaan. De tenlastelegging werd in hoger beroep gewijzigd, wat leidde tot een hogere straf dan in eerste aanleg was opgelegd. Het hof verwierp het beroep op noodweer en oordeelde dat de verdachte niet gerechtvaardigd had gehandeld. De vordering van de benadeelde partij, die was overleden voor de uitspraak, werd toegewezen aan de weduwe, die zich in het proces had gevoegd. Het hof oordeelde dat de weduwe namens de benadeelde partij kon optreden, omdat de benadeelde zich eerder had gevoegd in het strafproces. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een werkstraf van 80 uur, met een schadevergoeding van EUR 375,27 aan de nabestaanden van de benadeelde partij.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000272-11
Uitspraak d.d.: 25 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 26 januari 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1950],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 juli 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 150 uur, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. G. Meijer, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
dat verdachte op of omstreeks 5 december 2009, in de gemeente [gemeente], aan een ander, te weten aan [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, namelijk meerdere/een breuk(en) van de onderkaak, heeft toegebracht, door opzettelijk die [benadeelde] meermalen, in elk geval eenmaal, met de vuist tegen/op zijn hoofd te stompen en/of te slaan;
subsidiair (zo het bovenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte)
dat verdachte op of omstreeks 5 december 2009, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van zijn voornemen en het misdrijf om aan een ander, te weten aan [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die [benadeelde] meermalen, in elk geval eenmaal, met de vuist tegen/op zijn hoofd heeft gestompt en/of geslagen, tengevolge waarvan die [benadeelde] meerdere/een breuk(en) van de onderkaak heeft opgelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat verdachte op 5 december 2009, in de gemeente [gemeente], aan een ander, te weten aan
[benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, namelijk meerdere breuken van de onderkaak, heeft toegebracht, door opzettelijk die [benadeelde] meermalen met de vuist tegen zijn hoofd te stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Verdachte heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Verdachte wilde aangever spreken over de werkzaamheden die aangever aan verdachtes boot zou verrichten en is naar de woning van aangever gegaan. Aangever wilde dat verdachte weg zou gaan en heeft verdachte bij zijn geblesseerde schouder vastgepakt om verdachte naar zijn woning te begeleiden. Verdachte heeft aangever meerdere malen gevraagd hem los te laten, maar dat deed aangever niet. Verdachte heeft zich toen willen loswrikken en heeft daarbij uitgehaald naar aangever. Aangever is op de grond gevallen en werd kwaad. De dochter van aangever en haar vriend stonden inmiddels ook buiten de woning. Verdachte voelde zich bedreigd en heeft aangever een tweede klap gegeven.
Het hof merkt op dat voor een geslaagd beroep op noodweer vereist is dat het bewezenverklaarde feit geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Daargelaten of de situatie zoals die door verdachte is geschetst aannemelijk is geworden, is het hof van oordeel dat het enkel vastpakken door het slachtoffer van de pijnlijke schouder van verdachte en het vervolgens wegleiden van verdachte van de woning van het slachtoffer naar de woning van verdachte, geen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding betreft of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor en dat daarom van een noodweersituatie geen sprake is geweest. Ook de daarop volgende situatie waarbij het slachtoffer op de grond lag en verdachte zag dat de dochter van het slachtoffer en haar vriend inmiddels buiten stonden, is naar het oordeel van het hof, niet aan te merken als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, zodat ook de tweede klap die door verdachte aan het slachtoffer is gegeven niet op grond van noodweer gerechtvaardigd kan worden geacht.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Omdat niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich in een noodweersituatie heeft bevonden, verwerpt het hof het beroep op noodweerexces.
Anderszins zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zouden doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door meermalen met de vuist tegen het hoofd van aangever te stompen. Tengevolge hiervan is aangever ten val gekomen en heeft hij kaakfracturen opgelopen waaraan aangever geopereerd diende te worden. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 mei 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Wel heeft verdachte meermalen transacties voldaan in verband met het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft bij de strafoplegging eveneens rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals verdachte en diens raadsman die ter terechtzitting van het hof naar voren hebben gebracht.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Het hof heeft hierbij tevens in aanmerking genomen dat verdachte in hoger beroep voor een zwaarder delict wordt gestraft dan in eerste aanleg, zodat het hof van oordeel is dat een hogere straf op zijn plaats is dan in eerste aanleg is opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij is op 28 mei 2010 overleden, anders dan ten gevolge van het strafbare feit. De weduwe van de benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg namens de benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 375,27. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 51a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kunnen de erfgenamen van de benadeelde partij zich voegen in het strafproces, indien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit is overleden.
In het onderhavige geval brengt dat mee dat de weduwe van de benadeelde partij zich in beginsel niet zelfstandig kan voegen in het strafproces. Onder verwijzing naar een arrest van het Hof Amsterdam d.d. 21 december 2000, NJ 2001, 168, is het hof van oordeel dat het voorgaande uitzondering lijdt in het geval dat de benadeelde partij overlijdt, nadat de benadeelde partij zich heeft gevoegd, maar voordat er op de vordering is beslist. In dat geval kunnen de nabestaanden met succes datgene vorderen wat de benadeelde zou zijn toegekomen.
In het onderhavige geval heeft de benadeelde partij in zijn aangifte aangegeven de door het strafbare feit ontstane schade te willen verhalen op verdachte en zich daartoe ter terechtzitting te willen voegen als benadeelde partij. Gelet op dit wilsbesluit van de benadeelde partij, is het hof van oordeel dat de weduwe van de benadeelde partij zich namens de benadeelde partij kon voegen in het strafproces.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde] terzake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 375,27 (driehonderdvijfenzeventig euro en zevenentwintig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de nabestaanden van de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 375,27 (driehonderdvijfenzeventig euro en zevenentwintig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. H. Heins, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. J.A. Wiarda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Kuiper, griffier,
en op 25 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken,
zijnde mr. J.A. Wiarda buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.