ECLI:NL:HR:2023:771

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
22/02139
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan terroristische organisatie Al Qaida op het Arabisch Schiereiland en bewijsvoering

In deze zaak gaat het om de deelneming van de verdachte aan de terroristische organisatie Al Qaida op het Arabisch Schiereiland (AQAP). De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken, maar het gerechtshof heeft deze vrijspraak in hoger beroep vernietigd en de verdachte veroordeeld. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de verdachte behandeld en zich gericht op de vraag of de bewezenverklaring van de deelneming aan AQAP voldoende gemotiveerd is. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken over de betekenis van 'deelneming' aan een organisatie als bedoeld in de artikelen 140 en 140a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof had vastgesteld dat de verdachte een identiteitskaart en een aanzienlijk geldbedrag van AQAP had ontvangen, maar de Hoge Raad oordeelt dat deze vaststellingen niet voldoende zijn om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk heeft deelgenomen aan de organisatie of haar activiteiten heeft ondersteund. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de deelneming en de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het gerechtshof voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02139
Datum30 mei 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 juni 2022, nummer 22-002979-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben T.M.D. Buruma en F.T.C. Dölle, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouw T.M.D. Buruma heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde deelneming door de verdachte aan de terroristische organisatie Al Qaida op het Arabisch Schiereiland (AQAP) niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 28 november 2010 tot en met 10 maart 2020 in plaatsen in Somalië en Jemen heeft deelgenomen aan terroristische organisaties Al-Shabaab en Al Qaida op het Arabisch Schiereiland (verder AQAP), welke organisaties tot oogmerk hadden het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk en
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289/289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en
E. het voorhanden hebben van wapens en/of munitie en/of een voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing (nl een granaat) van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie)
(te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie).”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“Periode Jemen
1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 maart 2020, proces-verbaalnummer LERCA16081-39, dossier 26 Layton blz. 763 en volgende:
V: Waar ben je daarna naar toe gegaan?
A: Ik ben naar Jemen gegaan. Ik heb eerst gekeken of er iets over mij bekend was. Ik was geschrokken dat ik op een opsporingslijst stond van Nederland. Ik heb toen een tweede fout gemaakt. Ik heb toen met iemand gesproken die ik kende uit Somalië, van Harakat Shabaab. In 2013 waren er al een aantal mensen gevlucht naar Jemen vanuit Harakat Shabaab. Die beloofde mij veiligheid en geld. Ik heb me toen aangesloten bij Al-Qaida in Jemen. Begin december 2019 had Al-Qaida voor mij een Jemenitische identiteitskaart geregeld. Ik heb toen een aantal e-mails gestuurd naar de overheid en naar de ambassade. Ik verbleef toen in hotel in Jemen. Ik heb de overheid verteld dat ik spijt had van wat ik gedaan had en ze vertelden mij dat ik me moest melden in Oman. Vervolgens ben ik door Marechaussee op vliegveld Muscat gebracht in Oman. Vervolgens ben ik op Schiphol aangehouden.
In 2016 ben ik naar Jemen vertrokken. Ik wist dat Al-Quaida in Jemen zat. Ik ben met een vissersboot naar Jemen gegaan. Ik heb ongeveer 1100 dollar voor de reis moeten betalen. [betrokkene 1] , die ik kende uit Somalië, heeft me in contact gebracht met Al-Quaida. Ik zag dat ik op een sanctielijst stond. Tot en met december 2019 hebben zij, Al-Qaida, mij een Jemenitische identiteitskaart en wat geld gegeven. Dat was in de Saoedische valuta 7.500, ongeveer 2.500 Amerikaanse dollar.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 maart 2020, proces-verbaalnummer LERCA16081-71, dossier 26 Layton blz. 773 en volgende:
In Jemen had ik niets, ik leefde toen van Al-Quaida, zij gaven mij eten en onderdak.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 juni 2020, proces-verbaalnummer LERCA16081-345, dossier 26 Layton blz. 821 en volgende:
Ik kwam aan op Mukalla in Jemen. Mukalla was destijds in handen van Al Qaida. Ik denk dat ik drie tot vijf dagen in het hotel heb gezeten. In het hotel heb ik gezien dat ik op een opsporingslijst stond. Jemen lag uit elkaar. Een verantwoordelijke van Al Qaida zou mij helpen. Ik ging naar een ander hotel op rekening van Al Qaida. Verder kwam ik in een huis en daar ben ik een maand gebleven. Het huis was van [betrokkene 2] . Na een maand kwamen ze me halen. In een auto naar Azan (fonetisch) gereden. Ik ben meegenomen naar een dorpje. Ik ben ongeveer twee weken bij een oude man gebleven, bij zijn gezin. Later ben ik naar een stad gebracht, daar heb ik misschien zes maanden gezeten. Ik had een tablet, die had ik gekocht van geld dat ik had gekregen. Na zes maanden ben ik naar een ander stadje gebracht. Ik ben er langer dan twee maanden en minder dan zes maanden gebleven. Eind Ramadan 2017 ben ik naar een dorpje Ma Arib gegaan. Ik ben daar ongeveer een maand gebleven. Daarna naar een ander huis in hetzelfde dorp voor ongeveer een maand. Na een bombardement ben ik naar een ander huis gebracht, daar ben ik zes of acht maanden gebleven. Na het bombardement deed Al Qaida anders tegen mij. Ze dachten dat ik de reden was van het bombardement. Ik kreeg een nep ID kaart. Ik ben naar een hotel gegaan. Ik heb daar gebeld met de AIVD. Na een maand heb ik contact gezocht met de Nederlandse ambassade. Ik ben met de bus naar de grens gegaan.
V: Wat had je bij je op het vliegtuig naar Nederland?
A: geld.
4. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
Ik had uiteindelijk nog ongeveer 200 dollar over toen ik in Jemen aankwam en alles had betaald. Ik ben toen bij een gezin beland en kreeg eten en drinken en een Ipad. Er was geen internet, wel elektriciteit. Ik hoefde niet te betalen om in het gezin te verblijven. Ik kreeg twee keer per dag eten en soms at ik met het hele gezin. Ik heb er niets voor betaald. Ook voor het onderdak niet. U houdt mij voor dat er aanwijzingen zijn dat ik 2000 dollar per jaar zou hebben gekregen. Dat is wat ik ongeveer gebruikte per jaar.
Ik kreeg ongeveer 2500 dollar omdat ik hulp nodig had. Hij gaf mij een ID-kaart van Jemen. Toen heb ik contact opgenomen met de AIVD. Zij adviseerden mij dit tegen niemand te zeggen en even geduld te hebben. Toen zat ik daar ongeveer een maand. Ze deden niet. Ik belde daarom, met de Nederlandse ambassade. Ik zei dat ik maar zat te wachten en voor het hotel ongeveer 30 a 50 euro per dag moest betalen. De ambassade zei dat ik naar Oman moest komen. De reis naar Oman kostte ongeveer 100 tot 150 dollar. Nadat ik de 2500 dollar kreeg, heb ik meer dan een maand in een hotel verbleven. Vanaf de eerste week van december tot en met half of eind februari zat ik in een hotel. Ik at maar een paar keer per dag. Ik was heel zuinig. Voor het hotel gaf ik ongeveer 30 euro per dag uit. De bedragen zijn allemaal 'ongeveer'.
U houdt, mij voor dat mijn contante geld snel geminderd moet zijn. Wat ik over had hebben ze in Oman allemaal afgepakt.
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2020, proces-verbaalnummer LERCA16081-67, dossier 26Layton blz. 847, houdt onder meer in:
Op 12 maart 2020 deed ik onderzoek naar de naam van verdachte op de Nationale sanctielijst terrorisme. Hiervoor deed ik onderzoek in open bronnen. Ik zag dat de naam van verdachte op de lijst stond. De publicatie in de Staatscourant vond plaats op 20 maart 2016 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het betrof Staatscourant 2016, nummer 15801.
6a. Een geschrift, dossier 26Layton blz. 924 en 925, houdt onder meer in:
Een email-bericht d.d. 16 januari 2020 van verdachte aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt de volgende tekst in:
“Geachte, heer mevrouw.
Mijn onderwerp heeft namelijk te maken met [terrorisme al qaida] ik was aangesloten bij deze groep en ik heb zo erg spijt van daarom wil ik graag nu me aangeven zodat ik een kans krijg om nieuwe normale leven te begine, op dit moment ben ik in jemen en ik hoop van u om zo snel mogelijk antwoord te krijgen van waar moet ik beginnen.
alvast bedankt voor de moeite.
Met vriendelijke groet,
[verdachte] .
Paspoort nummer: [ [001] ]
Tel: [telefoonnummer]
Email: (...)”.
6b. Het is een feit van algemene bekendheid in de zin van art. 339 lid 2 Wetboek van Strafvordering dat het landnummer van Jemen +967 is. Dit gegeven is ook zonder noemenswaardige moeite of specialistische kennis uit algemeen toegankelijke bronnen, zoals Wikipedia, of www.landcode.nl, te achterhalen.
7. Een lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 24 juli 2020 houdt in dat op 11 maart 2020 onder verdachte inbeslaggenomen is:
1. 6 x 100 US Dollar
2. 2 x 200 YER
3. 1 x 200 YER
4. 59 x 1000 YER.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder onder meer het volgende overwogen:
“Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is in 2016 met een vissersboot vanuit Somalië naar Jemen vertrokken. Daar kwam hij terecht in Mukalla, dat in handen was van Al Qaida, hetgeen hij ook wist. In Jemen verbleef de verdachte in verschillende huizen en bij verschillende personen, zonder daarvoor iets te betalen.
Op 11 maart 2020 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij zich had aangesloten bij Al Qaida.
Op 12 maart 2020 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij in Jemen niets had en dat hij leefde van Al Qaida; dat zij hem eten en onderdak gaven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij ongeveer 6000 dollar had toen hij aankwam in Somalië en dat daarvan nog ongeveer 200 dollar over was toen hij eenmaal aankwam in Jemen. De verdachte heeft vervolgens ongeveer drie jaren in Jemen verbleven. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in Jemen contact had met een persoon die hem een identiteitskaart om te reizen had beloofd en dat deze persoon bovendien geld voor hem regelde.
Uiteindelijk heeft de verdachte van deze persoon in november 2019 ongeveer 2500 dollar ontvangen. De verdachte heeft hierover verklaard dat dit gebruikelijk is in hun cultuur.
Vervolgens heeft de verdachte vanaf de eerste week van december 2019 tot en met half of eind februari 2020 in een hotel verbleven. Via de Nederlandse ambassade in Oman is de verdachte uiteindelijk terug in Nederland gekomen. Bij terugkeer in Nederland is onder verdachte een bedrag van US$ 600 (in 6 coupures van US$ 100) in beslag genomen. Dit ondersteunt de verklaring van verdachte dat hij US$ 2500 heeft ontvangen. De verschafte identiteitskaart en dit, voor een straatarm land als Jemen, enorme bedrag ziet het hof als een beloning voor een door verdachte verrichte bijdrage aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie.
De verklaring van verdachte dat hij, zonder aangesloten te zijn bij AQAP en zonder enige wederdienst ten behoeve van AQAP te verlenen uit louter liefdadigheid, zo lang kost en inwoning alsmede een bedrag van US$ 2500 heeft ontvangen en een identiteitskaart om te reizen, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat Jemen geteisterd wordt door een burgeroorlog, buitenlandse inmenging en hongersnoden.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot AQAP, een op het plegen van terroristische misdrijven gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen die verband hielden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk.
Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde ten aanzien van AQAP.”
2.3.1
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 140 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
(...)
4. Onder deelneming als omschreven in het eerste lid wordt mede begrepen het verlenen van geldelijke of andere stoffelijke steun aan alsmede het werven van gelden of personen ten behoeve van de daar omschreven organisatie.”
- Artikel 140a (oud) Sr:
“1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Oprichters, leiders of bestuurders worden gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.
3. Het vierde lid van artikel 140 is van overeenkomstige toepassing.”
2.3.2
Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in de artikelen 140 en 140a Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk. (Vgl. HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5161 en HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969.)
2.4
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte van Al Qaida op het Arabisch Schiereiland een identiteitskaart en een bedrag van $ 2.500, dat voor een straatarm land als Jemen een enorm geldbedrag is, heeft ontvangen. Ook in samenhang met het oordeel van het hof dat de verklaring van de verdachte dat hij die identiteitskaart en dat geld uit liefdadigheid heeft ontvangen, niet geloofwaardig is, is die vaststelling echter niet toereikend voor het oordeel dat de verdachte daadwerkelijk een aandeel heeft gehad in gedragingen dan wel gedragingen heeft ondersteund die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het binnen Al Qaida op het Arabisch Schiereiland bestaande oogmerk en dus aan die organisatie heeft ‘deelgenomen’ in de onder 2.3.2 bedoelde betekenis (vgl. over de (beperkte) betekenis die in de bewijsredenering kan toekomen aan het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte voor een – in het licht van het tenlastegelegde – relevante omstandigheid HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864). De bewezenverklaring is daarom op dat punt ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, slaagt het. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 mei 2023.