Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/03001
Zitting24 mei 2022
(bij vervroeging)
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte.
De procedure in cassatie
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 18 september 2020 de verdachte wegens 1 “
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” en 2 “
diefstal door twee of meer verenigde personen”veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van één jaar. Daarnaast heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek voor voorarrest. Tot slot heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” en 2 “
diefstal door twee of meer verenigde personen”veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van één jaar. Daarnaast heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek voor voorarrest. Tot slot heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Er bestaat samenhang met de ontnemingszaak tegen de verdachte (20/02992). In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Alvorens ik toekom aan de cassatiemiddelen, zal ik ambtshalve ingaan op de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
5. De cassatieakte vermeldt dat namens de verdachte op 21 september 2020 cassatie is ingesteld tegen het arrest in de strafzaak door een griffiemedewerker bij het hof Arnhem-Leeuwarden. De akte houdt tevens in dat deze griffiemedewerker daartoe gemachtigd is “
blijkens de aan deze akte gehechte bijzondere volmacht”.
blijkens de aan deze akte gehechte bijzondere volmacht”.
6. Aan de cassatieakte is gehecht een e-mailbericht van mr. Schaap van 21 september 2020 aan de strafgriffie te Leeuwarden (hof Arnhem-Leeuwarden). Dit e-mailbericht houdt onder meer het volgende in:
“
Hierbij machtig ik u om namens cliënt, [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] , wonende aan de [a-straat 1] te [plaats] beroep in cassatie in te stellen tegen de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, d.d. 18 september 2020, alsmede tegen alle ter terechtzitting gegeven tussenbeslissingen.
Hierbij machtig ik u om namens cliënt, [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] , wonende aan de [a-straat 1] te [plaats] beroep in cassatie in te stellen tegen de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, d.d. 18 september 2020, alsmede tegen alle ter terechtzitting gegeven tussenbeslissingen.
Bij deze verklaar ik dat ik door cliënt bepaaldelijk ben gevolmachtigd tot het instellen van beroep in cassatie ingevolge art. 450, eerste lid sub a, Wetboek van Strafvordering.”
7. Het e-mailbericht is voorzien van een elektronische handtekening van mr. Schaap.
8. Vooropgesteld moet worden dat een advocaat namens de verdachte schriftelijk beroep in cassatie kan instellen, dat wil zeggen dat de advocaat aan een griffiemedewerker een schriftelijke volmacht kan verlenen om namens de verdachte een rechtsmiddel in te stellen. In de cassatiefase moet de schriftelijke volmacht de verklaring van de advocaat inhouden dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van cassatieberoep. [1]
9. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan een enkele e-mail niet als ‘schriftelijke volmacht’ als bedoeld in artikel 450 lid 1 onder b Sv worden aangemerkt. [2] Een als bijlage bij een e-mail gevoegde brief, inhoudende een schriftelijke volmacht waarmee een advocaat een griffiemedewerker machtigt om namens de verdachte een rechtsmiddel aan te wenden, kan volgens de Hoge Raad, mits deze voldoet aan enkele daaraan gestelde eisen, wel als zo een schriftelijke volmacht worden aangemerkt. [3] Met mijn ambtgenoot Harteveld meen ik dat een voor de hand liggende interpretatie van deze rechtspraak is dat een handtekening van de advocaat een onmisbaar vereiste is om van een geldige volmacht te kunnen spreken. [4] Het opstellen van een bijzondere schriftelijke volmacht is immers een rechtshandeling waaraan omwille van de rechtszekerheid strikte eisen moeten worden gesteld.
10. Alhoewel in de onderhavige zaak het beroep in cassatie slechts per e-mail is ingesteld, meen ik dat deze omstandigheid niet tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep hoeft te leiden. Anders dan in de zaken die hebben geleid tot HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3253,
NJ2015/473, en HR 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:368,
NJ2021/200 m.nt. W.H. Vellinga, is de e-mail die strekt tot het (doen) instellen van beroep in cassatie in de onderhavige zaak voorzien van een elektronische handtekening van de advocaat. Daarmee is er mijns inziens geen wezenlijk verschil met een door de raadsman ondertekende brief die als bijlage bij de e-mail wordt verzonden. Nu de e-mail, inhoudende een schriftelijke volmacht waarmee de advocaat een griffiemedewerker machtigt om namens de verdachte een rechtsmiddel aan te wenden, door de advocaat is ondertekend en ook overigens voldoet aan de eisen die de Hoge Raad daaraan stelt, meen in dat de verdachte in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.
NJ2015/473, en HR 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:368,
NJ2021/200 m.nt. W.H. Vellinga, is de e-mail die strekt tot het (doen) instellen van beroep in cassatie in de onderhavige zaak voorzien van een elektronische handtekening van de advocaat. Daarmee is er mijns inziens geen wezenlijk verschil met een door de raadsman ondertekende brief die als bijlage bij de e-mail wordt verzonden. Nu de e-mail, inhoudende een schriftelijke volmacht waarmee de advocaat een griffiemedewerker machtigt om namens de verdachte een rechtsmiddel aan te wenden, door de advocaat is ondertekend en ook overigens voldoet aan de eisen die de Hoge Raad daaraan stelt, meen in dat de verdachte in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.
11. Gelet op het voorgaande, kom ik tot een bespreking van de middelen.
Een korte omschrijving van de middelen
12. Het eerste middel klaagt, in het licht van het door de verdediging gevoerde verweer, over het onder 1 en onder 2 bewezen verklaarde medeplegen. Het tweede middel klaagt over de bewezenverklaring van het feit onder 2 (medeplegen van diefstal van elektriciteit). De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Voordat ik tot de bespreking van de middelen overga, zal ik de bewezenverklaring en de bewijsconstructie van het hof weergeven.
Het bestreden arrest
13. Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezen verklaard dat:
“1. hij in de periode van 1 juni 2014 tot en met 19 september 2014 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk, meermalen, heeft geteeld in een pand aan [b-straat 1] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 1.285 hennepplanten,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij in de periode van 1 juni 2014 tot en met 19 september 2014 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen elektriciteit toebehorende aan energiebedrijf Enexis.”
14. De bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten steunt onder meer op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het bestreden arrest. [5] Gezien de omvang van de aanvulling volsta ik hier met een verwijzing daarnaar.
15. Daarnaast heeft het hof in het bestreden arrest het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):
“In het algemeen is voor het bewijs van medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking vereist. Daarbij moet de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht zijn. Dit impliceert tevens dat de verdachte opzet had op zowel de samenwerking als op het grondfeit. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar de omstandigheid dat de verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, behoeft aan het bewijs van medeplegen niet in de weg te staan. Als van medeplegen sprake is, kan de verdachte ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door de medeverdachte zijn verricht.
Voorts overweegt het hof in algemene zin dat de omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf, mede gelet op artikel 29 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, niet tot het bewijs kan bijdragen. De rechter mag echter bij zijn bewijsoordeel in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij de volgende redengevende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 september 2014 gaan twee verbalisanten naar het adres [b-straat 1] te [plaats] . Daar spreken zij met [betrokkene 1] , die verklaart dat de loods niet zijn eigendom is. Terwijl zij met [betrokkene 1] spreken, zien zij een man in de loods. Bij het onderzoek naar de loods die dag horen de verbalisanten door de deur van de rechter loods een brommend, zoemend geluid. Ditzelfde geluid horen zij ook op meerdere plekken aan de achterzijde van het pand. Op een hoek aan de achterzijde van de loods ruiken zij een geur die afkomstig kan zijn van hennep. Op het moment dat de verbalisanten de deur van de loods willen forceren, worden zij aangesproken door [betrokkene 1] . Hij verklaart dat hij het telefoonnummer van de eigenaar van de loods heeft. Als verbalisanten het nummer bellen, blijkt dat zij spreken met [verdachte] . [verdachte] verklaart aan de telefoon dat hij de eigenaar van de loods is en een sleutel van het pand heeft. Na enige minuten zien de verbalisanten een man aan komen fietsen. Zij herkennen de man, naar blijkt [verdachte] , als zijnde de man die zij, terwijl zij met [betrokkene 1] in gesprek waren, in de loods zagen. Bij het overhandigen van de sleutel verklaart [verdachte] dat hij de loods verhuurt aan een onbekende persoon. Op de vraag hoe hij in contact kwam met deze persoon, antwoordt hij dat hij dit niet weet. Kort daarop spreekt [betrokkene 2] , de echtgenote van [betrokkene 1] , een van de verbalisanten aan en zij verklaart desgevraagd dat [verdachte] de loods gebruikt. Bij onderzoek in de loods treffen de twee verbalisanten een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Uit de bevindingen met betrekking tot de kweekruimtes, concluderen zij dat de aangetroffen hennepkwekerij al langere tijd in gebruik is. De stroomvoorziening van de kwekerij is daarbij illegaal afgetapt van de hoofdleiding.
Op vragen van de politie antwoordt getuige [betrokkene 3] op 6 november 2014 dat [verdachte] eigenaar is van de loods. De afgelopen maanden heeft zij [verdachte] dagelijks bij de loods gezien. Op vragen van de politie antwoordt getuige [betrokkene 4] op 6 november 2014 dat hij [verdachte] en [betrokkene 5] (naar het hof begrijpt wordt [betrokkene 5] in dit dossier ook [betrokkene 5] genoemd) [betrokkene 5] bij de loods heeft gezien. Zij waren daar alle dagen. Getuige [betrokkene 4] geeft in zijn verklaring ook aan dat hij graafwerkzaamheden heeft gezien bij de loods in juli 2014. Daarnaast heeft hij problemen gehad met de elektriciteit in augustus 2014 en in september 2014. Op vragen van de politie antwoordt getuige [betrokkene 1] op 25 november 2014 dat hij aan de [b-straat 1] te [plaats] woont. Hij kent [verdachte] en het kan voorkomen dat zij elkaar dagelijks zien. Verdachte verklaart ter terechtzitting van het hof dat hij in de tenlastegelegde periode bijna dagelijks op het adres [b-straat 1] te [plaats] kwam.
Op 18 september 2014 doet de politie forensisch onderzoek in de loods. Daarbij wordt onder meer een monster betreffende speeksel op/aan de drinkopening van een flesje C1000 helder bronwater door middel van een wattenstaafje veiliggesteld. Het flesje is aangetroffen op een stelling in de voedingsruimte van de hennepkwekerij. Uit DNA-onderzoek aan een referentiemonster van verdachte [verdachte] blijkt een match met het DNA-profiel uit het monster betreffende speeksel afkomstig van de drinkopening van voornoemd flesje. De matchkans van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Uit het onderzoek naar de in de loods aangetroffen hennepkwekerij blijkt dat het gaat om 4 ruimtes in de loods waarin op professionele wijze, gedurende langere tijd hennep werd geteeld. In ruimtes A en B treft de politie 256 hennepplanten per ruimte aan. In ruimte C treft de politie 389 hennepplanten aan en in ruimte D treft de politie 384 hennepplanten aan. Daarnaast blijkt uit de vaststellingen in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 16 februari 2015 dat de kwekerij gedurende langere tijd in werking is geweest en dat het aannemelijk is dat er ten minste een eerdere oogst is gerealiseerd.
Wetenschap van de kwekerij
Verdachte betoogt dat hij nergens vanaf wist en niet bij de hennepkwekerij betrokken is geweest.
Het hof komt op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden tot de volgende conclusie. Verdachte is de eigenaar van de loods waarin de in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Verbalisanten nemen bij de loods een zoemend geluid waar en ruiken een (hennep)geur en treffen, naar later is gebleken, verdachte op 18 september 2014 aan in de loods. Verdachte heeft bovendien een sleutel van de loods. Aldaar geeft verdachte – nog voordat de verbalisanten de loods openmaken en de hennepkwekerij aantreffen – aan dat hij de loods aan een onbekende persoon heeft verhuurd van wie hij geen gegevens heeft. Hij geeft ook op dat hij niet weet hoe hij met deze persoon in contact is gekomen. Verdachte blijft gedurende het proces in eerste aanleg bij deze verklaring, maar op 12 december 2018 verklaart verdachte voor het eerst bij het hof dat hij tegen de politie heeft gelogen over de onbekende huurder. Hij geeft aan dat hij zijn broer [betrokkene 5] wilde beschermen, omdat de hennepkwekerij van zijn broer was. De aanvankelijke, naar later is gebleken, valse verklaring van verdachte, nog voor het binnengaan van de loods en het aantreffen van de hennepkwekerij door de verbalisanten, past naar het oordeel van het hof niet bij het ontbreken van iedere wetenschap bij verdachte van een hennepkwekerij in een loods die zijn eigendom is. Waarom zou verdachte immers, als hij geen weet had van een onrechtmatige situatie in zijn loods, liegen over de persoon aan wie hij de loods zou hebben verhuurd en waarom en waartegen zou hij zijn broer dan willen beschermen? Voorts overweegt het hof dat getuigen [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] verklaren dat zij verdachte in 2014 vaak bij de loods hebben gezien, al dan niet samen met zijn broer [betrokkene 5] . Tot slot kan verdachte middels het matchende DNA-profiel, verkregen uit de bemonstering van een drinkflesje dat in een ruimte, in gebruik als voedingsruimte van de kwekerij, aan de kwekerij worden gelinkt. Het betreft bovendien een hennepkwekerij van een aanzienlijke omvang, namelijk 1.285 planten, ingericht op een professionele wijze en waarbij is vastgesteld dat er ten minste één eerdere oogst heeft plaatsgevonden. Het inrichten van een dergelijke kwekerij moet gepaard zijn gegaan met een aanzienlijke investering van tijd, bedrijvigheid en materialen, zo blijkt ook uit de ruimlijst van de hennepkwekerij.
Het hof leidt uit het samenstel van deze omstandigheden af dat bij verdachte wetenschap is geweest van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de loods die zijn eigendom is. Het hof verwerpt in zoverre het verweer.
Medeplegen
Met betrekking tot de betrokkenheid van een of meer anderen bij de hennepkwekerij stelt het
hof de volgende redengevende feiten en omstandigheden vast.
Bij voornoemd forensisch onderzoek heeft de politie bij de ruimte, in gebruik als voedingsruimte van de hennepkwekerij, een sigarettenpeuk veiliggesteld. In opdracht van het hof is nader onderzoek gedaan naar het op de sigarettenpeuk aangetroffen DNA in vergelijking met het DNA van [betrokkene 5] . Uit dit onderzoek is gebleken dat het DNA-profiel van [betrokkene 5] matcht met het DNA-profiel verkregen uit de veiliggestelde sigarettenpeuk. De matchkans van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Na dit onderzoek is [betrokkene 5] geconfronteerd met de resultaten hiervan. Hij geeft op meerdere momenten geen aannemelijke verklaring voor het aantreffen van een sigarettenpeuk met zijn DNA-profiel erop in de loods. Daarnaast verklaart hij dat hij in 2014 regelmatig op het adres [b-straat 1] te [plaats] kwam. Getuige [betrokkene 3] verklaart op 6 november 2014 bij de politie dat [betrokkene 5] , de broer van verdachte, de linker loods, waar later een deel van de hennepkwekerij is aangetroffen, in gebruik heeft. Getuige [betrokkene 6] verklaart bij de raadsheer-commissaris dat hij in opdracht van [betrokkene 5] , gedurende een periode in 2013-2014 toen hij voor hem heeft gewerkt, spullen naar de loods aan het adres de [b-straat 1] te [plaats] heeft gebracht. Het gaat om bouwmaterialen, meer specifiek dozen, hout en lampen. Uit dit samenstel van feiten en omstandigheden leidt het hof af dat ook de broer [betrokkene 5] betrokken was bij de hennepteelt in de loods van verdachte.
Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat zijn broer [betrokkene 5] niet alleen werkzaam is in de bouw, maar ook verstand heeft van electriciteitswerken.
Op grond van de vaststelling dat verdachte eigenaar was van de loods, hij daar een sleutel van
had, hij regelmatig - vrijwel dagelijks - bij de loods is gezien, al dan niet samen met zijn broer [betrokkene 5] , zijn DNA is aangetroffen op een flesje in de hennepkwekerij, alsook dat het DNA van zijn broer [betrokkene 5] is aangetroffen in de hennepkwekerij, ook hij regelmatig bij en zelfs in de loods is gezien en neef [betrokkene 6] voor [betrokkene 5] spullen bij de loods heeft gebracht die kunnen duiden op het inrichten van een hennepkwekerij, kan het - bij het ontbreken van een aannemelijke, de conclusie van het hof weersprekende verklaring - in de ogen van het hof niet anders zijn dan dat verdachte zich tezamen en in vereniging met (onder meer) zijn broer [betrokkene 5] schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Hetgeen de raadsvrouw heeft overgelegd en bepleit doet niet af aan de door het hof vastgestelde nauwe en bewuste samenwerking met een of meer medeverdachte(n).”
De in de middelen opgenomen klachten
16. In de toelichting betoogt de steller van het middel dat het hof nauwelijks vaststellingen heeft gedaan waaruit de rol van de verdachte bij het inrichten van de kwekerij, het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit kan worden afgeleid. Daarbij heeft het hof niet duidelijk gemaakt dat (en waarom) de – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte desondanks van voldoende gewicht is geweest om hem als medepleger te kunnen aanmerken. Het oordeel van het hof dat de verdachte beide misdrijven heeft medegepleegd geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onbegrijpelijk, aldus de steller van het middel. Bovendien heeft het hof onvoldoende aandacht geschonken aan de argumenten van de verdediging op grond waarvan het volgens de verdediging aannemelijk is geworden dat de kwekerij niet van de verdachte maar van zijn broer was en dat van enige (actieve) betrokkenheid van de betrokkene bij die kwekerij of bij de aanleg ervan geen sprake is geweest.
Het beoordelingskader voor (het bewijs van) medeplegen
17. Bij de bespreking van de middelen kan het volgende worden vooropgesteld. Het in deze zaak onder 2 bewezen verklaarde feit is mede geënt op de strafbepaling van artikel 311 lid 1 onder 4° Sr. Het in die bepaling opgenomen bestanddeel 'door twee of meer verenigde personen' kan worden gelijkgesteld met 'medeplegen' in de zin van artikel 47 Sr. [6]
18. In arresten van 2 december 2014, 24 maart 2015 en 5 juli 2016 heeft de Hoge Raad enige algemene beschouwingen gewijd aan 'medeplegen' en aan de verhouding daarvan tot de deelnemingsvorm van 'medeplichtigheid'. [7] Daarbij heeft de Hoge Raad vooropgesteld dat de kwalificatie 'medeplegen' slechts dan is gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde (intellectuele en/of materiële) bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Voorts is ingegaan op het verschil tussen 'medeplegen' en 'medeplichtigheid' aan een strafbaar feit. Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat de bijdrage van de medepleger in de regel zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbaar feit, namelijk in de vorm van een gezamenlijke uitvoering ervan. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal, wil 'medeplegen' van een delict niettemin kunnen worden aangenomen, moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grotere rol in de voorbereiding. Indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die door de Hoge Raad met medeplichtigheid in verband worden gebracht, zoals het verstrekken van inlichtingen, het op de uitkijk staan en het helpen bij de vlucht, rust op de rechter de taak om in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt, dit in het kader van de bewijsvoering – in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – nauwkeurig te motiveren. Indien de precieze rol van de verdachte bij het delict niet kan worden vastgesteld, kan bovendien de procesopstelling van de verdachte een rol spelen. [8]
Een bespreking van de klachten over het bewijs van medeplegen van opzettelijk telen van hennep
19. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte in de hennepkwekerij zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht zoals het verzorgen of onderhouden van de hennepplanten. Toch meen ik dat uit de bewijsvoering van het hof kan worden afgeleid dat de verdachte als medepleger van het opzettelijk telen van hennep kan worden aangemerkt.
20. Uit de vaststellingen van het hof kan worden afgeleid dat in de loods die eigendom was van de verdachte op 18 september 2014 door verbalisanten een in werking zijnde hennepkwekerij werd aangetroffen. Het hof heeft geoordeeld dat de broer van de verdachte betrokken is geweest bij de hennepteelt in de loods van de verdachte. Over dat oordeel wordt in cassatie niet geklaagd.
21. Blijkens de vaststellingen van het hof was de verdachte in het bezit van een sleutel van de loods en is hij door getuigen (bijna) dagelijks bij de loods gezien, al dan niet samen met zijn broer.
Daarnaast heeft het hof aangenomen dat in de voedingsruimte van de hennepkwekerij DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen op een flesje water. Voor zover het middel ervan uitgaat dat het hof heeft vastgesteld dat de kans dat het DNA-profiel van dit sporenmateriaal matcht met het DNA-profiel van de verdachte kleiner is dan één op één miljard, berust het op een verkeerde lezing van het arrest. De berekende frequentie ziet immers op de kans dat het DNA-profiel van het biologisch spoor overeenkomt met dat van
een willekeurig gekozen persoon; het gaat hier onmiskenbaar om de zogeheten
random match probability.
een willekeurig gekozen persoon; het gaat hier onmiskenbaar om de zogeheten
random match probability.
Ook is op een sigarettenpeuk die lag in de voedingsruimte van de hennepkwekerij DNA-materiaal aangetroffen waarvan het DNA-profiel overeenkomt met dat van de broer van de verdachte.
Tot slot heeft een neef verklaard dat hij voor de broer van de verdachte spullen bij de loods heeft gebracht die kunnen duiden op het inrichten van een hennepkwekerij.
22. Het (kennelijke) oordeel van het hof dat gelet op al deze omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met (onder meer) zijn broer bij het telen van hennep, acht ik niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik mede in aanmerking dat het hof in zijn bewijsoverweging niet onbegrijpelijk heeft overwogen dat de verdachte geen aannemelijke, de conclusie van het hof weersprekende, verklaring heeft gegeven. [9] Voor zover het middel klaagt over de bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk telen van hennep, is het tevergeefs voorgesteld.
Een bespreking van de klachten over het bewijs van medeplegen van diefstal van elektriciteit
23. Voor het bewijs van het plegen of medeplegen van diefstal van elektriciteit ten behoeve van een hennepkwekerij is onvoldoende dat uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte betrokken is geweest bij de hennepteelt. [10] Ook de omstandigheid dat de hennepkwekerij zich bevindt in de woning van de verdachte of in een door de verdachte gehuurde ruimte, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal van elektriciteit te komen. [11]
24. In het geval van medeplegen hoeft niet bewezen te worden dat de verdachte zelf een wegnemingshandeling heeft verricht als hiervoor bedoeld, maar wel is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met degene die de wegnemingshandeling heeft verricht. Mijn voormalig ambtgenoot Knigge merkt in zijn conclusie voorafgaand aan HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:390, op dat indien bewezen kan worden dat de verdachte bij het telen van de hennep zo nauw met de andere betrokkenen heeft samengewerkt dat van het medeplegen van telen kan worden gesproken en tevens blijkt dat de verdachte weet had van de illegale stroomvoorziening, daaruit in de regel kan worden afgeleid dat de diefstal van de elektriciteit onderdeel vormde van de nauwe samenwerking en dat de verdachte die diefstal derhalve heeft medegepleegd. [12]
25. In de onderhavige zaak heeft het hof slechts vastgesteld dat de elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgetapt van de hoofdleiding. Deze enkele vaststelling is mijns inziens onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het medeplegen van de diefstal van elektriciteit. Uit de bewijsvoering van het hof kan niet worden afgeleid dat de verdachte wist dat de elektriciteit ‘buiten de meter om’ werd weggenomen. De vaststelling van het hof dat de verdachte heeft verklaard dat zijn broer verstand had van elektriciteitswerken zou er zelfs op kunnen wijzen dat de verdachte geen bemoeienis heeft gehad met de aanleg van de illegale elektriciteitsaansluiting. Bij die stand van zaken acht ik ’s hofs kennelijke oordeel dat ook de diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij onderdeel uitmaakte van de nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en (onder meer) zijn broer zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
Slotsom
26. Het eerste middel is deels terecht voorgesteld. Het tweede middel slaagt.
27. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
28. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend ten aanzien van de beslissingen aangaande het onder 2 ten laste gelegde feit en ten aanzien van de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor al het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG