3.5. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak omtrent het bewezenverklaarde opzet in een nadere bewijsoverweging als volgt overwogen:
"De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat bij de verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet heeft bestaan om letsel en/of pijn toe te brengen en dat de verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. De raadsman heeft hiertoe, onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden van 25 maart 2003 (LJN-nummer: AE9049), aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat het de verdachte op het moment van afsteken van het vuurwerk ontbroken heeft aan - kort gezegd - enig mogelijkheidsbewustzijn. De verdachte heeft niet voorzien welke mogelijke gevolgen zijn handelen zou kunnen hebben, noch heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat die mogelijkheden zich zouden realiseren. Het gevolg van zijn handelen, te weten blijvende gehoorbeschadiging bij het slachtoffer [het slachtoffer], welk letsel door de raadsman onbetwist wordt aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, mag volgens de raadsman niet worden aangewend ter normering van de mate waarin de verdachte zich van bedoelde aanmerkelijke kans bewust behoorde te zijn.
Het hof stelt dienaangaande voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier het toebrengen van pijn en/of letsel - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Dat het letsel dat [het] slachtoffer in [de] onderhavige zaak heeft bekomen als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken is niet bepalend voor de beantwoording van de vraag of die kans aanmerkelijk is te achten, noch voor de beantwoording van de vraag of de verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de verdachte en zijn vrienden [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op het punt stonden de tram aan de achterzijde te verlaten toen de verdachte een stuk knalvuurwerk, te weten een nitraatrotje, aanstak. Het is een feit van algemene bekendheid dat de uitgang van een tram aan de achterzijde van een tram relatief smal is en enkele traptreden lager ligt dan de vloer in de tram, haaks op het einde van het gangpad. Op het moment dat de verdachte, staande in het gangpad, het reeds brandende nitraatrotje vanuit de tram via de inmiddels geopende deuren van de achteruitgang naar buiten trachtte te gooien, bevond genoemde [betrokkene 1] zich nog op de laatste traptrede. Het hof is van oordeel dat in de aard van de gedraging van de verdachte, te weten het pogen een nitraatrotje te gooien vanuit de tram over/langs een persoon die de relatief smalle uitgang deels blokkeerde, besloten ligt dat hij zich bewust moet zijn geweest van de naar algemene ervaringsregelen als aanmerkelijk te achten kans dat hij daarin niet zou slagen en dat hij deze kans ook bewust heeft aanvaard.
Van algemene bekendheid is voorts het feit dat het afsteken van (knal)vuurwerk in de (directe) nabijheid van mensen - zeker in een besloten ruimte - zeer wel kan leiden tot pijn en/of letsel. Het handelen van de verdachte nadat hij het stuk vuurwerk, waarvan hij heeft verklaard te weten dat dit een "soort astronaut maar dan veel harder" was, via de rug of schouder van eerdergenoemde [betrokkene 1] in de tram zag terug stuiten, duidt op eenzelfde besef bij de verdachte. Hij heeft immers nog geprobeerd het uit de tram te schoppen, maar toen dit niet lukte, is hij de tram uitgevlucht.
Het hof is van oordeel dat uit het vorenoverwogene volgt dat de verdachte ten tijde van zijn handelen zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat hij er niet in zou slagen het brandende nitraatrotje uit de tram te gooien en dat het nitraatrotje alsdan in de tram tot ontploffing zou komen, waarbij het pijn en/of letsel zou kunnen veroorzaken, welke kans hij bewust heeft aanvaard."