ECLI:NL:HR:2023:410

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
21/02438
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsmatig opzettelijk inbreuk maken op auteursrecht en witwassen van geldbedrag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van beroepsmatig opzettelijk inbreuk maken op het auteursrecht van het CBR en IBKI door met een spy-bril tijdens theorie-examens vragen op te nemen. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van € 95.786,35. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten met betrekking tot het witwassen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof voor wat betreft de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen, maar verwerpt het beroep voor het overige. De zaak is terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de verbeurdverklaring. De Hoge Raad oordeelde dat de aard en ernst van het bewezenverklaarde niet zijn aangetast door de vrijspraak van de verdachte voor bepaalde onderdelen van de tenlastelegging. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de grondslagen van de tenlastelegging en de verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02438
Datum21 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 juni 2021, nummer 23-000504-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het de beslissingen over feit 8 en de strafoplegging betreft en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel, het tweede cassatiemiddel en het vierde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof wat betreft het onder 8 tenlastegelegde de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
3.2.1
Aan de verdachte is onder 8 tenlastegelegd dat:
“hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks 25 september 2014 tot en met 16 oktober 2015 te Amsterdam en/of te Schiphol, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten een geldbedrag van (in totaal) ongeveer 95.786,35 euro heeft overgedragen en/of van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten, voornoemd geldbedrag was en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, voorhanden heeft gehad, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.”
3.2.2
Daarvan is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 25 september 2014 tot en met 16 oktober 2015 in Nederland in totaal ongeveer 95.786,35 euro heeft overgedragen en voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte wist dat dit geld ­ onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
3.2.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- artikel 420bis lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“Als schuldig aan witwassen wordt gestraft (...):
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.”
- artikel 420quater lid 1 Sr:
“Als schuldig aan schuldwitwassen wordt gestraft (...):
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp ‑ onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.”
3.3
De tenlastelegging onder 8 is voor wat betreft het ‘overdragen’ toegesneden op handelen in strijd met artikel 420bis lid 1, aanhef en onder b, Sr onderscheidenlijk artikel 420quater lid 1, aanhef en onder b, Sr en is voor wat betreft de overige gedragingen toegesneden op handelen in strijd met artikel 420bis lid 1, aanhef en onder a, Sr onderscheidenlijk artikel 420quater lid 1, aanhef en onder a, Sr.
3.4
Tenlastegelegd is onder meer dat de verdachte van een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 95.786,35, “heeft verborgen en/of verhuld wie (...) voornoemd geldbedrag, voorhanden heeft gehad” als bedoeld in artikel 420bis lid 1, aanhef en onder a, Sr onderscheidenlijk artikel 420quater lid 1, aanhef en onder a, Sr. Het hof heeft hiervan bewezenverklaard dat de verdachte “in totaal ongeveer 95.786,35 euro voorhanden heeft gehad”. Door de verdachte vrij te spreken van de zinsnede “heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd geldbedrag”, heeft het hof iets anders bewezenverklaard dan is tenlastegelegd. Aldus heeft het hof de grondslag van de tenlastelegging verlaten. Dat leidt echter niet tot cassatie, gelet op het volgende.
3.5.1
Ten laste van de verdachte is onder 8 ook bewezenverklaard dat hij in totaal ongeveer € 95.786,35 heeft “overgedragen”. Uit de bewijsmiddelen (in het bijzonder bewijsmiddel 40) kan worden afgeleid dat de verdachte van het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag van € 95.786,35, geldbedragen van in totaal € 86.276,35 heeft overgedragen aan de in bewijsmiddel 40 genoemde andere personen. Dat geldt echter niet voor het resterende bedrag van € 9.510.
3.5.2
Als dit onder de verdachte inbeslaggenomen bedrag van € 9.510 - ten aanzien waarvan uit de bewijsmiddelen wel kan worden afgeleid dat de verdachte dit ‘voorhanden heeft gehad’ als bedoeld in artikel 420bis lid 1, aanhef en onder b, Sr onderscheidenlijk artikel 420quater lid 1, aanhef en onder b, Sr - niet zou zijn meegeteld in het bewezenverklaarde geldbedrag, zouden de aard en ernst van het bewezenverklaarde niet zijn aangetast, terwijl ook de kwalificatie ongewijzigd zou zijn gebleven. Daarom heeft de verdachte onvoldoende belang bij cassatie. (Vgl. HR 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1751.)
3.6
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld.

4.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen, met uitzondering van de voorwerpen genoemd onder 42 en 48 in het dictum van het bestreden arrest, te weten de papieren met (antwoorden op) examenvragen.
4.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode van 3 april 2013 tot en met 22 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van het CBR (Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen), immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk tijdens meerdere theorie-examens van voornoemd CBR met behulp van een spybril opnames gemaakt van examenvragen en voornoemde opnames van die examenvragen vervolgens gebruikt voor de theorielessen, en voornoemde opnames van examenvragen ter verveelvoudiging en/of verspreiding voorhanden gehad en/of gehouden en uit winstbejag bewaard, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader van het plegen van voornoemd misdrijf zijn/hun beroep heeft/hebben gemaakt en/of bovengenoemd misdrijf als bedrijf heeft/hebben uitgeoefend.
3. hij in de periode van 19 maart 2013 tot en met 22 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van het IBKI, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk tijdens theorie-examens van voornoemd IBKI met behulp van een spybril opnames gemaakt van examenvragen en voornoemde opnames van die examenvragen vervolgens gebruikt voor de theorielessen van de rijschool van hem, verdachte, en/of zijn mededader en voornoemde opnames van examenvragen ter verveelvoudiging en/of verspreiding voorhanden gehad en/of gehouden en uit winstbejag bewaard, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader van het plegen van voornoemd misdrijf zijn/hun beroep heeft/hebben gemaakt en/of bovengenoemd misdrijf als bedrijf heeft/hebben uitgeoefend.
7. hij op 22 september 2014 te Amsterdam, een wapen van categorie III, te weten een pistool, kaliber .22, en munitie van categorie III, te weten 10 patronen, kaliber .22, voorhanden heeft gehad.
8. hij in de periode van 25 september 2014 tot en met 16 oktober 2015 te in Nederland in totaal ongeveer 95.786,35 euro heeft overgedragen en voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte wist dat dit geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
4.2.2
Het arrest van het hof houdt verder onder meer het volgende in:
“Verbeurdverklaring
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Zij zullen worden verbeurd verklaard aangezien zij geheel of grotendeels door middel van het onder 1, 3, 7, 8 tenlastegelegde en bewezenverklaarde zijn verkregen.
(...)
BESLISSING
Het hof:
(...)
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4. 1.00 STK TK Bril Kl:zwart FC RCHC 4620732; bril met lens en usb aansluiting
7. Geld Euro 9.500,50 4858330 2x500; 4x200; 40x100; 74x50; 1x0,50
8. Geld Euro 7.500,00 4858460 15x500 handbagage [betrokkene 2]
10. Geld Euro 2.000,00 4858367 5x200; 10x100 fouillering [betrokkene 1]
11. Geld Euro 7.500.00 4858370 30x100; 90x50 handbagage [betrokkene 1]
12. Geld Euro 5.000,00 4858400 10x500 handbagage [betrokkene 4]
14. Geld Euro 7.500,00 4858497 25x100; 100x50 handbagage [betrokkene 5]
15. Geld Euro 2.000,00 4858508 20x100 in fouillering [betrokkene 5]
17. Geld Euro 7.500.00 4858505 4x500; 5x200; 25x100; 40x50 rugtas [betrokkene 6]
18. Geld Euro 2.000,00 4858504 40x50 fouillering [betrokkene 6]
19. Geld Euro 5.000,00 4858492 10x500 rolkoffer [betrokkene 7]
21. Geld Euro 7.450,00 4858498 10x500; 49;50 koffer [betrokkene 8]
23. Geld Euro 9.510,00 4868609 19x500; 1 x10 fouillering [verdachte]
29. Geld Euro 2.000,00 4858470 4x500 fouillering [betrokkene 2]
30. Geld Euro 4.500,00 4858403 9x500 fouillering [betrokkene 4]
31. Geld Euro 9.500,00 4858493 3x500; 5x100; 150x50 rugzak [betrokkene 9]
32. Geld Euro 4.500,00 4825484 8x500; 5x100 in fouillering [betrokkene 7]
33. Geld Euro 2.050,00 4858500 4x500; 1x50 fouillering [betrokkene 8]
36. 1.00 STK computer kastje met sd krt beh. bij spybri; 4834998
37. 1.00 STK Computer ASUS notebook 4834993
39. 1.00 STK Videocamera SPY BRIL 4834996.”
4.3
Artikel 33a lid 1 Sr luidt:
“Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
a. voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;
b. voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;
c. voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
d. voorwerpen met behulp van welke de opsporing van het misdrijf is belemmerd;
e. voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;
f. zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van de onder a tot en met e bedoelde voorwerpen.”
4.4
In aanmerking genomen wat ten laste van de verdachte onder 1, 3, 7 en 8 is bewezenverklaard, is het oordeel van het hof dat de betreffende voorwerpen geheel of grotendeels “door middel van het onder 1, 3, 7, 8 tenlastegelegde en bewezenverklaarde zijn verkregen”, niet zonder meer begrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat uit zijn beslissing niet blijkt dat het hof (ook) op een of meer van de andere in artikel 33a lid 1 Sr genoemde gronden verbeurdverklaring mogelijk heeft geacht.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen, met uitzondering van de voorwerpen genoemd onder 42 en 48 in het dictum van het bestreden arrest, te weten de papieren met (antwoorden op) examenvragen;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak wat betreft die inbeslaggenomen voorwerpen opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 maart 2023.