Conclusie
1.Inleiding
jammers, een vacuümmachine, een geldtelmachine en € 135.410 aan contant geld.
In de eerste plaatswordt een onderscheid gemaakt tussen scenario’s waarop wel al voor het hof een beroep is gedaan, en scenario’s die voor het eerst in cassatie ten tonele worden gebracht. Aan laatstgenoemde
deus ex machina-scenario’s hoeft het hof in beginsel niet uit eigen beweging te hebben gedacht. Zij mogen in beginsel onbehandeld blijven.
In de tweede plaatswordt de categorie scenario’s waarop de verdediging wel al een beroep heeft gedaan, nader onderverdeeld naar waarschijnlijkheid:
hoogst onwaarschijnlijke scenario’smogen terzijde worden gelegd, zonder dat het hof er iets over zegt,
ongeloofwaardige en niet aannemelijk geworden scenario’smoet het hof benoemen en van die kwalificatie voorzien, maar die kwalificatie hoeft in beginsel niet te worden gemotiveerd,
goed denkbare scenario’smogen alleen gemotiveerd terzijde worden gesteld,
erg goed denkbare scenario’sstaan in de weg aan een bewezenverklaring.
self evident) is dat de Hoge Raad – ongeacht wat het gerechtshof erover heeft geschreven – kan oordelen dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat het alternatieve scenario moet worden verworpen (eerste categorie) of tot vrijspraak moet leiden (laatste categorie). Naar mijn mening is het verschil tussen de tweede en de derde categorie eerder gradueel dan principieel. Naarmate het alternatieve scenario
a prima vistaplausibeler is en naarmate het door de verdediging concreter wordt gemaakt, zal van de rechter meer onderzoek kunnen worden verlangd en zal in de uitspraak meer verantwoording moeten worden afgelegd van dat onderzoek.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
jammers, een vacuümmachine en een geldtelmachine. Daarnaast is contant geld in voornamelijk grote coupures aangetroffen.
Aantreffen van een contant geldbedrag van € 135.410
3.Het geding in cassatie
4.De toetsing in cassatie van de bewezenverklaring van het beboetbare feit
In de eerste plaatswordt een onderscheid gemaakt tussen scenario’s waarop wel al voor het hof een beroep is gedaan, en scenario’s die voor het eerst in cassatie ten tonele worden gebracht [27] . Aan laatstgenoemde
deus ex machina-scenario’s hoeft het hof in beginsel niet uit eigen beweging te hebben gedacht. Zij mogen in beginsel [28] onbehandeld blijven.
In de tweede plaatswordt de categorie scenario’s waarop de verdediging wel al voor het hof een beroep heeft gedaan, nader onderverdeeld naar waarschijnlijkheid:
hoogst onwaarschijnlijke scenario’smogen terzijde worden gelegd, zonder dat het hof er iets over zegt, [29]
ongeloofwaardige en niet aannemelijk geworden scenario’smoet het hof benoemen en van die kwalificatie voorzien, [30] maar die kwalificatie hoeft niet te worden gemotiveerd, [31]
goed denkbare scenario’smogen alleen gemotiveerd ter zijde worden gesteld,
self evident) is dat de Hoge Raad – ongeacht wat het hof heeft overwogen – kan oordelen dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat het alternatieve scenario moet worden verworpen (eerste categorie) of tot vrijspraak moet leiden (laatste categorie). Het verschil in motiveringseisen tussen de tweede categorie (ongeloofwaardige feiten en niet-aannemelijke scenario’s) en derde categorie (goed denkbare scenario’s) laat zich wellicht verklaren doordat het oordeel dat iets niet aannemelijk of geloofwaardig is zich moeilijk laat motiveren. Een rechter blijft dan al gauw steken in algemeenheden als ‘onvoldoende onderbouwd’. Wanneer echter een alternatief scenario goed is onderbouwd, of sterk appelleert aan algemene ervaringsregels en daardoor ‘goed denkbaar is’, zal de rechter die dat scenario wil afwijzen daarvoor in de regel concrete redenen hebben. Die redenen kunnen en moeten dan ook in de uitspraak worden neergelegd. Naar mijn mening is het verschil tussen de tweede en de derde categorie eerder gradueel dan principieel. Naarmate het alternatieve scenario
a prima vistaplausibeler is en naarmate het door de verdediging concreter wordt gemaakt, zal van de rechter meer onderzoek kunnen worden verlangd en zal in de uitspraak meer verantwoording moeten worden afgelegd van dat onderzoek. Dit sluit aan bij hetgeen de Hoge Raad in 2006 in algemene zin overwoog over de omvang van de motiveringsplicht (4.11).
5.Beoordeling van de middelen
jammers, een vacuümmachine, een geldtelmachine en contant geld in voornamelijk grote coupures. Belanghebbende stelt dat de uitspraak geen inzicht geeft in de overwegingen waarom het Hof tot het oordeel is gekomen dat het aantreffen van de cocaïne ertoe leidt dat belanghebbende deze ook heeft aangeschaft. Indien het Hof doelt op art. 3:109 BW heeft het Hof niet uitgelegd hoe en waarom deze bepaling van toepassing is. Daarnaast meent belanghebbende dat het oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de cocaïne eigendom was van een ander onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd is. In repliek voegt hij daaraan toe dat het een feit van algemene bekendheid is dat in de drugswereld sprake is van extreem geweld.
middel 3richt belanghebbende zijn klachten tegen het oordeel van het Hof in overweging 4.8, kortgezegd inhoudende dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de navorderingsaanslag – na vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning met € 135.410 – tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende stelt dat hij heeft betwist dat hij nog inkomen heeft genoten uit een onbekende bron en dat het enkel aantreffen van de cocaïne niet de conclusie rechtvaardigt dat belanghebbende deze cocaïne heeft gekocht en daar € 900.000 voor heeft betaald. Belanghebbende verwijst voorts naar zijn motivering ten aanzien van middel 1 en 2.
Het hof acht - gelet op het uitblijven van een redelijke verklaring - aannemelijk dat belanghebbende de bij hem aangetroffen cocaïne heeft aangeschaft.(…)”
self evidentdat redelijkerwijs uitgesloten moet worden geacht dat belanghebbende als een soort bewaarder of tussenpersoon fungeerde. Verder lijkt het mij duidelijk dat het ook niet
self evidentis dat het alternatieve scenario de werkelijkheid weergeeft.
U moet het wel gedaan hebben, want het is niet aannemelijk dat u het niet hebt gedaan”.
beyond reasonable doubtzou zijn dat de bij iemand aangetroffen 36 kg cocaïne door die persoon moet zijn gekocht en met eigen vermogen moet zijn gefinancierd.
middel 6dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het opleggen van de navorderingsaanslagen en de boete niet in strijd is met het
Melo Tadeu-arrest. Het Hof heeft in overweging 4.10 van de bestreden uitspraak overwogen dat het aannemelijk acht dat belanghebbende een voor de Belastingdienst onbekende bron van inkomen heeft gehad waarmee hij de aangetroffen cocaïne heeft gefinancierd. Dit oordeel is volgens het Hof niet in strijd met de strafrechtelijke vrijspraak van – kort samengevat – de handel en het vervoer van cocaïne en MDMA.