ECLI:NL:HR:1996:ZD0413
Hoge Raad
- Cassatie
- H. Haak
- A. Bleichrodt
- M. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
- J. Koster
- A. Schipper
- Rechtspraak.nl
Verklaring van de verdachte en de gevolgen van weigering tot antwoorden in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 1996 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor valsheid in geschrift en doodslag, met een gevangenisstraf van zeven jaren. De kern van de zaak betreft de vraag of de weigering van de verdachte om op bepaalde vragen te antwoorden, kan bijdragen aan de bewijsvoering. De Hoge Raad oordeelt dat de omstandigheid dat de verdachte weigert te antwoorden op een vraag, op zichzelf niet tot het bewijs kan bijdragen, zoals vastgelegd in artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent echter niet dat een rechter nooit gevolg kan verbinden aan een dergelijke weigering. In gevallen waar de verdachte een verweer voert dat niet in strijd is met de bewijsmiddelen, kan de weigering om te antwoorden bijdragen aan de verwerping van dat verweer.
In deze zaak heeft het Hof de verklaring van de verdachte, die als leugenachtig werd beschouwd, tot bewijs gebezigd. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof zijn oordeel over de leugenachtigheid van de verklaring niet voldoende heeft onderbouwd, omdat het mede gebaseerd was op de weigering van de verdachte om te antwoorden op een vraag over haar eerdere verklaring aan de politie. Dit oordeel van het Hof is niet in overeenstemming met de eisen van de wet, waardoor de bewezenverklaring niet naar behoren is gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over het tweede feit en de strafoplegging, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de rol van de verklaringen van de verdachte in het strafproces. De Hoge Raad bevestigt dat de rechter niet zomaar kan afgaan op de weigering van de verdachte om te antwoorden, maar dat er voldoende andere bewijsstukken moeten zijn om een oordeel te kunnen vellen over de geloofwaardigheid van de verklaring.