ECLI:NL:HR:2022:1005

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
20/01996
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van € 30.000 en de herkomst daarvan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was op 16 mei 2018 aangehouden met een geldbedrag van € 30.000 in zijn auto, dat volgens de aanklacht afkomstig zou zijn uit enig misdrijf. De verdachte stelde dat het geld afkomstig was van zijn oom, die in Suriname een goudbedrijf heeft, en dat hij het geld had ontvangen via zijn neef in Parijs om een graafmachine te kopen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte onvoldoende concreet en verifieerbaar was om het openbaar ministerie te verplichten tot nader onderzoek naar de herkomst van het geld. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak over het bewijs van de herkomst van geld in witwaszaken en oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de verklaring van de verdachte niet tot nader onderzoek had moeten leiden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01996
Datum5 juli 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2020, nummer 23-000984-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt onder meer op tegen het bewezenverklaarde witwassen van een geldbedrag van € 30.000, dat de verdachte voorhanden heeft gehad.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 16 mei 2018 te Breda een geldbedrag van 30.000 euro voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017204675-30 van 17 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [niet doorgenummerd].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 16 mei 2018 om 05.08 uur werd de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] in een Peugeot 108 voorzien van het kenteken [kenteken] op de openbare weg, A58 t.h.v. hectometerpaal 60.6 (het hof begrijpt: te Breda) aangehouden.
Op de achterbank van genoemd motorvoertuig werden onderstaande goederen inbeslaggenomen:
PL1300-2017204675-5574237, geld (Biljetten), 93 stuks, totaal 10.000 EUR,
5x500 12x200 26x100 50x50 = 10.000 betreft 1 envelop
PL 1300-2017204675-5574239, geld (Biljetten), 162 stuks, totaal 10.000 EUR,
10x200 8x100 144x50 = -10.000
PL 1300-2017204675-5574242, geld (Biljetten), 99 stuks, totaal 10.000 EUR,
1x200 98x9800= 10.000
5. Relaas van onderzoek 13-drukvorm: 2017204675 van 18 september 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [pagina’s A t/m J].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Overig beslag aanhouding [verdachte]
Itemnr.: 5574237
Beslag: Geld (10000 euro)
Vindplaats/Bijzonderheden: Op de achterbank [kenteken]
Bijzonderheden: Zat in envelop welke in Mac Donalds (het hof begrijpt telkens: McDonald’s) tas zat.
Itemnr.: 5574239
Beslag: Geld (10000 euro)
Vindplaats/bijzonderheden: Op de achterbank [kenteken]
Bijzonderheden: Zat in Mac Donalds tas.
Itemnr.: 5574242
Beslag: Geld (10000 euro)
Vindplaats/bijzonderheden: Op de achterbank [kenteken]
Bijzonderheden: Zat in Mac Donalds tas
Itemnr.: 5573839
Beslag: Telefoon Nokia [kenteken]
Vindplaats/bijzonderheden: Voeteinde bestuurdersstoel
Bijzonderheden: Betreft getapte toestel TA05
Itemnr.: 5573840
Beslag: Telefoon Apple
Vindplaats/bijzonderheden: Middenconsole [kenteken]
Bijzonderheden: Betreft getapte toestel TA07 Geblokkeerd, niet uit gelezen.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Subsidiair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet wist dat het geldbedrag (on)middellijk van het misdrijf afkomstig was. Volgens de verdachte is het geldbedrag niet van het misdrijf afkomstig. De verdachte heeft het geld in Parijs ontvangen van zijn neef [betrokkene 1], die het op zijn beurt had ontvangen van [betrokkene 2]. [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) heeft in Suriname een goudbedrijf.
Naar bestendige jurisprudentie kan in een geval als het onderhavige, waarin geen direct bewijs aanwezig is voor inkomsten uit brondelicten, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit
zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dit zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zodra het door de verdachte aldus geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve legale herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige verklaring overblijft. Tegen deze achtergrond, komt het hof tot de volgende overwegingen en conclusie.
Vermoeden van witwassen
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit het dossier voldoende feiten en omstandigheden naar voren komen om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen. Het onder de verdachte aangetroffen contante geldbedrag van € 30.000,00 is groot en bestond gedeeltelijk uit grote coupures, waarvan algemeen bekend is dat deze nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit worden gebruikt. Voorts is dit geldbedrag (naar het hof begrijpt bestaande uit drie bundels van € 10.000,00) vervoerd (deels in een envelop) in een McDonald’s tas in een huurauto vanuit Frankrijk terwijl dit niet gangbaar is in het normale economische verkeer. In een woning waarin de verdachte verbleef zijn weegschalen met cocaïneresten aangetroffen. Het dossier bevat getapte gesprekken van de twee telefoons die bij de verdachte zijn aangetroffen waarin vermoedelijk wordt gesproken over de koop en/of verkoop van verdovende middelen. De stelling van de verdediging dat de tapgesprekken niet goed zijn vertaald, is niet aannemelijk geworden, nu hier in het geheel geen onderbouwing voor wordt gegeven. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden geven samen een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Van de verdachte mag dan worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van voornoemd geldbedrag, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verklaring van de verdachte
Bij de politie heeft de verdachte op 17 mei 2018 verklaard dat hij zonder geld naar Parijs is gereden, dat hij werd gebeld om wat in Parijs op te halen, dat hij werd aangehouden toen hij weer in Nederland was en dat dat geld op de achterbank lag. Dit geld is niet van hem, en dat is het enige wat hij er toen over wilde zeggen. Pas ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat het geld afkomstig is van zijn neef, dat hij het geld via een andere neef [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) in Parijs heeft gekregen en dat hij daarmee een graafmachine in België zou kopen. In hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de graafmachine voor zijn oom zou kopen. Naar het hof begrijpt, is deze oom [betrokkene 2].
Beoordeling
Het door de verdediging geschetste scenario houdt in dat de verdachte het geld van [betrokkene 2], via [betrokkene 1] heeft gekregen. Deze stelling wordt bevestigd in de zin dat [betrokkene 2] per WhatsApp bericht heeft bevestigd dat hij het geld aan zijn neef [betrokkene 1] heeft gegeven om aan de verdachte te geven. Op geen enkele manier is concreet te verifiëren wie [betrokkene 1], een belangrijke
tussenschakel in het doorgeven van het geldbedrag, is, of hij vanuit Frans Guyana naar Parijs is gereisd en of hij het geld – dat hij van [betrokkene 2] heeft gekregen – daadwerkelijk aan de verdachte heeft gegeven. Ook al zou kunnen worden uitgegaan van de premisse dat [betrokkene 2] het geld aan [betrokkene 1] heeft gegeven om het aan de verdachte te geven, dan is zulks nog onvoldoende concreet voor de stelling dat het geld dat hij aan [betrokkene 1] heeft gegeven, daadwerkelijk ook aan de verdachte is overhandigd in Parijs en het geld is dat in de auto bestuurd door de verdachte, is aangetroffen. De verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld is daarmee onvoldoende concreet en verifieerbaar om van het openbaar ministerie te verlangen dat er onderzoek naar wordt gedaan. Het vermoeden van witwassen wordt door deze verklaring niet weerlegd.”
2.2.4
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2020 heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:
“Op 16 mei 2018 is [verdachte] aangehouden met in zijn auto een geldbedrag van € 30.000,-. [verdachte] heeft dit geld in Parijs ontvangen van zijn neef [betrokkene 1], die het op zijn beurt had ontvangen van de heer [betrokkene 2].
[betrokkene 2] heeft in Suriname een goudbedrijf.
Mr Roethof heeft [betrokkene 2] in Suriname gesproken. Bij die gelegenheid heeft [betrokkene 2] papieren afgegeven aan Mr Roethof om aan te tonen dat hij in de goudhandel zit. Mr Roethof heeft verkregen:
- Een vergunning om goud te delven
- Kopie ID kaart van de persoon op de vergunning
- Kopie van een bon van het bedrijf dat goud opkoopt
Mr Roethof heeft deze stukken meegenomen naar de zitting op 21 februari 2019 en overhandigd aan de Rechtbank te Amsterdam.
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt ook dat Mr Roethof de stukken heeft overhandigd: “Ik geef u wat ik heb gekregen (...)”
[verdachte] was verbolgen dat deze stukken eerst op de zitting aan de Rechtbank zijn overhandigd en over het feit dat hij is veroordeeld.
[verdachte] vindt de veroordeling niet terecht: hij heeft geen gelden waarvan hij wist dat deze – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren van een misdrijf voorhanden gehad.
[verdachte] wil in hoger beroep. Op 13 maart 2019 wordt hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 7 maart 2019.
[verdachte] wendt zich tot ondergetekende en geeft aan dat hij het niet eens is met het vonnis, omdat hij bewijsstukken van de goudhandel heeft doen overhandigen. (...)
[verdachte] kan de herkomst van de gelden verantwoorden.
(...)
De verdediging wijst in dit verband naar het toetsingskader witwassen:
1- Is er sprake van een vermoeden van witwassen
2- Van de verdachte mag een verklaring worden verlangd voor de herkomst van het geld. De verklaring moet min of meer verifieerbaar zijn.
De verklaring van [verdachte] is verifieerbaar. De begin van aannemelijkheid van zijn verklaring wordt gedragen door de door hem overgelegde bescheiden. Nu deze bescheiden in het ongerede zijn geraakt is de basis wankel geworden. Dat de bewijspositie van [verdachte] is benadeeld kan niet voor zijn rekening en verantwoording komen.
(...)
[verdachte] kan dit aan de eigenaar van het geld ook niet uitleggen. [betrokkene 2] heeft met Mr Roethof in Suriname gesproken en documenten overhandigd. Aan Mr Roethof is betaald voor het bewerkstelligen tot teruggave van de in beslag genomen gelden.
Vervolgens heeft Mr Roethof de documenten niet meer, de Rechtbank de documenten niet meer en komt het geld niet terug.
[betrokkene 2] vertrouwt [verdachte] niet meer: hij denkt dat Mr Roethof met de gerechtelijke autoriteiten onderling afspraken hebben gemaakt om het geld achter te houden.
De relatie tussen [betrokkene 2] en [verdachte] bereikt een dieptepunt. [betrokkene 2] wil niets meer met [verdachte] te maken hebben.
Desondanks, na gisteren gebeld te zijn door de Advocaat Generaal over de vraag wat de inhoud van het appel is, heb ik nogmaals [verdachte] gevraagd [betrokkene 2] te verzoeken zijn medewerking te verlenen aan de zaak. Om op zijn minst een schriftelijke verklaring te verkrijgen over de gang van zaken rondom de overdracht van het geld. Dit is geschied. Op 18 juni 2020 heeft [betrokkene 2] via ‘whats’app’ naar [verdachte] het navolgende bericht gestuurd (prod. 3):
Hierbij ondergetende. [betrokkene 2] id [001] .geboren in het [geboorteplaats] .wonende aan de [a-straat 1] te [plaats]. Heb ik aan [betrokkene 1],mijn neef een bedr van € 30000 ,om te geven aan [verdachte].
Met dit geld moest [verdachte] een graafmachine voor mij kopen,[betrokkene 1] reisde via fransguyana naar parijs,daar heeft hij het geld gegeven aan [verdachte].Dit verhaal heb ik meerdere malen aan de advocaten roethof en Aalmoes verteld tijdens ons ontmoetingen ik ben een gouddelvel. Ik werk met graafmachine. Ze moeten moeite maken om me geld terug in handen te krijgen.
Gelet op deze mededelingen verzoekt de verdediging subsidiair om [betrokkene 2] als getuige te mogen horen.
(...)
Als de Rechtbank aanneemt dat de familie van [verdachte] daadwerkelijk werkzaam is in de goudhandel, dan is de stap naar de legale herkomst van het geld ook gemaakt.
Het rapport heb ik overlegd. Dan kunt u de kaart van Suriname zien en de locaties waar de goudmijnen liggen. Die liggen ver van de stad.
De economische activiteiten rondom de goudmijnen kennen uitsluitend een contante geldtransactie. Stroom is er niet in het binnenland. Bankrekeningen en geldautomaten zijn ondenkbaar.
Hoe moet dan een graafmachine worden aangeschaft?
Ik leg over mijn aantekeningen met [betrokkene 2] in januari 2019 in Suriname.
Hij heeft aangegeven nodig te hebben een Hitachi 215 graafmachine. Ik heb op internet gekeken. Op diverse sites worden graafmachines te koop aangeboden.
Opvallend is dat dit over geheel Europa is.
(...)
Bezien wij de aanschafprijs en dan rekening houdend met de transportkosten, dan is een bedrag van € 30.000,-- alleszins redelijk.
Dat [verdachte] ten tijde van de zitting niet direct de naam van het bedrijf kon noemen alwaar hij de graafmachine zou aankopen is niet een verdachte omstandigheid. Hij hoeft maar op google te kijken en er zijn tientallen graafmachines te vinden.
[verdachte] heeft voor verscheping ervaring met http://www.baankshipping.com/ die de graafmachine ophaalt en in een container naar Suriname vervoert.
De overwegingen van de Rechtbank dat het niet gangbaar is in het normale economische verkeer en dat het aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich brengt om contant geld te vervoeren is een aanname die niet kan zien op gouddelving en het doen van transacties vanuit Suriname, meer nog vanuit het binnenland van Suriname met Europa.
De Surinaamse Dollar heeft geen gangbare koers, buitenlandse transacties moeten met euro’s of dollars en gelet op de deviezenregeling is het nagenoeg onmogelijk om buiten Suriname in euro’s of dollars te betalen.
Een veiligheidsrisico is er juist veel minder door het contant meenemen van het geld.
De zaak tegen [verdachte] was gestart op basis van een verdovende middelen onderzoek dat al op 30 oktober 2017 was gestart. Er is de nodige informatie verzameld over [verdachte] en men dacht dat toen hij op 16 mei 2017 ging rijden, hij verdovende middelen ging ophalen. Niets bleek minder waar.
[verdachte] is niet vervolgd voor de opiumwet, eenvoudig omdat een relatie met verdovende middelen niet kan worden aangetoond.
De woning waarin weegschalen waren aangetroffen, werd niet door [verdachte] bewoond.
Ook de tapgesprekken zijn niet dragend, want deze zien niet op handel in verdovende middelen en bevatten veel omissies; deze zijn vertaald door een tolk die niet het Aucaans spreekt wat cliënt wel spreekt.
In een uitspraak van uw Hof (Amsterdam, LJN BL 8048, 11-02-2010 ) ten aanzien van een drugskoerier is overwogen
‘dat het handelen met een besef van een aanmerkelijk drugsrisico nog geen aanvaarding van de aanmerkelijke kans daarop impliceert’.
In genoemde zaak stelt het Hof dat van suspecte omstandigheden in die zaak geen sprake was, omdat.
- de verdachte de knollen had gekregen van zijn geliefde
- hij niets ongebruikelijks heeft gezien
- hij geen vergoeding kreeg
Dat is in de onderhavige zaak hetzelfde:
- [verdachte] heeft het geld niet verborgen
- [verdachte] kent de herkomst van het geld en dat is voor hem een betrouwbare herkomst
- [verdachte] kreeg er geen vergoeding voor.
(…)
Ik verzoek u cliënt vrij te spreken omdat niet wist dat het geldbedrag van misdrijf – (on)middellijk – afkomstig was, ergo cliënt stelt dat het geldbedrag juist niet van misdrijf afkomstig is.”
2.3.1
Het gaat bij dit cassatiemiddel om het bewijs van het bestanddeel “afkomstig is uit enig misdrijf”, zoals dat voorkomt in de witwasbepalingen (artikel 420bis e.v. van het Wetboek van Strafrecht). Eerdere rechtspraak van de Hoge Raad over dit thema kan als volgt worden samengevat.
2.3.2
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
2.3.3
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs. (Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.)
2.4.1
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat het onder hem aangetroffen contante geldbedrag een legale herkomst heeft. De verdachte heeft aangevoerd dat het geldbedrag afkomstig was van zijn oom, [betrokkene 2], dat zijn oom gouddelver is in Suriname, dat hij had afgesproken dat hij met dat geld een graafmachine zou kopen in België en die zou laten verschepen naar Suriname en dat hij in overleg met zijn oom daarvoor in Parijs geld heeft ontvangen van zijn neef, [betrokkene 1]. Ter ondersteuning van deze stelling zijn in eerste aanleg stukken overgelegd – te weten een kopie van een vergunning om in Suriname goud te delven, een kopie van de identiteitskaart van de persoon op de vergunning en een kopie van een bon van een bedrijf waar goud werd opgekocht – en is in hoger beroep onder meer een WhatsAppbericht van [betrokkene 2] overgelegd waaruit samengevat volgt dat [betrokkene 2] via zijn neef [betrokkene 1] € 30.000 aan de verdachte heeft gegeven om een graafmachine te kopen.
2.4.2
Het hof heeft geoordeeld dat de verklaring van de verdachte onvoldoende concreet en verifieerbaar is om van het openbaar ministerie te verlangen dat er onderzoek naar wordt gedaan en dat het vermoeden van witwassen niet door deze verklaring wordt weerlegd. Het hof heeft daaraan ten grondslag gelegd dat niet te verifiëren valt wie [betrokkene 1] is, of hij vanuit Frans Guyana naar Parijs is gereisd en of hij het geldbedrag aan de verdachte heeft gegeven, terwijl ook in het geval dat uitgegaan zou worden van de premisse dat [betrokkene 2] het geldbedrag aan [betrokkene 1] zou hebben gegeven, de verklaring van de verdachte onvoldoende concreet is voor de stelling dat [betrokkene 1] dat geldbedrag vervolgens ook aan de verdachte zou hebben gegeven en dat dit het geldbedrag betreft dat onder de verdachte is aangetroffen.
2.4.3
Dit oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de verdachte concreet heeft aangevoerd wat de herkomst is van het in de auto aangetroffen geldbedrag en de verdachte in verband met deze verklaring in eerste aanleg en in hoger beroep diverse stukken heeft overgelegd, terwijl het hof niet nader heeft gemotiveerd waarom ook in het licht van die stukken onvoldoende concrete aanknopingspunten bestaan voor het verrichten van nader onderzoek door het openbaar ministerie naar de door de verdachte gegeven verklaring.
2.5
De klacht is gegrond.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

Gelet op de uitspraak die hierna volgt is bespreking van het restant van het tweede cassatiemiddel en van het eerste en het derde cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 juli 2022.