ECLI:NL:RBZWB:2022:5080
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep op vertrouwensbeginsel en vergrijpboete in belastingzaak met betrekking tot verdovende middelen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 september 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De inspecteur had navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en premie Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd voor het jaar 2017, alsook een vergrijpboete. Belanghebbende, die eerder strafrechtelijk was veroordeeld voor het bezit van verdovende middelen, had een aangifte ingediend met een belastbaar inkomen dat aanzienlijk lager was dan wat de inspecteur aannam op basis van de aangetroffen cocaïne en contante gelden. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende erop mocht vertrouwen dat het verbeurd verklaarde bedrag van € 135.410 in aftrek mocht worden gebracht in het jaar 2017, en dat de inspecteur ten onrechte terugkwam op deze toezegging. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vermindert het belastbaar inkomen uit werk en woning naar € 918.215, wat leidt tot een verlaging van de navorderingsaanslag IB/PVV. De vergrijpboete wordt gematigd van € 269.170 naar € 22.500, rekening houdend met persoonlijke omstandigheden van belanghebbende en overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. Tevens wordt belanghebbende een vergoeding van immateriële schade toegekend van € 1.000 wegens de lange duur van de procedure.