2.1.1 Belanghebbende heeft op 29 december 2009 zijn onderneming ingebracht in een vennootschap onder firma (hierna: de VOF). Firmanten in de VOF waren, naast belanghebbende, zijn echtgenote, zijn broer en diens echtgenote. De activiteiten van de VOF bestonden uit de inkoop, de verkoop en de reparatie van sieraden en de in- en verkoop en de bewerking van edele metalen. De VOF verkocht sieraden in twee winkels en via een website.
2.1.2 Op 28 maart 2011 is de politie een strafrechtelijk onderzoek begonnen naar de bedrijfsvoering van de VOF en haar firmanten. Op 10 december 2013 heeft de Inspecteur boekenonderzoeken in gang gezet bij de VOF en haar firmanten. Bij belanghebbende is de aanvaardbaarheid van de aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2006 tot en met 2011 onderzocht, alsmede die van de aangiften voor de omzetbelasting voor de jaren 2006 tot en met 2009. Daarvoor is de inbeslaggenomen financiële administratie van belanghebbende en van de VOF als basis gebruikt. Daarnaast heeft de Inspecteur gebruik gemaakt van informatie uit het strafrechtelijk onderzoek.
2.1.3 De Inspecteur heeft naar aanleiding van het hiervoor in 2.1.2 door hem verrichte onderzoek de onderhavige belastingaanslagen (hierna: de aanslagen) opgelegd. De Inspecteur heeft de aanslagen gebaseerd op een schatting van de belastbare winst respectievelijk op een schatting van de omzet van de desbetreffende jaren. Hij is daarbij uitgegaan van de inkopen zoals die in de administratie voorkwamen. Vervolgens heeft hij een brutowinstpercentage van 100 op die inkopen gehanteerd.
2.2.1 Voor het Hof was onder meer in geschil of de Inspecteur voor de aanslagen heeft bewezen dat belanghebbende wat betreft de opgaaf van de winst en de verschuldigde omzetbelasting in de desbetreffende jaren niet de vereiste aangifte heeft gedaan als bedoeld in artikel 27e, lid 1, AWR en dat daarom de bewijslast op grond van dat wetsartikel wordt omgekeerd en verzwaard.
2.2.2 Naar het oordeel van het Hof kan omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht niet aan de orde zijn, aangezien de Inspecteur ten aanzien van belanghebbende voor de onderhavige jaren niet een informatiebeschikking heeft gegeven. Als de Inspecteur met omkering en verzwaring van de bewijslast de aanslagen wil handhaven, zal hij aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast aannemelijk moeten maken dat belanghebbende voor de IB/PVV en de omzetbelasting niet de vereiste aangiften heeft gedaan, aldus het Hof. In dit geval moet de Inspecteur dan mede aannemelijk maken dat de administratie van de VOF dusdanig onbetrouwbaar is dat deze niet kan dienen als grondslag voor de jaarlijkse winst- en omzetberekening. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt in dat geval volgens het Hof met zich dat in eerste instantie de Inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast kan volstaan met een gemotiveerde schatting, waarna belanghebbende aannemelijk dient te maken dat en waarom zijn winst en omzet lager is dan door de Inspecteur is berekend.
2.2.3 Het Hof heeft geoordeeld dat de administratie van de VOF zodanige gebreken en tekortkomingen bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de winst- en omzetberekening. Het Hof heeft vervolgens - onder verwijzing naar arresten van de Hoge Raad van 23 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AW8043, en van 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083 - beoordeeld of de Inspecteur aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast aannemelijk heeft gemaakt dat zich in de aangifte een of meer gebreken voordoen die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting op zichzelf beschouwd en verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. 2.2.4 Op basis van de gedingstukken is het Hof tot het oordeel gekomen dat aannemelijk is dat belanghebbende “ten minste op zijn inkopen een brutowinstpercentage van 75 behaald heeft”. Een brutowinstpercentage van 75 leidt tot een veel hogere winst en tot een veel hoger bedrag aan verschuldigde omzetbelasting dan de aangegeven belastbare winsten respectievelijk de aangegeven omzetbelasting. Op grond hiervan heeft het Hof geoordeeld dat de “nieuwe ‘geschatte belastbare winsten’” en de nageheven omzetbelasting - absoluut en relatief gezien - dermate veel hoger zijn dan de aangegeven winst respectievelijk de aangegeven omzetbelasting dat geen andere conclusie denkbaar is dan dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting op zichzelf beschouwd en verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Dat de Inspecteur bij het opleggen van de aanslagen is uitgegaan van een geschat brutowinstpercentage van 100 op de inkopen, kan volgens het Hof als redelijk worden aangemerkt. Belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld, aldus het Hof.