In deze zaak gaat het om navorderingsaanslagen voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2017. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De belanghebbende, die eerder strafrechtelijk was veroordeeld voor het bezit van grote hoeveelheden cocaïne en MDMA, had een aangifte gedaan met een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.215. De inspecteur van de Belastingdienst legde navorderingsaanslagen op, omdat hij aannemelijk maakte dat de belanghebbende een aanzienlijk bedrag aan inkomsten niet had aangegeven, wat leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Het hof oordeelde dat de inspecteur zijn schatting van het inkomen, gebaseerd op de waarde van de aangetroffen cocaïne, redelijk had onderbouwd. De belanghebbende kon niet aantonen dat de navorderingsaanslagen tot een te hoog bedrag waren opgelegd. De rechtbank had eerder de boete verlaagd, maar het hof bevestigde dat de boete passend was, gezien de omstandigheden. Het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.