Conclusie
Nummer22/00406
Inleiding
"schuldwitwassen, meermalen gepleegd”en 2 subsidiair
“medeplegen van mishandeling”veroordeeld tot zeventien maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. De verdachte is ter zake van het onder 1 primair, het onder 1 subsidiair tweede cumulatief/alternatief en onder 2 primair ten laste gelegde vrijgesproken.
De middelen van cassatie
."
"
."
"'
."
".
".
Beoordelingskaders
Beoordelingskader: de toetsing van (partiële) vrijspraken in cassatie
Het criterium is dus dat de uitleg die de feitenrechter aan de tenlastelegging heeft gegeven, niet onverenigbaar mag zijn met de bewoordingen van de tenlastelegging. Zolang de rechter blijft binnen de grenzen van de bewoordingen van de tenlastelegging is hij vrij in zijn exegese en wordt zijn interpretatie in cassatie geëerbiedigd. Heel duidelijk treedt deze grote vrijheid van de feitenrechter in het licht wanneer de tekst van de tenlastelegging op verschillende manieren kan worden gelezen: de interpretatie van de feitenrechter is dan – onder het hiervoor genoemde voorbehoud – ook in cassatie beslissend.” [8]
Inleiding op twee beoordelingskaders over witwassen
Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie:
hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf;
hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.”
Als schuldig aan schuldwitwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie:
hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf;
hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.”
alle zaken en alle vermogensrechten”.Volgens artikel 2 van Boek 3 BW worden onder ‘zaken’ geschaard: “
de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten”. Deze omschrijving roept de vraag op hoe het dan zit met de voor menselijke beheersing vatbare
onstoffelijke objecten c.q.
onstoffelijke entiteiten. [13] Kunnen dat óók ‘zaken’ zijn?
dat afgescheiden van de vraag, wat onder electrische energie moet worden verstaan, aan deze een zeker zelfstandig bestaan niet kan worden ontzegd;
informatiedie besloten ligt in code en die (ook) door computers kan worden verwerkt, dus om software.
Immers, van een 'goed' als bedoeld in de hiervoren genoemde wettelijke bepalingen moet als een wezenlijke eigenschap worden beschouwd dat degene die de feitelijke macht daarover heeft deze noodzakelijkerwijze verliest indien een ander zich de feitelijke macht erover verschaft. Computergegevens ontberen deze eigenschap.” [19]
in de geest van een persoon opgeslagen bekendheid” met de bij zijn betaalpas behorende cijfercombinatie, waarvan de houder de beschikking niet verliest bij (gedwongen) afgifte ervan, aldus oordeelde de Hoge Raad. [20] Ik neem aan dat dit oordeel in beginsel eveneens opgaat voor elke andere informatie waarover de menselijke geest kan beschikken. De wetsgeschiedenis en de rechtspraak bieden bovendien geen aanknopingspunten voor de opvatting dat de voorgaande rechtspraak slechts betrekking heeft op het wettelijke begrip ‘goed’, en dat dit voor het wettelijke begrip ‘voorwerp’ anders zou zijn. [21]
geldin een gedaante die zich nauwelijks onderscheidt van
giraalgeld, dat evenmin stoffelijk is. Omtrent giraal geld overwoog de Hoge Raad dat een redelijke uitleg van het begrip ‘goed’ – vanwege “
de functie van giraal geld in het maatschappelijk verkeer” – meebrengt dat het vatbaar is voor ‘toe-eigening’ als bedoeld in artikel 321 Sr. [22] Dit betreft – gelijk het elektriciteitsarrest uit 1921 – een evident geval van een functionele wetsuitleg. Ook in meer recente strafzaken conformeerde de Hoge Raad zich wat betreft entiteiten die zich daarvoor leenden (belminuten, telefoontikken) aan een functionele uitleg van het wettelijke begrip ‘goed’. [23]
NJ2012/536 m.nt. Keijzer. [24] Daarin ging het om ‘virtuele goederen’. De verdachte in die zaak had het slachtoffer met geweld gedwongen om zich aan te melden op een door het slachtoffer aangehouden account in het onlinespel ‘Runescape’. Daarna moest het slachtoffer in de virtuele spelomgeving objecten (een amulet en een masker) achterlaten. Vervolgens heeft de verdachte het amulet en het masker overgezet naar zijn eigen Runescape-account. Daardoor verloor het slachtoffer de beschikkingsmacht over deze virtuele objecten. Het hof had de verdachte veroordeeld ter zake van gekwalificeerde diefstal met (bedreiging met) geweld en had geoordeeld dat het virtuele amulet en het virtuele masker in het onlinespel ‘Runescape’ konden worden aangemerkt als een ‘goed’ dat vatbaar is voor diefstal in de zin van artikel 310 Sr. De Hoge Raad stemde hiermee in en overwoog:
3.6.1. De klacht dat geen sprake is van een goed omdat de onderhavige objecten uit "bits en bytes" bestaan, faalt. De virtuele aard van deze objecten staat op zichzelf niet eraan in de weg deze aan te merken als goed in de zin van art. 310 Sr. Het dienovereenkomstige oordeel van het Hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof met betrekking tot deze objecten heeft vastgesteld dat "voor aangever, verdachte en zijn medeverdachte hun in het spel opgebouwde bezittingen reële waarde hebben, die hen kan worden afgenomen" en "dat het hier gaat om in de loop van het spel ontstane waarden, die door inspanning en tijdsinvestering zijn verworven of zijn te verwerven" en dat de aangever binnen het spel over die objecten "de feitelijke en exclusieve heerschappij" had en hij door het handelen van de verdachte en zijn mededader de beschikkingsmacht over deze objecten is verloren.
(…) of bitcoins als een goed gekwalificeerd kunnen worden en daarmee vatbaar zijn voor inbeslagname. In de regel worden gegevens binnen het strafrecht niet gekwalificeerd als een goed. Echter, in de afgelopen jaren isuit jurisprudentie af te leiden dat gegevens wel degelijk als een goed kunnen worden beschouwd voor zover zij uniek zijn en waarde hebben in het economische verkeer. Het Openbaar Ministerie neemt dan ook de positie in dat bitcoins als een goed kunnen worden beschouwd en vatbaar zijn voor inbeslagname.” (p. 40)
voorwerpen” worden verbeurdverklaard, aldus oordeelde de rechtbank. [29]
Anders dan de officier van justitie, en met de raadsman van klager, is de rechtbank van oordeel dat een Instagram account geen voorwerp is in de zin van artikel 94 Sv. Voorts kan een Instagram account niet als een goed worden beschouwd en is tevens geen sprake van een vermogensrecht. De vergelijking die de officier van justitie in dit verband maakt met, zoals zij aangeeft, andere virtuele goederen zoals bitcoins, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Bitcoins vertegenwoordigen, net als bijvoorbeeld een bankrekening(nummer), immers een vermogensrecht waar wel beslaglegging als bedoeld in artikel 94 Sv op mogelijk is. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank uitdrukkelijk niet voor een Instagram account.”
.De Hoge Raad:
in beginselniet kunnen worden gerubriceerd onder het begrip ‘voorwerp’ in de witwasbepalingen. Uit rechtspraak van de Hoge Raad leid ik echter af dat bepaalde entiteiten die mogelijk óók de kenmerken van computergegevens dragen niettemin als een ‘goed’ – en dus ook als een ‘voorwerp’ –
kunnenworden aangemerkt wanneer (i) de onderwerpelijke entiteit uniek en individualiseerbaar is en in het economische verkeer een reële waarde vertegenwoordigt, (ii) die entiteit voor menselijke beheersing vatbaar is en de eigenaar ervan daarover de feitelijke en exclusieve heerschappij toekomt, en (iii) die entiteit overdraagbaar is, (dus) van eigenaar kan wisselen en van de eigenaar kan worden afgenomen, als gevolg waarvan de (oorspronkelijke) eigenaar de beschikkingsmacht erover verliest.
NJ2011/44, het volgende overwogen:
3.5.1. Uit deze wetsgeschiedenis moet als bedoeling van de wetgever worden afgeleid dat deze het met het oog op een effectieve bestrijding van het witwassen noodzakelijk achtte om niet alleen voorwerpen onder het bereik van de witwasbepalingen te brengen die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn, maar ook voorwerpen die gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn. Daarbij is erop gewezen dat het ruime toepassingsbereik dat aldus aan de witwasbepalingen is gegeven, in het bijzonder ertoe strekt het witwassen ook in zijn latere fasen te kunnen treffen.
Bij de in het eerste lid, onderdeel a, strafbaar gestelde gedraging gaat het om al die handelingen die tot doel hebben èn geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. De strafbaarstelling geeft niet nader aan om welke handelingen het allemaal kan gaan; bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen «verbergen» en «verhullen» impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken. Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijk doelgerichtheid kunnen worden gesproken. Vaak zal het gaan om een reeks van handelingen, die tezamen een geval van witwassen opleveren. Dit betekent dat voor het bewijs van het verbergen of verhullen vaak naar meer handelingen (transacties) in het witwastraject zal moeten worden gekeken. Uit alle stappen tezamen moet duidelijk worden dat er (zonder redelijke economische grond) met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken. Juist die ondoorzichtigheid van de opeenvolgende transacties brengt mee dat werkelijke aard, herkomst, vindplaats, rechten enzovoort buiten beeld blijven. Het voorgaande sluit niet uit dat onder omstandigheden ook een enkele handeling verbergen of verhullen zou kunnen opleveren, hoewel in zo’n geval waarschijnlijk eerder gesproken kan worden van een van de gedragingen genoemd in het eerste lid, onderdeel b, van de artikelen 420bis en 420quater (zie hierna).
De leden van de D66-fractie vragen of de woorden «verbergen en verhullen» niet tot bewijsproblemen zullen gaan leiden, aangezien volgens hen telkens een doel c.q. intentie van de verdachte dient te worden bewezen. Voor bewijsproblemen op dit punt ben ik niet bevreesd. De doelgerichtheid waarvan in de memorie van toelichting sprake is, slaat niet op de subjectieve gesteldheid of bedoelingvan de verdachte maar op de objectieve strekking van het handelen
. Het gaat erom of de handeling(en) – gelet op de aard daarvan en op de omstandigheden van het geval – erop gericht is/zijn om het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en of zij ook geschikt is/zijn om dat doel te bereiken. Het is dus niet zo dat bewezen moet worden dat de verdachte het oogmerk – in strafrechtelijke zin – had om te verbergen en te verhullen.” [33]
NJ2017/377, het volgende:
Gelet op deze wetsgeschiedenis hebben 'verbergen' en 'verhullen' als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr, betrekking op gedragingen die erop zijn gericht het zicht op – onder andere en voor zover hier van belang – de herkomst van voorwerpen te bemoeilijken. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken.” [34]
«Omzetten» wordt door Van Dale omschreven als: (geld en goederen) verwisselen met een andere geldswaarde of met zekere handelsartikelen. Het gaat om die handelingen (vervanging, ruil, investering) waardoor de betrokkene een ander voorwerp verkrijgt dat het voordeel uit het oorspronkelijke misdrijf belichaamt. Het (…) kopen van luxegoederen kan dus behalve «gebruik maken» ook «omzetten» opleveren. Omzetten zal veelal tot doel hebben de criminele opbrengsten weer in het legale verkeer te investeren.” [35]
middellijk”).
onbegrensde wetstoepassing” in te dammen.
NJ2019/298, heeft de Hoge Raad de vrijheid die de rechter op het terrein van de feiten toekomt (enigszins) aan banden gelegd door in een dergelijk geval voor de motivering van het bewijs van het delictsbestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ een sjabloon in de vorm van het volgende ‘stappenplan’ te dicteren:
2.3.2. Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
circumstantial evidencevoor de criminele herkomst van een voorwerp bijbrengen. Witwastypologieën zijn dus in essentie – op ervaringsregels gestoelde, weerlegbare – bewijsvermoedens.
kanter motivering van een bewezenverklaring gebruikmaken van algemene ervaringsregels en – meer specifiek voor het bewijs van de criminele herkomst van een voorwerp – van typologieën van witwassen. [39] , [40] De rechter is echter
niet verplichtom daarvan gebruik te maken. Algemene ervaringsregels en witwastypologieën behelzen sowieso geen normen die door de rechter in acht moeten worden genomen en dus ook geen recht in de zin van artikel 79 RO. De rechter is evenmin gebonden aan de precieze inhoud van de typologieën die hem door het OM worden aangereikt. Dit betekent dat wanneer het OM in cassatie bezwaar maakt tegen beslissingen van de rechter omtrent de inhoud en toepassing van witwastypologieën, zulks alleen aanleiding kan geven voor cassatie indien het OM ter terechtzitting in hoger beroep hierover (op de voet van artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv) een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ heeft ingenomen en de rechter daarvan zonder toereikende motivering is afgeweken.
Het beoordelingskader inzake de kwalificatie-uitsluitingsgrond bij witwassen
onmiddellijk uit een door hemzelf begaan misdrijf afkomstig is, geldt dat die gedragingen niet zonder meer als ‘witwassen’ kunnen worden gekwalificeerd. In dergelijke gevallen zal het meerdere erin moeten bestaan dat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Dit moet uit de motivering van de uitspraak kunnen worden afgeleid. De kwalificatie van witwassen is niet toegestaan indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp. Met deze uitsluitingsgrond beoogt de Hoge Raad te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. [41]
nietvan toepassing als naast het ‘voorhanden hebben’ dan wel ‘verwerven’ óók (of slechts) ‘overdragen’, ‘gebruikmaken’ of ‘omzetten’ bewezen is verklaard. Die gedragingen hebben immers een nadrukkelijker verhullend karakter dan verwerven of voorhanden hebben. Toch is dat anders als het bijzondere geval zich voordoet dat zulk overdragen, gebruikmaken of omzetten van onmiddellijk door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. [42]
in de regelsprake is van zo’n bijzonder geval als hiervoor bedoeld wanneer het ‘omzetten’ of ‘overdragen’ heeft bestaan uit het enkele storten op een eigen bankrekening van contante geldbedragen die onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig zijn. Ook hier geldt weer dat een dergelijk geval (dus) slechts de kwalificatie van ‘witwassen’ kan dragen als de gedraging – of, zo is m.i. niet uitgesloten, het geheel van de gedragingen – een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen gericht karakter heeft. [43] , [44]
De namens het OM voorgestelde middelen
Het eerste middel
De toelichting op het eerste middel
De bespreking van het eerste middel
“één of meer voorwerpen, te weten 62.827,83 bitcoins, althans een grote hoeveelheid bitcoins en/of een of meer geldbedrag(en) van in totaal 9.699.794,04 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of (…)”.Daarvan heeft het hof voor zover relevant bewezen verklaard dat de verdachte
“voorwerpen, te weten 39.842,85 bitcoins heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of (…)”.
Nu in de tenlastelegging zowel sprake is van bitcoins als over geld in euro's, moet allereerst worden vastgesteld welk voorwerpen subject van deze beoordeling[of het witwassen kan worden bewezen, D.A.]
zijn. Waar de stelling van het Openbaar Ministerie onmiskenbaar is dat de verdachte bitcoins heeft witgewassen, en het bedrag in euro’s vervolgens logischerwijze als het resultaat van dat witwassen moet worden aangemerkt, zal het hof beoordelen of het niet anders kan zijn dan dat BTC 62.827,83 van enig misdrijf afkomstig is. Het hof stelt reeds nu vast dat, indien en voor zover het witwassen van enige hoeveelheid bitcoins bewezen zal worden verklaard[en het hof verklaart dat inderdaad ook bewezen, D.A.]
, niet eveneens het witwassen van de tegenwaarde daarvan in euro's bewezen kan worden verklaard. Dan zou immers sprake zijn van een dubbeltelling.”
niet zowelhet oorspronkelijke voorwerp (de bitcoins)
alshet voorwerp waarin het oorspronkelijke voorwerp is ‘omgezet’, d.w.z. de (contante) geldbedragen in euro’s, zijnde “
het resultaat van dat witwassen”, afkomstig kan zijn uit enig misdrijf en dat zij dus
niet beide tegelijkertijd‘voorwerp van witwassen’ kunnen zijn. Indien dat het geval is, dan getuigt dit oordeel – op de door mij hierboven onder randnummers 40 en 41 uiteengezette gronden – van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het wettelijke begrip ‘(onmiddellijk of middellijk) afkomstig uit enig misdrijf’.
de tegenwaarde” ervan vermeldt, dat wil zeggen: de waarde van de witgewassen hoeveelheid bitcoins in het economisch verkeer, uitgedrukt in euro’s. De vermelding van de tegenwaarde van het witgewassen voorwerp betreft in
dieuitleg van de tenlastelegging uitsluitend informatie ten overvloede. Stel dat ik word aangetroffen in een gestolen voertuig en mij wordt ten laste gelegd dat ik een voertuig ter waarde van tienduizend euro heb witgewassen, dan heb ik uiteraard niet (ook) tienduizend euro witgewassen, maar alleen dat voertuig.
de tegenwaarde” van de hoeveelheid bitcoins waarvan de verdachte het witwassen wordt verweten.
Het Hof heeft door zijn oordeel dat de tegenwaarde van de bitcoins in euro's niet bewezen kan worden verklaard, verdachte, met verlating van de grondslag van de tenlastelegging, vrijgesproken van iets anders dan is tenlastegelegd.” Deze woorden wijzen op een klacht over een onjuiste uitleg van de tenlastelegging.
Het tweede middel
De toelichting op het tweede middel
walletexplorerof uit andere informatie op het internet de herkomst van de bitcoins te achterhalen en (b) of de verdachte aanleiding had moeten hebben voor twijfel omtrent de herkomst van de bitcoins.
Het oordeel van het hof
De bespreking van het tweede middel
zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen”. Bij de beantwoording daarvan betrekt het hof de vraag in hoeverre de verdachte aanleiding had moeten hebben voor twijfel over de al dan niet criminele herkomst van de bitcoins die hij tegen contante betaling kocht. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat
cryptocurrencyten tijde van het ten laste gelegde een nieuw fenomeen betrof. Het hof heeft besloten om geen gebruik te maken van bevindingen afkomstig van
walletexplorerover de herkomst van door de verdachte aangekochte bitcoins, omdat (onderstrepingen mijnerzijds) “
niet kan worden vastgesteld dat de verdachte in de aan de orde zijnde perioderedelijkerwijs enige mogelijkheid hadom via walletexplorer of door het raadplegen van andere informatie op het internetvast te stellen ofde aan hem aangebodenbitcoins mogelijk van misdrijf afkomstig waren”.
nietde vraag of bewezen is dat de in de tenlastelegging bedoelde bitcoins ‘uit enig misdrijf afkomstig zijn’. Of dit laatste daadwerkelijk het geval is, hangt – daarin geef ik de steller van het middel gelijk – niet af van hetgeen de verdachte over de herkomst van het voorwerp wist (of redelijkerwijze had moeten vermoeden). Het hof gaat in de gewraakte overwegingen in op een andere vraag, namelijk (ik citeer het hof) “
of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen”. Daarmee vangt het hof – in zelfgekozen bewoordingen – aan met de bespreking van de eerste stap van het door de Hoge Raad in zijn arrest van 18 december 2018 bewegwijzerde ‘stappenplan’, te weten de vraag of “
de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is”. Alleen bij een bevestigend antwoord op die vraag mag (en dáár gaat het om) “
van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is”.
niet zonder meer achteraf kan worden beoordeeld”. Als ik het goed begrijp, brengt het hof daarmee tot uitdrukking dat de hier bedoelde ‘eerste stap’ niet alleen aan de hand van actuele, meer objectieve kennis (“
achteraf”) moet worden beoordeeld, maar óók aan de hand van de kennis waarover de verdachte ten tijde van het delict beschikte, althans redelijkerwijze kon beschikken. In die opvatting (van het hof) mag alleen dán van de verdachte ‘een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is’ worden verlangd indien de verdachte redelijkerwijze op de hoogte kon zijn van de criminele herkomst van het voorwerp. Een interessante opvatting. Of de Hoge Raad aan de eerste stap van het stappenplan werkelijk die inhoud heeft willen geven, laat ik in het midden. Waar het mij om gaat, is dat het arrest géén blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het delictsbestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, eenvoudigweg omdat de gewraakte overwegingen van het hof een ander onderwerp aansnijden. Het middel legt de vinger op de verkeerde (zere) plek en kan dus om die reden niet slagen.
bevestigendbeantwoordt. Hoe dat zich verhoudt tot de door de steller van het middel ingeroepen ‘onjuiste uitleg van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’’ en ‘de vrijspraak van iets anders dan was ten laste gelegd’ (grondslagverlating), mis ik in de toelichting op het middel.
Het derde middel
De eerste deelklacht van het derde middel en de toelichting daarop
opgespoordegevallen en gevalsvergelijking en zijn aldus per definitie de weerslag van wat
eerderezaken hebben geleerd over een modus operandi van witwassen.
De bespreking van de eerste deelklacht van het derde middel
tot uitdrukking heeft gebracht dat de in 2017 beschreven typologieën niet (zonder meer) toegepast kunnen worden op het handelen van de verdachte” in de ten laste gelegde periode en daarbij te benadrukken dat het gegeven
“dat de typologie later is beschreven dan de tenlastegelegde periode van een te beoordelen zaak niet met zich brengt dat de feiten en omstandigheden uit die zaak niet de kenmerken van een later beschreven witwastypologie kunnen vertonen en dat deze witwastypologie niet kan worden gebruikt bij de beantwoording van de vraag of de bitcoins van misdrijf afkomstig zijn” geeft de steller van het middel m.i. een (te) beperkte weergave van de door het hof uitgevoerde exercitie. Daarmee wordt in de toelichting op het middel enigszins voorbijgegaan aan de achtergrond van de redenen voor de terughoudendheid die het hof heeft betracht.
De tweede deelklacht van het derde middel en de toelichting daarop
De bespreking van de tweede deelklacht van het derde middel
enigmisdrijf afkomstig is (dus zonder dat de economische waarde van het voorwerp daarbij aan een minimum is gebonden). De drempelwaarde die het hof voor ogen heeft, heeft met de uitleg van het delictsbestanddeel niets te maken. De drempelwaarde biedt slechts een praktisch handvat dat niet méér meebrengt dan een vermoeden van witwassen van zodanige aard en ernst dat daartegenover een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de verdachte hoort te staan. Het oordeel van het hof getuigt dan ook niet van een onjuiste rechtsopvatting.
Slotsom ten aanzien van het derde middel van het OM
Het vierde middel
De toelichting op het vierde middel
De bespreking van het vierde middel
niet kunnen vaststellen dat de verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst of de vindplaats van de bitcoins, nu uit de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden enkel kan worden afgeleid dat de verdachte bitcoins heeft omgewisseld tegen contant geld. Het enkele omzetten van de bitcoins naar contant geld kan naar het oordeel van het hof niet beschouwd worden als het verbergen of verhullen van de herkomst of de vindplaats van de bitcoins”. Het hof is dan ook van oordeel dat het onder 1 subsidiair tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
geschiktis om het zicht op de aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing en/of de identiteit van de rechthebbende van voorwerpen of van degene die het voorwerp voorhanden heeft te bemoeilijken. Het hof heeft evenwel geoordeeld dat het niet heeft kunnen vaststellen dat de (slechts) ‘enkele handelingen’ van de verdachte daarop waren gericht. Onder verwijzing naar het door mij onder de randnummers 36, 37 en 38 weergegeven juridisch kader, geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de betekenis van de delictsbestanddelen ‘verbergen’ en ‘verhullen’.
teneindede herkomst van de bitcoins daadwerkelijk te verbergen c.q. te verhullen. Bij die stand van zaken heeft het hof de verdachte kunnen vrijspreken. Zoals uiteengezet onder randnummers 11 en 12, is voor een verdergaande toets in cassatie geen ruimte. Dat het bewijsmateriaal mogelijk ook een andere bewijsbeslissing toelaat, maakt niet dat de gewraakte deelvrijspraak onbegrijpelijk is.
Het vijfde middel
Het door het OM ter terechtzitting ingenomen standpunt
“Opzet op witwassen en de wetenschap van de criminele herkomst
Conclusie bewezenverklaring feit 1:
Mijns inziens kan bewezen worden dat [verdachte] zich in de periode van 1 januari 2013 tot en met eind maart 2015 in Nederland heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van een grote hoeveelheid bitcoins en meerdere girale en contante geldbedragen, door deze voorhanden te hebben, over te dragen en/of om te zetten en/of daarvan gebruik te maken (a) en daarnaast dat hij de herkomst (etc) van dat geld en die bitcoins heeft verhuld.
De toelichting op het vijfde middel
De bespreking van het vijfde middel
“wist dat de bitcoins afkomstig waren uit criminele handel”en dat gewoontewitwassen kan worden bewezen. Het hof heeft hierop in het arrest niet uitdrukkelijk gerespondeerd, zodat moet worden aangenomen dat het hof de relevante passages in het requisitoir niet heeft beschouwd als een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ over specifiek het bewijs van opzet. De vraag rijst of het oordeel van het hof onbegrijpelijk is op de grond dat dit onderdeel van het requisitoir niet anders kan worden aangemerkt dan als een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ over het hier bedoelde opzet.
Wat wist [verdachte] van die criminele herkomstof wat had hij moeten weten?” (onderstreping mijnerzijds) géén ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ heeft herkend over specifiek het bewijs van het voor witwassen vereiste opzet. Daarbij betrek ik dat in deze passages in het requisitoir argumenten worden opgesomd die zowel voor het ene standpunt (bewijs van opzettelijk witwassen), als voor het andere standpunt (bewijs van schuldwitwassen) kunnen pleiten. Het hof was dan ook niet (op grond van artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv) gehouden om de deelvrijspraak te motiveren. In zoverre faalt het middel.
De namens de verdachte voorgestelde middelen
Het eerste middel
De eerste deelklacht en de toelichting daarop
de verdachte koopt van één persoon of entiteit een aantal bitcoins met een waarde van € 25.000,— of meer tegen contanten in, ofwel in één keer, dan wel verspreid over de periode van maximaal een maand.”
cash-tradingen over de gemiddelde omvang van transacties. Wat betreft dat laatste wees de verdediging nota bene zelf op de ondergrens voor de meldplicht in de WWFT. [45] Kortom, juist vanwege het onderwerp van debat en het betoog van de verdediging kan de door het hof opgestelde typologie voor haar geen verrassing zijn (maar slechts een compliment). In zoverre faalt het middel.
tweedeonderdeel van de klacht zich richt heeft het hof – juist in navolging van de verdediging – benadrukt dat terughoudendheid geboden is voor zover het gaat om het toepassen van typologieën die in 2017 zijn geformuleerd over het handelen in bitcoins gedurende de jaren 2013 tot en met begin 2015. Bij de bespreking van het derde door het OM voorgestelde middel merkte ik reeds op dat het hof behoedzaam op zoek is gegaan naar typologieën en andere ervaringsregels die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Hier zij benadrukt dat ik de overwegingen van het hof aldus begrijp dat vanwege de prilheid van het fenomeen ‘cryptovaluta’ ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen het hof heeft beoogd de meest daarop toegesneden typologie te achterhalen en toe te passen. Het hof draagt in overeenstemming hiermee redenen aan waarom typologieën die als zodanig pas in 2017 zijn geformuleerd in mindere mate aansluiten bij de ten laste gelegde gedragingen uit 2013 – 2015. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en bovendien toereikend gemotiveerd. Tegen deze achtergrond is met betrekking tot de overwegingen van het hof van een innerlijke tegenstrijdigheid geen sprake en ontbeert het tweede onderdeel van de klacht feitelijke grondslag.
derdeonderdeel van de eerste deelklacht richt zich tegen de toepassing van de witwastypologie door het hof, afgezet tegen de bewijsvoering. Nadat het hof de witwastypologie in paragraaf 2.6 van het arrest heeft geformuleerd, [46] past het hof deze in paragraaf 2.7 toe. Het hof schaart alle bitcointransacties uit wallets of bitcoinadressen waarvan het hof heeft vastgesteld dat ze toebehoren aan de verdachte onder de witwasindicator. Daarbij gaat het hof er dus van uit dat alle bitcoins door de verdachte met contanten zijn ingekocht. Immers, in de indicator is expliciet opgenomen “
tegen contanten inkoopt”. Dat alle transacties (zoals weergegeven in bijlage 1 bij het arrest) daadwerkelijk contant zijn afgehandeld, blijkt echter niet zonder meer uit het arrest. Sterker nog: uit de bewijsvoering [47] kan worden gedestilleerd dat de verdachte slechts met 10% van zijn klanten in contanten handelde. Volgens de stellers van het middel is het zonder nadere motivering niet begrijpelijk dat het hof ervan uitgaat dat alle in bijlage 1 bij het arrest genoemde bitcointransacties contant hebben plaatsgehad. Dit brengt volgens de stellers van het middel mee dat het oordeel van het hof, dat ten aanzien van BTC 39.842,85 (omgerekend € 4.464.642,03) sprake is van een vermoeden van witwassen, niet begrijpelijk is.
sprake is van een situatie dat het niet anders kan dan dat deze bitcoins van misdrijf afkomstig waren”. Het hof heeft daarentegen niet geoordeeld dat ‘uitsluitend’ indien de door hem geformuleerde typologie van toepassing is, sprake is van een situatie dat het niet anders kan dan dat deze bitcoins van misdrijf afkomstig waren. Het hof houdt dus uitdrukkelijk de mogelijkheid open dat ook andere omstandigheden tot die gevolgtrekking kunnen leiden.
De tweede deelklacht van het eerste middel en de toelichting daarop
De bespreking van de tweede deelklacht van het eerste middel
2.2 Inhoudelijk”. [48] Het hof is door te overwegen dat de door de verdachte overgelegde lijst niet toereikend is gespecificeerd, in die zin dat in het document “
geen enkele link”is gelegd tussen de weergegeven namen en de bitcointransacties, niet van dit uitgangspunt afgeweken.
De derde deelklacht van het eerste middel en de toelichting daarop
De bespreking van de derde deelklacht van het eerste middel
darknetmarketsals zodanig buiten beschouwing laat. [49] Naar de (in cassatie onbestreden) uitleg die het hof kennelijk heeft gegeven aan de grondslag van het verzoek, diende de door de verdediging overgelegde lijst ter weerlegging van die door de rechtbank aangenomen relatie met
darknetmarkets. Aangezien het hof het argument van die ‘
darknetmarket-relatie’ als zodanig niet bezigt, was onderzoek naar de origine van de bitcoins aan de hand van de overgelegde lijst ook niet nodig. Aldus begrepen, acht ik ’s hofs oordeel niet onbegrijpelijk en bovendien toereikend gemotiveerd.
Slotsom ten aanzien van het eerste middel
Het tweede middel
De toelichting op het tweede middel
ófredelijkerwijs moest vermoeden dat sprake was van bitcoins die uit enig misdrijf afkomstig waren.
schuldwitwassen, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is.
Het door de verdediging ter terechtzitting ingenomen standpunt
De bespreking van het tweede middel
“al het voorgaande”betoogd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de bitcoins en geldbedragen (on)middellijk van enig misdrijf afkomstig waren.
“Al het voorgaande”waarop de raadsvrouw haar standpunt klaarblijkelijk heeft gegrond, is m.i. echter (te) weinig specifiek. Bovendien houden haar daaraan ‘voorafgaande’ argumenten (randnummers 112-129 van de pleitnota) verband met een ander juridisch leerstuk, namelijk dat van
opzettelijkwitwassen.
Het derde middel
Walletexplorer, en de bruikbaarheid daarvan voor het bewijs.
Het door de verdediging ter terechtzitting ingenomen standpunt
’s Hofs verwerping van het standpunt van de verdediging
walletexploreronder meer het volgende overwogen (ik herhaal relevante passages uit randnummer 10, thans met onderstrepingen mijnerzijds):
De toelichting op het derde middel
walletexplorerals clusteringmethode onvoldoende betrouwbaar is en heeft zij erop gewezen dat er fouten zijn geïdentificeerd in de clusteranalyse, als gevolg waarvan de resultaten ervan niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de verdediging bovendien betoogd dat de deskundigenverklaring van Van Wegberg over deze clustering wegens onvoldoende deskundigheid op dit terrein terzijde dient te worden geschoven.
walletexplorerwél voor het gebruik van de bewijsconstructie in aanmerking komen.
De bespreking van het derde middel
walletexplorertot het bewijs te bezigen. In dit verband heeft het hof Van Wegberg aangemerkt als deskundige zonder dat het hof in de bewijsmotivering uitdrukkelijk op de kwestie van diens deskundigheid is ingegaan. Of het hof hiermee heeft verzuimd om te responderen op een separaat door de verdediging ingenomen ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ omtrent de deskundigheid van Van Wegberg, laat ik in het midden omdat de informatie waarop de bewijsvoering leunt slechts in geringe mate van Van Wegberg afkomstig is en omdat die informatie voor een belangrijk deel wordt bevestigd door een derde ( [betrokkene 5] ) wiens deskundigheid niet wordt betwist. Wat wil het geval?
zowelde verklaring van Van Wegberg
alsde verklaring van getuige [betrokkene 5] (de ontwikkelaar van
walletexplorer) heeft afgeleid dat clustering door
walletexplorerplaatsvindt op grond van de aanname (heuristiek) dat alle bitcoinadressen die betrekking hebben op de inputzijde van een transactie, tot één en dezelfde entiteit behoren. De bruikbaarheid van deze heuristiek, dat volgens Van Wegberg door geen enkele andere deskundige wordt betwist, is ook door de verdediging niet weerlegd.
walletexplorertoegepaste heuristiek werd onderschreven door de ontwikkelaar van deze applicatie, was er voor het hof geen aanleiding voor twijfel aan de mededeling dat de door
walletexplorertoegepaste heuristiek niet door andere deskundigen werd ‘betwist’. Ook die mededeling is door de verdediging niet weersproken. Ik meen dat de weerlegging van de betwisting van de deskundigheid van Van Wegberg – voor zover nodig – reeds in de bewijsmotivering van het hof besloten ligt.
walletexploreruitgevoerde clusteranalyse (zie hierboven, en zie voor het vervolg de citaten onder randnummer 10). Het hof heeft erop gewezen dat de verdediging weliswaar enkele fouten in clusteranalyses heeft aangestipt, maar dat dit gevallen betreft die reeds door
walletexplorerzelf als onbetrouwbaar zijn aangemerkt. In de toelichting op het middel ontwaar ik geen specifieke klachten die de motivering van het hof op dit punt (beogen te) ondergraven.