ECLI:NL:HR:2016:2058

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
15/03182
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging doodslag met betrekking tot de voorbedachte raad en de beoordeling van bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag op een slachtoffer, waarbij het Openbaar Ministerie een standpunt had ingenomen over de voorbedachte raad. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken over het bewijs van voorbedachte raad en de waardering van feiten door de feitenrechter. De zaak betrof een incident dat plaatsvond in juli 2012, waarbij de verdachte en medeverdachten het slachtoffer ernstig verwondden en hem vervolgens in een bos achterlieten. Het Hof had de verdachte vrijgesproken van poging tot moord, maar de Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof niet in strijd met de wet had gehandeld door de redenen voor de afwijking van het standpunt van het OM niet expliciet te vermelden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

13 september 2016
Strafkamer
nr. S 15/03182
MD/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 8 mei 2015, nummer 21/003841-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof.
Namens de verdachte heeft S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van de namens de verdachte voorgestelde middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof voorgestelde middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door het Openbaar Ministerie naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de voorbedachte raad, althans een onjuiste maatstaf met betrekking tot de voorbedachte raad heeft aangelegd.
3.2.1.
Aan de verdachte is - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks de periode van 21 tot en met 22 juli 2012, althans in ofomstreeks de maand juli 2012, te Arnhem en/of te Rheden en/of (elders) in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen met verdachtes mededader(s), althans alleen, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, [slachtoffer] - conform te voren gemaakte afspraak - heeft uitgenodigd om naar haar/een woning (aan de [a-straaat 1] te Arnhem) te komen en/of [slachtoffer] naar die woning heeft gelokt en/of [slachtoffer] aldaar heeft opgewacht, waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) - nadat [slachtoffer] was gearriveerd en/of in die woning was binnengelaten - meerdere malen met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] hebben/heeft geschopt, geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) [slachtoffer] in de kofferbak van een auto hebben/heeft gelegd en/of naar een bosgebied te Rheden hebben/heeft vervoerd en/of [slachtoffer] aldaar op een (afgelegen) plek, zwaargewond en/of in hulpeloze toestand, hebben/heeft achtergelaten en/of [slachtoffer] (aldus) hebben/heeft blootgesteld aan onderkoeling, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 21 tot en met 22 juli 2012, althans in of omstreeks de maand juli 2012, te Arnhem en/of te Rheden en/of (elders) in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen met verdachtes mededader(s), althans alleen, opzettelijk, [slachtoffer] - conform te voren gemaakte afspraak - heeft uitgenodigd om naar haar/een woning (aan de [a-straaat 1] te Arnhem) te komen en/of [slachtoffer] naar die woning heeft gelokt en/of [slachtoffer] aldaar heeft opgewacht, waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) - nadat [slachtoffer] was gearriveerd en/of in die woning was binnengelaten -meerdere malen met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] hebben/heeft geschopt, geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) [slachtoffer] in de kofferbak van een auto hebben/heeft gelegd en/of naar een bosgebied te Rheden hebben/heeft vervoerd en/of [slachtoffer] aldaar op een (afgelegen) plek, zwaargewond en/of in hulpeloze toestand, hebben/heeft achtergelaten en/of [slachtoffer] (aldus) hebben/heeft blootgesteld aan onderkoeling, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.2.2.
Het Hof heeft de verdachte van het eerste feit vrijgesproken en ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 21 tot en met 22 juli 2012, althans in of omstreeks de maand juli 2012, te Arnhem en/of Rheden en/of (elders) in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen met verdachtes mededader(s) opzettelijk, [slachtoffer] - conform te voren gemaakte afspraak - heeft uitgenodigd om naar een woning aan de [a-straaat 1] te Arnhem te komen en/of [slachtoffer] naar die woning heeft gelokt en/of [slachtoffer] aldaar heeft opgewacht, waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) - nadat [slachtoffer] was gearriveerd en in die woning was binnengelaten - meermalen met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] hebben/heeft geschopt, geslagen en/of gestompt en (vervolgens) [slachtoffer] in de kofferbak van een auto hebben/heeft gelegd en naar een bosgebied te Rheden hebben/heeft vervoerd en [slachtoffer] aldaar op een afgelegen plek, zwaargewond en in hulpeloze toestand, hebben/heeft achtergelaten en [slachtoffer] (aldus) hebben/heeft blootgesteld aan onderkoeling, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 april 2015 heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte schriftelijke aantekeningen. Deze aantekeningen houden - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"(...)
Vervolgens het tweede deel van het feitencomplex.
Aansluitend wordt - nadat eerst de woning is schoongemaakt - de ernstig gewonde [slachtoffer] midden in de nacht achtergelaten in een stikdonker bos. Uit de eerder genoemde bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] daarbij aanwezig was en een wezenlijke rol in de gebruikte locatie heeft gehad. Al eerder heb ik de chronologie van de gebeurtenissen aangegeven (...) Uit deze chronologie volgt dat tussen het einde van de geweldpleging en het wegbrengen van de zichtbaar zwaargewonde [slachtoffer] ongeveer 1 uur heeft gezeten. 1 uur waarin de vier verdachten sporen hebben uitgewist, gewacht om [slachtoffer] naar de auto te kunnen brengen, vervolgens [slachtoffer] in een kofferbak hebben gegooid en hem in een bos langs een - zeker rond die tijd - uiterst stille weg hebben achtergelaten.
Uit deze tijdspanne van ongeveer een uur vóór vertrek en ongeveer een half uur vanaf vertrek tot het achterlaten in het bos, uit de door verdachten waargenomen en later medisch bevestigde zeer slechte fysieke toestand van [slachtoffer] , uit de gekozen afgelegen locatie en uit de daarop volgende handelingen (zoals het weggooien van de spullen van [slachtoffer] en de stad ingaan om een alibi te creëren) kan mijn inziens geen andere conclusie worden getrokken dan dat verdachte en zijn medeverdachten door aldus te handelen zich hebben schuldig gemaakt aan een poging moord."
3.3.2.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft in de eerste plaats gerekwireerd tot bewezenverklaring van medeplegen van poging tot moord op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). De advocaat-generaal heeft voorts gerekwireerd tot bewezenverklaring van medeplegen van poging tot doodslag en medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte raad, in eendaadse samenloop begaan. In dit verband heeft de advocaat-generaal - kort gezegd - betoogd dat verdachte vooraf wist dat [slachtoffer] klappen zou krijgen. Vervolgens heeft verdachte in de woning van [medeverdachte] fors geweld op [slachtoffer] uitgeoefend. Het opzet en daarmee de voorgenomen daad van verdachte was gericht op het medeplegen van de zware mishandeling van [slachtoffer] . De wijze waarop het geweld werd uitgeoefend, levert naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer op.
Daarmee kunnen de geweldshandelingen in de woning ook worden geduid als medeplegen van poging tot doodslag. Uiteindelijk werd [slachtoffer] - mede door verdachte - in zeer slechte fysieke toestand op een afgelegen locatie achtergelaten. Tussen het einde van de geweldpleging en het wegbrengen van de zichtbaar zwaargewonde [slachtoffer] heeft ongeveer één uur gezeten. Gelet op het voorgaande heeft verdachte zich ook als medepleger schuldig gemaakt aan een poging tot moord.
(...)
Oordeel hof
Het hof geeft hieronder eerst de gang van zaken weer zoals deze naar zijn oordeel is komen vast te staan. De vaststellingen zijn gebaseerd op de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Daarna beoordeelt het hof de feiten in het licht van de tenlastelegging, zoals deze door het hof wordt geïnterpreteerd.
Gang van zaken
Voor en ten tijde van het tenlastegelegde hebben verdachte en [medeverdachte] een relatie. Op enig moment vertelt [medeverdachte] aan verdachte dat zij last heeft van iemand en dat zij er niet meer tegen kan. [medeverdachte] deelt verdachte mede: "Ik ken een jongen en door hem ben ik verkracht. En hij chanteert mij." Voorts laat [medeverdachte] aan verdachte weten dat zij niet met rust wordt gelaten door deze jonen. Vervolgens belt verdachte met de bewuste "jongen", genaamd [slachtoffer] . Verdachte laat [slachtoffer] in een normaal verlopen telefoongesprek weten dat hij [medeverdachte] beter met rust kan laten.
In de periode voorafgaande aan het tenlastegelegde heeft [medeverdachte] op enig moment aan [betrokkene 1] , de vriendin van [betrokkene 2] (de vader van [medeverdachte] ), gevraagd of haar vader haar zou helpen als zij - [medeverdachte] - een probleem zou hebben. [betrokkene 1] beantwoordt deze vraag bevestigend. Een paar weken vóór 21 juli 2012 - de pleegdatum - brengt verdachte met [medeverdachte] een bezoek aan [betrokkene 2] . [medeverdachte] vertelt haar vader dat zij is verkracht dan wel dat zij tegen haar wil seks heeft gehad met [slachtoffer] en dat deze [slachtoffer] haar nog steeds lastigvalt. Vervolgens vraagt [medeverdachte] haar vader om hulp.
Op donderdag 19 juli 2012 bevinden verdachte, [medeverdachte] en [betrokkene 2] zich in de woning van [medeverdachte] in Arnhem. Daar vraagt [betrokkene 2] aan verdachte: "Ik ben van plan om dit en dit te doen. Doe je daaraan mee?" Vervolgens zegt [betrokkene 2] tegen verdachte: "Ik wil dat [medeverdachte] een afspraak met hem maakt. Dan wil ik hem een lesje leren." Verdachte geeft aan dat hij wil meedoen met het plan van [betrokkene 2] om [slachtoffer] een lesje te leren. De woorden "een lesje leren" worden door verdachte verduidelijkt als: gewoon een beetje bang maken, een klap geven. Verdachte gaat er vóór de mishandeling van [slachtoffer] van uit dat ze [slachtoffer] een paar tikken zouden geven. [medeverdachte] was aanwezig bij het maken van de afspraak om [slachtoffer] een lesje te leren. Bij die gelegenheid is gesproken over de verkrachting of aanranding van [medeverdachte] . Daarin was immers de aanleiding voor de afspraak gelegen.
Op zaterdag 21 juli 2012 is de jongste zoon van [betrokkene 2] jarig en wordt zijn verjaardag gevierd in de woning van [betrokkene 2] te Veenendaal. Op deze verjaardag zijn verdachte, [medeverdachte] , [betrokkene 2] en [betrokkene 4] (de broer van [betrokkene 2] en daarmee de oom van [medeverdachte] ) aanwezig. [betrokkene 4] hoort die dag dat [medeverdachte] "verkracht" dan wel "aangerand" zou zijn door [slachtoffer] . [medeverdachte] vertelde dat [slachtoffer] haar nog steeds lastig zou vallen met sms'jes dan wel via Facebook, in ieder geval telefonisch. Op enig moment rijden verdachte, [medeverdachte] , [betrokkene 2] en [betrokkene 4] naar de woning van [medeverdachte] aan de [a-straaat 1] te Arnhem. [betrokkene 4] bestuurt de auto. Vanuit de auto telefoneert [medeverdachte] met [slachtoffer] . Zij vraagt [slachtoffer] om naar haar woning te komen. Via Facebook heeft [medeverdachte] [slachtoffer] op de mouw gespeld dat het uit is met haar vriend.
Uit de telefoongegevens van het toestel van verdachte blijkt dat er op 21 juli 2012 verschillende keren contact is geweest tussen het telefoonnummer van verdachte en het nummer van [slachtoffer] . Ook is er diezelfde dag een instant message verstuurd met het toestel van verdachte naar ' [medeverdachte] ' (het hof begrijpt: [medeverdachte] ) met de tekst: "Ik laat hem niet uitpraten."
Wanneer het viertal arriveert bij de woning van [medeverdachte] , gaat deze als eerste naar boven. Verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 4] blijven beneden wachten.
Vervolgens telefoneert [medeverdachte] met [betrokkene 4] . Het hof gaat er van uit dat [medeverdachte] heeft willen controleren of de kust veilig was en dat zij, toen zij zag dat [slachtoffer] nog niet was gearriveerd, verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 4] naar boven liet komen. Het hof acht niet aannemelijk dat de drie mannen om een andere reden niet meteen mee naar de woning van [medeverdachte] zijn gegaan. De drie mannen gaan vervolgens de woning van [medeverdachte] binnen en gaan naar de slaapkamer. In de slaapkamer bevindt het drietal zich buiten het zicht van mensen die zich in de woonkamer zouden bevinden. Verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 4] vermommen zich dan wel maken zich onherkenbaar.
Kort na de binnenkomst van [slachtoffer] stormen verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 4] de slaapkamer uit, de woonkamer in. Zij gaan gedrieën [slachtoffer] te lijf waarbij zij op [slachtoffer] inslaan en inschoppen. Daarbij wordt [slachtoffer] ook tegen zijn hoofd getrapt en geschopt. Door één van de klappen van verdachte op het hoofd van [slachtoffer] , gaat [slachtoffer] door zijn knieën. Volgens verdachte is [slachtoffer] dan "knock-out". Nadat hij is afgetuigd, is het slecht met hem gesteld. Hij zit onder het bloed. Verdachte zelf verklaart dat [slachtoffer] er niet uitzag. [slachtoffer] ligt uitgevloerd op de grond. Nadat het geweld tegen [slachtoffer] is gestopt, maken verdachte, [medeverdachte] , [betrokkene 2] en [betrokkene 4] eerst de woning gedurende geruime tijd schoon. [slachtoffer] wordt in een laken of dekbedhoes gewikkeld en naar beneden afgevoerd. [medeverdachte] gaat op de uitkijk staan om te kijken of de kust veilig is. [slachtoffer] wordt in de kofferbak van de auto van [betrokkene 4] gelegd. Hij is dan als het ware meer dood dan levend. De auto staat geparkeerd voor de flat van [medeverdachte] . Er zijn plastic zakken in de auto van [betrokkene 4] gelegd. Het hof gaat ervan uit dat dit is gedaan om ervoor te zorgen dat er zo min mogelijk sporen in die auto achter zouden blijven. In de auto bevinden zich vier personen: [betrokkene 2] en [betrokkene 4] , verdachte en [slachtoffer] . Vervolgens rijdt de auto via de Pleyroute naar Rheden, waar de ernstig gewonde [slachtoffer] wordt gedumpt op een afgelegen plek in een bos bij de Snippendaalseweg, nabij de plaats waar in het verleden een asielzoekerscentrum was gevestigd. In de ochtend van 22 juli 2012 wordt [slachtoffer] gevonden door een toevallige voorbijganger. Bij [slachtoffer] zijn de volgende verwondingen geconstateerd:
- zeer forse kneuzingen in het gelaat;
- een gebroken neus;
- enkele afgebroken snijtanden;
- onderkoeling;
- een bloeduitstorting in de oorschelp;
- blauwe plekken op buik en benen;
- schaafwonden op de knieën;
- coiling (verstopping) van de miltslagader.
Als [slachtoffer] een uur later gevonden zou zijn, zou hij zijn overleden ten gevolge van inwendige bloedingen.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij niet mee is geweest naar Rheden maar in de binnenstad van Arnhem is afgezet waarna [betrokkene 2] en [betrokkene 4] met het slachtoffer hun weg zouden hebben vervolgd. Verdachte zou er daarbij van zijn uitgegaan dat zij het slachtoffer in de nabijheid van een ziekenhuis zouden achterlaten.
Het hof acht echter bewezen dat verdachte tezamen met [betrokkene 2 en 4] naar de plek in het bos is gereden en [slachtoffer] daar heeft gedumpt. (...)
Beoordeling tenlastelegging
Naar het oordeel van het hof is sprake van medeplegen van poging tot doodslag. (...)
Het hof acht niet bewezen dat sprake is van voorbedachte raad om [slachtoffer] om het leven te brengen. Uit de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten maakt het hof niet op of en zo ja, op welk moment door verdachten een besluit is genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven en gedurende welke tijd verdachte zich heeft kunnen beraden op dit besluit. Ook uit de door verdachte en zijn medeverdachten verrichte gedragingen leidt het hof niet met de voor een bewezenverklaring vereiste overtuiging af dat van voorbedachte raad sprake is. Het hof spreekt verdachte daarom vrij van de tenlastegelegde poging tot moord."
3.4.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
3.5.
Bij de beoordeling van het middel moet voorts het volgende worden vooropgesteld. In cassatie kan niet worden onderzocht of de feitenrechter die de verdachte op grond van zijn feitelijke waardering van het bewijsmateriaal heeft vrijgesproken, terecht tot dat oordeel is gekomen. Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt het tenlastegelegde bewezen acht, is het aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Hetzelfde heeft te gelden in het tegenovergestelde geval dat de rechter op grond van de aan hem voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal tot de slotsom komt dat vrijspraak moet volgen. Hieruit volgt dat het oordeel betreffende het al dan niet bewezen zijn van het tenlastegelegde, met de daartoe gegeven motivering, niet onbegrijpelijk genoemd zal kunnen worden op de grond dat het beschikbare bewijsmateriaal - al dan niet in verband met een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard - een andere (bewijs)beslissing toelaat.
Art. 359, tweede lid, Sv, zoals die bepaling luidt sedert 1 januari 2005, heeft daarin geen wijziging gebracht. Ook thans is de selectie en waardering van het beschikbare feitenmateriaal aan de feitenrechter voorbehouden, ook indien de feitenrechter tot een vrijspraak komt. Wel brengt die bepaling mee dat de feitenrechter in een aantal gevallen zijn beslissing nader zal dienen te motiveren. Dat is onder meer het geval indien het openbaar ministerie ter zake van de bewijsvoering een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen (vgl. HR 13 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV8527).
3.6.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat ook uit de door de verdachte en zijn mededaders verrichte gedragingen niet is af te leiden dat van voorbedachte raad sprake is.
3.6.2.
Voor zover het middel erop berust dat het Hof in zijn overwegingen blijk heeft gegeven een onjuiste maatstaf met betrekking tot het bestanddeel 'voorbedachte raad' te hebben gehanteerd, faalt het. Het Hof heeft hetgeen onder 3.4 is weergegeven, niet miskend.
3.6.3.
Gelet op hetgeen onder 3.5 is vooropgesteld omtrent de vrije selectie en waardering van het bewijsmateriaal door de rechter en in aanmerking genomen hetgeen door de Advocaat-Generaal bij het Hof naar voren is gebracht, was het Hof, ook in het licht van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv, niet gehouden zijn oordeel nader te motiveren.
3.7.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 september 2016.