ECLI:NL:HR:2012:BQ9251

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00101 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van virtuele goederen in online spel Runescape

In deze zaak oordeelde de Hoge Raad over de diefstal van virtuele goederen in het online spel Runescape. De verdachte en zijn medeverdachte dwongen het slachtoffer, een 13-jarige jongen, met geweld en bedreiging om zijn virtuele amulet en masker, die hij in het spel had verworven, aan hen over te dragen. De Hoge Raad bevestigde dat deze virtuele objecten kunnen worden aangemerkt als 'goed' in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, ondanks hun niet-stoffelijke aard. De rechtbank oordeelde dat de virtuele goederen voor het slachtoffer, de verdachte en de medeverdachte een reële waarde hadden en dat het bezit ervan uiterst begerenswaardig was. De Hoge Raad stelde vast dat de spelregels van Runescape niet voorzagen in de wijze waarop de verdachte en zijn medeverdachte de goederen hadden verkregen, waardoor de diefstal als strafbaar werd aangemerkt. De Hoge Raad vernietigde de eerdere uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de opgelegde werkstraf en vervangende jeugddetentie, en verlaagde deze. De zaak benadrukt de juridische implicaties van virtuele eigendommen in de context van de moderne digitale wereld.

Uitspraak

31 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/00101 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 10 november 2009, nummer 24/002668-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en voor het overige tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring, bewijsvoering en kwalificatie
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 06 september 2007 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een virtueel amulet en een masker, zijnde virtuele voorwerpen van het online computerspel genaamd Runescape, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededader [slachtoffer] meermalen en met kracht met tot vuisten gebalde handen tegen het hoofd en de ribben en elders tegen het lichaam hebben geslagen en [slachtoffer] meermalen en met kracht tegen de borstkas en de benen en elders tegen het lichaam hebben geschopt en op het lichaam van [slachtoffer] zijn gaan staan en een mes in de richting van het lichaam van [slachtoffer] hebben gehouden en met messen zwaaiende en slingerende bewegingen voor [slachtoffer] hebben gemaakt en [slachtoffer] hebben toegevoegd de woorden "ik maak je dood", en [slachtoffer] in zijn stoel achterover hebben getrokken en naar de grond hebben gewerkt en de nek van [slachtoffer] in een wurggreep hebben genomen."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik doe een spelletje op internet. Het heet Runescape. Het is een spel waarbij je een klein poppetje bent dat geld kan verdienen. Vanmiddag fietste ik van school naar huis. Toen [medeverdachte] opeens met mij opfietste, zei hij tegen mij dat hij van Runescape geld en spullen van mij wilde hebben. Ik zei dat het mijn spullen waren. Hij zei dat hij mij dan klappen zou geven. Dat had hij al vaker gezegd, maar hij had mij nog nooit iets gedaan. Plotseling was er nog een andere jongen Ik kende hem bij de naam [verdachte]. [Verdachte] is ongeveer 20 cm groter dan ik en 15 of 16 jaar oud. [Medeverdachte] en [verdachte] kennen elkaar goed. Beiden begonnen mij nu te bedreigen dat ik hun mijn geld en goederen van Runescape moest geven.
Ik moest meekomen naar hun huis, anders zou ik grote problemen krijgen. Ik was erg bang. Ik durfde niet te weigeren. Ik fietste gedwongen mee met [medeverdachte] en [verdachte] naar de woning van [medeverdachte]. Ik moest vervolgens met [verdachte] en [medeverdachte] meelopen naar een slaapkamer in de woning. Daar stond een computer. Vervolgens moest ik van [medeverdachte] en [verdachte] meewerken om het geld en de goederen van mijn account over te zetten naar het account van [verdachte]. Toen ik zei dat ik dit niet wilde, begonnen beiden mij te slaan en te schoppen. Ik werd kennelijk opzettelijk en met kracht met tot vuisten gebalde handen tegen mijn hoofd geslagen. Beiden sloegen opzettelijk en met kracht heel veel keren tegen mijn hoofd en tegen mijn ribben. Door de klappen viel ik op de grond. Vervolgens voelde en zag ik dat beiden mij kennelijk opzettelijk en met kracht schopten tegen mijn borstkas en mijn benen. Ook zag en voelde ik dat beiden kennelijk opzettelijk en met kracht op mijn borstkas gingen staan. Ik hoorde dat ze tegen mij zeiden dat ze me dood zouden maken. Vervolgens zag en hoorde ik dat eerst [medeverdachte] naar de keuken liep en een mes ophaalde en dat kort daarop [verdachte] ook naar de keuken liep en twee messen ophaalde. Met de messen bedreigden [medeverdachte] en [verdachte] mij met de dood. Toen kon ik niet anders dan meewerken. Ik zag dat [verdachte] inlogde met zijn account op het spel Runescape op de computer in de slaapkamer. Ik moest vervolgens met beiden mee naar een computer in de woonkamer, waar ik moest inloggen in mijn Runescape-account. Ik moest tegen [verdachte] spelen. Hij speelde vanuit de slaapkamer. [Medeverdachte] bleef bij mij staan in de woonkamer. Daarna wisselden ze. [Verdachte] kwam naar beneden, bleef bij mij staan en ik speelde tegen [medeverdachte] die boven zat. Plotseling werd ik door [verdachte] met de stoel waarop ik zat achterover getrokken. Ik lag op de grond en kreeg van [verdachte] weer klappen en schoppen op mijn hoofd en mijn lichaam. Toen het ophield, zag ik dat [verdachte] op de stoel zat bij de computer in de woonkamer. Ik stond op en zag dat [verdachte] al mijn geld en goederen van mijn Runescape-account overzette naar zijn eigen account, van mij stal. Nadat [verdachte] al het geld en goederen van mijn account had gestolen, zag ik dat hij uitlogde. Ook [medeverdachte] kwam erbij in de woonkamer. Door beiden werd ik vervolgens uit huis gezet."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
"Terwijl [slachtoffer] en ik het spel speelden, wilde ik [slachtoffer] gaan hacken. Ik ben naar [slachtoffer] gelopen en [verdachte] nam het spel van mij over. Ik ben naar de slaapkamer gelopen waar [slachtoffer] zat te spelen. [Verdachte] zat op dat moment in de woonkamer tegen hem te spelen. Toen ik bij [slachtoffer] was, zag ik hoe rijk hij was in het spel. Ik werd heel erg jaloers. Ik zei tegen [slachtoffer] dat ik onder zijn account verder wilde spelen. Op die manier kon ik namelijk spullen van hem stelen. Ik ben met [slachtoffer] gaan vechten, omdat hij niet wilde inloggen. Ik heb hem geschopt. Ik denk dat ik hem twee keer hard geschopt heb. Ik raakte hem hard op zijn benen. Ik heb [slachtoffer] ook geduwd en getrokken. Ik heb hem naar de grond gewerkt. [Verdachte] heeft [slachtoffer] geslagen op zijn hoofd. Ook kneep hij in het hoofd van [slachtoffer]. [Verdachte] heeft [slachtoffer] op de grond gegooid en [verdachte] en ik hebben bovenop [slachtoffer] gestaan. [verdachte] en ik stonden omstebeurt op zijn heupen en aan de zijkant van zijn ribben. Ik ben toen naar de keuken gelopen en heb een mes uit een keukenla gepakt. Het was een groot dik vleesmes met een zwart handvat. [Verdachte] pakte ook twee messen. Ik maakte dreigende bewegingen met het mes in mijn hand. Ik slingerde er wat mee. [Verdachte] maakte met beide messen dreigende bewegingen door de messen heen en weer te bewegen. [verdachte] en ik wilden [slachtoffer] bang maken en ik heb tegen [slachtoffer] gezegd: "Ik maak je dood." We hebben de messen daarna teruggelegd en gezegd dat [slachtoffer] in moest loggen. [Slachtoffer] heeft toen ingelogd, omdat hij bang was. Hij heeft ingelogd op de computer in de woonkamer. Ik ben toen achter de computer gaan spelen en heb spullen van hem gedropt. Ik heb een amulet en een masker gedropt. Ik heb die in een arena in het spel gedropt. Ik ben naar de woonkamer gelopen, waar [verdachte] achter de computer zat. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat de spullen van [slachtoffer] in de arena lagen gedropt en dat hij die moest pakken. Ik zag dat [verdachte] het masker had gevonden. Hij heeft dit masker bij zijn spullen gezet. Het werd nu dus zijn eigendom. [Verdachte] en ik delen vaak spullen in dit spel, dus ik had er ook voordeel van. Meteen daarna heeft [verdachte] de computer in de slaapkamer uitgezet en ik ben weer naar de woonkamer gegaan om die computer ook uit te zetten.
Ik zag dat [verdachte] en [slachtoffer] ruzie hadden. [Slachtoffer] wilde dat de computer weer werd aangezet. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] vastpakte bij zijn kleding ter hoogte van zijn borstkas. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] hard op de grond gooide."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
"U vraagt mij of [verdachte] en ik de diefstal van de coins hadden gepland. [Verdachte] en ik hadden dit inderdaad de dag ervoor al afgesproken via MSN. Ik vertelde aan [verdachte] dat [slachtoffer] heel veel spullen had gevonden van een dode man op het spel Runescape.
Ik zei: "Kom, we gaan zijn spullen afpakken." [Verdachte] zei dat hij dat goed vond. Het was een idee van ons allebei. Als [slachtoffer] niet mee wilde werken, dan zouden we hem slaan."
d. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Op 6 september 2007 zijn [medeverdachte], [slachtoffer] en ik naar het huis van [medeverdachte] in Leeuwarden gegaan. [Medeverdachte], [slachtoffer] en ik spelen allemaal het online spel Runescape. Een dag eerder hadden [medeverdachte] en ik via MSN met elkaar gesproken om virtuele goederen van de online game Runescape uit het account van [slachtoffer] over te brengen naar ons account. Ik heb gezien dat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft geslagen. Ik heb ook gezien dat [medeverdachte] een mes heeft gepakt en daarmee richting [slachtoffer] liep. Een virtueel amulet en een virtueel masker zijn door [medeverdachte] vanuit het account van [slachtoffer] overgebracht naar mijn account. [Medeverdachte] en ik zouden elk de helft van de waarde van die items krijgen."
e. een geneeskundige verklaring van 7 september 2007, opgemaakt door M.T. Zarza, huisarts, voor zover inhoudende:
"Uitwendig waargenomen letsel
drukpijn rechts op de borstkas:
schaafwonden en drukpijn op de rechterschouder en laag op de rug:
drukpijnlijke rechterbil en rechterenkel."
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"II. Is een virtueel voorwerp een goed?
Het standpunt van de verdediging
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich, tezamen met een ander, als speler van het online computerspel "RuneScape", een door aangever in dat spel verworven amulet en masker wederrechtelijk (en met geweld) heeft toege-eigend. De raadsman heeft betoogd dat een virtueel amulet en een virtueel masker niet kunnen worden beschouwd als "een goed" in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het goed is niet alleen tastbaar noch stoffelijk, maar heeft - in tegenstelling tot bijvoorbeeld elektriciteit - ook geen waarde in het economisch verkeer. Nu het bestanddeel "een goed" volgens de raadsman niet kan worden bewezen, moet verdachte worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
De beoordeling door het hof
Aangevers en verdachten zijn allen fervent speler van het wereldwijde online computerspel RuneScape. Spelers maken daartoe door middel van een persoonlijk account een alter ego aan, via welke zij activiteiten van diverse aard kunnen ontplooien, vaardigheden ontwikkelen, kunnen vechten tegen en communiceren met medespelers en individuele opdrachten kunnen uitvoeren. Zij behalen daarmee punten en verdienen "items", zoals de hier in het geding zijnde virtuele amulet en het masker. Aan verdachte en zijn medeverdachte is primair diefstal (met geweld) van deze virtuele voorwerpen ten laste gelegd.
Het hof dient thans de vraag te beantwoorden of een virtueel voorwerp een goed is in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. De gedachte dat aan de eis van stoffelijkheid moet zijn voldaan wil een goed binnen de reikwijdte van genoemd artikel vallen is reeds sedert het Elektriciteitsarrest uit 1921 verlaten. Dat elektriciteit een vermogensobject met een gebruikswaarde betrof - en betreft - werd door de Hoge Raad destijds van grotere betekenis geacht voor het antwoord op de vraag of het al dan niet om een voor diefstal vatbaar goed ging, dan het onstoffelijke karakter ervan.
Gaandeweg is in de jurisprudentie ook het economisch waardebegrip steeds verder gerelativeerd en gesubjectiveerd. Relevant is vooral of het goed voor de bezitter ervan waarde heeft. In de thans ter beoordeling staande zaak is evident dat het bezit van de virtuele goederen en te behalen punten uiterst begerenswaardig is voor aangever, verdachte en de medeverdachte.
De - destijds 13 jarige - aangever heeft in dit verband verklaard, zakelijk weergegeven: "Ik ben erg rijk op RuneScape en omdat ik rijk ben, ben ik ook heel sterk. Ik ben heel sterk met verschillende wapens en bijna niet te verslaan. Vanwege mijn grote bezit op RuneScape verander ik bijna iedere drie dagen mijn wachtwoord, omdat ik bang ben dat iemand mij "hackt". De medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard: "[slachtoffer] (de aangever) had een paar dagen geleden geluk gehad, want hij had spullen gevonden van een dode man en die man was heel rijk en had dus veel waardevolle spullen. Ik werd daar eigenlijk wel jaloers van." Hieruit kan worden afgeleid dat voor aangever, verdachte en zijn medeverdachte hun in het spel opgebouwde bezittingen reële waarde hebben, die hen kan worden afgenomen. Het hof stelt vast dat het hier gaat om in de loop van het spel ontstane waarden, die door inspanning en tijdsinvestering zijn verworven of zijn te verwerven.
Het hof komt op grond van een en ander tot de conclusie dat redelijke wetsuitleg meebrengt, dat de hier bedoelde virtuele voorwerpen worden aangemerkt als een goed in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Relevant is voorts dat de spelregels van RuneScape niet voorzien in een wijze van verwerving van deze goederen als in casu is geschied. De wegnemingshandeling is gepleegd buiten de context van het spel. Het gaat derhalve niet om virtuele handelingen binnen een virtuele wereld, maar om feitelijke handelingen waardoor een virtuele wereld wordt beïnvloed.
III. Is voldaan aan de overige voorwaarden voor strafbaarheid in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht?
Een volgende stelling van de verdediging is dat er geen sprake is van eigendom noch van bezit van de betreffende virtuele goederen, doch slechts van een gebruikersrecht van het spel RuneScape. Het veranderen van virtuele eigenaar brengt geen verandering in eigendomsrechten in de fysieke wereld. Het spel, en alles wat daar binnen gebeurt, behoort toe en blijft toebehoren aan de eigenaar ervan, te weten Jagex Ltd. in het Verenigd Koninkrijk.
Op deze wijze geeft de verdediging naar het oordeel van het hof een te beperkte invulling aan het begrip 'toebehoren' in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof stelt vast dat aangever binnen het spel de feitelijke en exclusieve heerschappij had over de goederen. Alleen hij kon, door in te loggen op zijn RuneScape-account, bij de door hem verworven amulet en het masker komen en daarover beschikken. In strafrechtelijke zin behoorden de in het geding zijnde goederen toe aan aangever. Hij is door de diefstal getroffen in het ongestoorde genot van de beschikkingsmacht die hij bij uitsluiting van een ander over die goederen had.
Dat het spel RuneScape vanzelfsprekend een eigenaar en/of beheerder heeft, acht het hof in het verband van deze strafzaak niet relevant. Zo is een paspoort onbetwist eigendom van de Staat der Nederlanden, maar kan dit document wel degelijk door middel van diefstal uit de beschikkingsmacht van de houder geraken.
Voorts stelt het hof vast dat in deze zaak is voldaan aan een andere jurisprudentiële voorwaarde voor diefstal, inhoudende dat de goederen door toedoen van verdachte uit de beschikkingsmacht van aangever moeten zijn geraakt en in die van verdachte zijn gekomen. Dit ligt anders, zo heeft de Hoge Raad uitgemaakt, ten aanzien van het ontvreemden van - bijvoorbeeld - software, computergegevens en een pincode, aangezien het goed daarbij niet uit de beschikkingsmacht van de aangever geraakt doch ongewenst ook in die van de ontvreemder. In die gevallen kan er dan ook niet worden gesproken van diefstal.
Alles overziende is het hof van oordeel dat er in de thans ter beoordeling staande zaak sprake is van diefstal als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts overweegt het hof dat als gevolg van de digitalisering van de maatschappij een virtuele realiteit is ontstaan, die niet in alle opzichten kan worden afgedaan als louter illusie, ten aanzien waarvan het plegen van strafbare feiten niet mogelijk zou zijn."
2.4. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit gepleegd wordt door twee of meer verenigde personen", strafbaar gesteld in art. 310 in verbinding met art. 312 Sr.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat het virtuele amulet en het virtuele masker in het online computerspel Runescape kunnen worden aangemerkt als een 'goed' dat vatbaar is voor diefstal in de zin van art. 310 Sr.
3.2. Art. 310 Sr luidt als volgt:
"Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie."
3.3.1. Het middel stelt de vraag aan de orde of virtuele objecten als de onderhavige kunnen worden aangemerkt als een 'goed' in de zin van art. 310 Sr. De wetgever heeft ten tijde van de invoering van art. 310 Sr in 1886 met deze vraag vanzelfsprekend geen rekening kunnen houden. In de rechtspraak van de Hoge Raad is deze specifieke vraag ook niet eerder aan de orde geweest. Toch biedt zowel de wet als de eerdere rechtspraak aanknopingspunten voor de beantwoording van de voorliggende vraag.
3.3.2. De wetgever heeft door middel van verschillende strafbepalingen beoogd de beschikkingsmacht van de rechthebbende op enig goed te beschermen. In art. 310 Sr is strafbaar gesteld het opzettelijk onttrekken aan de feitelijke heerschappij van enig goed dat aan een ander toebehoort met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen. Het begrip enig goed komt daarbij een autonome strafrechtelijke betekenis toe. Ook een niet-stoffelijk object kan daaronder worden begrepen, mits het gaat om een object dat naar zijn aard geschikt is om aan de feitelijke heerschappij van een ander te worden onttrokken.
3.3.3. In de loop der jaren heeft de Hoge Raad verschillende interpretatievragen beantwoord over de betekenis van het begrip 'goed', ook met betrekking tot andere bepalingen waarvan dat begrip een onderdeel vormt.
In HR 23 mei 1921, NJ 1921, p. 564 ging het om de vraag of elektrische energie kon worden aangemerkt als een 'goed' in de zin van art. 310 Sr. Die vraag werd door de Hoge Raad bevestigend beantwoord. Daarbij werd onder meer in aanmerking genomen dat aan elektrische energie "een zeker zelfstandig bestaan niet kan worden ontzegd" en werden overwegingen eraan gewijd dat elektriciteit door de mens kan worden opgewekt en beheerst en dat zij "een zekere waarde vertegenwoordigt, eenerzijds omdat hare verkrijging voor hem gepaard ging met kosten en moeite, anderszijds omdat hij in staat is haar hetzij ten eigen bate te gebruiken hetzij tegen vergoeding aan anderen over te dragen". Een en ander leidde tot de slotsom "dat dus, waar art. 310 Strafrecht ten doel heeft het vermogen van een ander te beschermen en met dat doel het wegnemen van 'eenig goed' onder de in dat artikel genoemde omstandigheden strafbaar stelt zonder op eenigerlei wijze nader aan te duiden wat onder 'eenig goed' gerekend moet worden, op grond van bovengenoemde eigenschappen dit artikel ook op electrische energie van toepassing is".
In HR 11 mei 1982, NJ 1982/583, betreffende art. 321 Sr waarin verduistering strafbaar is gesteld, rees de vraag of giraal geld kan worden aangemerkt als een goed dat als toebehorende aan een ander vatbaar is voor toe-eigening. De Hoge Raad oordeelde dat een redelijke uitleg van art. 321 Sr leidt tot een bevestigend antwoord, "gelet op de functie van zogenaamd giraal geld in het maatschappelijk verkeer".
Voorts heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een in de geest van een persoon opgeslagen bekendheid met de bij zijn betaalpas behorende cijfercombinatie niet kan worden aangemerkt als een 'goed' in de zin van art. 317 (oud) Sr en dat het (onvrijwillig) noemen van een pincode niet kan worden aangemerkt als afgifte in de zin van laatstgenoemd artikel; daarvan kan slechts worden gesproken indien door die afgifte de afgever de beschikking over het afgegevene verliest (vgl. HR 13 juni 1995, NJ 1995/635).
3.4. Het middel bevat blijkens de toelichting drie klachten. Ten eerste wordt gesteld dat de onderhavige virtuele objecten geen goed zijn, maar een visuele illusie, bestaande uit "bits en bytes". Ten tweede wordt aangevoerd dat deze objecten vallen onder de definitie van 'gegevens' als bedoeld in art. 80quinquies Sr, zodat geen ruimte bestaat deze objecten aan te merken als 'goed'. Ten derde wordt betoogd dat het juist een van de doelen van het spel Runescape is om het virtuele bezit van een ander weg te nemen.
3.5. Voor de beoordeling van deze klachten is van belang dat het Hof onder meer heeft vastgesteld dat:
- de aangever het virtuele amulet en masker door inspanning en tijdsinvestering heeft verworven, dat dit voor hem een reële waarde had en dat het bezit ervan voor de aangever zowel als voor de verdachte en zijn mededader uiterst begerenswaardig was;
- de aangever door in te loggen op zijn Runescape-account de feitelijke en exclusieve heerschappij had over het virtuele amulet en masker en dat deze door toedoen van de verdachte uit de beschikkingsmacht van de aangever zijn geraakt en in de beschikkingsmacht van de verdachte zijn gekomen en dat de aangever aldus is getroffen in het ongestoorde genot van de beschikkingsmacht die hij bij uitsluiting van een ander over die virtuele objecten had; en
- de spelregels van Runescape niet voorzien in een wijze van verwerving als in casu is geschied, zodat de wegnemingshandelingen zijn gepleegd buiten de context van het spel.
3.6.1. De klacht dat geen sprake is van een goed omdat de onderhavige objecten uit "bits en bytes" bestaan, faalt. De virtuele aard van deze objecten staat op zichzelf niet eraan in de weg deze aan te merken als goed in de zin van art. 310 Sr. Het dienovereenkomstige oordeel van het Hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof met betrekking tot deze objecten heeft vastgesteld dat "voor aangever, verdachte en zijn medeverdachte hun in het spel opgebouwde bezittingen reële waarde hebben, die hen kan worden afgenomen" en "dat het hier gaat om in de loop van het spel ontstane waarden, die door inspanning en tijdsinvestering zijn verworven of zijn te verwerven" en dat de aangever binnen het spel over die objecten "de feitelijke en exclusieve heerschappij" had en hij door het handelen van de verdachte en zijn mededader de beschikkingsmacht over deze objecten is verloren.
3.6.2. Op die laatste vaststellingen stuit ook de klacht af dat de onderhavige objecten door het Hof hadden moeten worden aangemerkt als "gegevens" in de zin van art. 80quinquies Sr ("Onder gegevens wordt verstaan iedere weergave van feiten, begrippen of instructies, op een overeengekomen wijze, geschikt voor overdracht, interpretatie of verwerking door personen of geautomatiseerde werken"). De enkele omstandigheid dat een object ook eigenschappen heeft van gegevens in de zin van art. 80quinquies Sr brengt niet mee dat dit object reeds daarom niet meer als goed in de zin van art. 310 Sr kan worden aangemerkt. Opmerking verdient daarbij dat zich gemakkelijk grensgevallen kunnen voordoen, waarbij de desbetreffende niet-stoffelijke zaken zowel kenmerken van een goed als van gegevens vertonen. In een dergelijk geval is de kwalificatie sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de waardering daarvan door de rechter.
In het licht van de vaststellingen van het Hof dat de aangever binnen het spel over het virtuele amulet en masker "de feitelijke en exclusieve heerschappij" had en hij door het handelen van de verdachte en zijn mededader de beschikkingsmacht over deze objecten is verloren, geeft het oordeel van het Hof geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent art. 310 Sr en is dat oordeel niet onbegrijpelijk
3.6.3. De laatste, kennelijk vooral op het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening betrekking hebbende klacht dat het wegnemen van het virtuele bezit van een ander juist het doel is van het spel Runescape, stuit af op de vaststelling door het Hof dat de spelregels niet voorzien in de door de verdachte en zijn mededader gevolgde wijze van wegnemen.
3.7. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde werkstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende jeugddetentie.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten werkstraf, en de duur van de vervangende jeugddetentie;
vermindert het aantal uren werkstraf en de duur van de vervangende jeugddetentie in die zin dat deze 144 uren, subsidiair 72 dagen jeugddetentie, bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos, en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 31 januari 2012.