Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Witwassen kan bewezen worden verklaard wanneer het niet anders kan zijn dan dat voorwerpen -in de eerste plaats: het geld- uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Om daartoe te kunnen concluderen dient allereerst op grond van wettige bewijsmiddelen een ernstig vermoeden van witwassen te worden aangenomen (stap i).
Indien dit ernstig vermoeden wordt aangenomen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld (stap ii). Die herkomst moet vervolgens concreet, min of meer verifieerbaar, en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk zijn aan te merken (stap iii). Als de verdachte een zodanige verklaring geeft kan (om desondanks toch tot een veroordeling te komen) van het Openbaar Ministerie worden verlangd daarnaar vervolgens onderzoek te doen (stap iv). Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2471 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194). Het hof stelt hiertoe het volgende vast.
Uit wettige bewijsmiddelen in het onderliggende strafdossier volgt dat de verdachte een boot heeft gekocht ter waarde van € 142.000,- bij [B] te [plaats] . Een andere boot die ten naam gesteld was van medeverdachte [medeverdachte] , is daarbij ingeruild voor een bedrag van € 52.000,- waardoor er een nog te betalen bedrag resteerde van € 90.000,-.
De verdachte heeft in de periode van 18 februari 2006 tot en met 23 juni 2006 genoemd resterend bedrag betaald door middel van een aantal contante betalingen.
Het hof stelt vast dat de verdachte de betaling van het geldbedrag van € 90.000,- in een paar maanden tijd, telkens contant en in delen onder de zogenaamde MOT grens (Meldingsplicht ongebruikelijke transacties) heeft verricht. De verdachte heeft verklaard bekend te zijn met de MOT-regeling.
Het bedrag van € 90.000,- heeft verdachte in een kluis in België bewaard. Dit valt op aangezien verdachte als belastingadviseur in loondienst in Nederland werkte en daar zijn salaris giraal kreeg uitgekeerd.
Gelet op deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat aan stap (i) is voldaan; het aannemen van een vermoeden van witwassen jegens de verdachte is gerechtvaardigd.
Vervolgens is het (stap ii) aan de verdachte om een verklaring te geven over de herkomst van de door hem in de ten laste gelegde periode verrichte contante betalingen.
De verdachte heeft -kort samengevat- verklaard dat de ten laste gelegde door hem betaalde contante geldbedragen afkomstig zijn uit zijn privé vermogen. Hij heeft verklaard dat hij destijds als fiscaal jurist een riant salaris genoot. Zo heeft hij verklaard dat zijn bruto jaarsalaris € 130.000,- tot € 140.000,- bedroeg en dat hij daarnaast nog € 30.000,- tot € 40.000,- bruto aan neveninkomsten ontving. Hij heeft tevens verklaard dat hij ook geldelijke vergoedingen kreeg voor werkzaamheden die hij voor vrienden en kennissen deed.
Bij de politie is de verdachte voorgehouden dat een bankafschrift van 25 maart 2008 van zijn bankrekening een salaris laat zien van € 2.724,33. Hem wordt gevraagd of dit zijn gehele salaris is. Verdachte antwoordde daarop dat zijn salaris beduidend hoger is en dat hij naar zijn eerdere verklaring verwijst. Deze eerdere verklaring betreft een schriftelijke verklaring van verdachte die hij tijdens zijn verhoor van 21 november 2008 aan de politie heeft overhandigd. In verband met de hem toegebrachte schade als gevolg van een zoeking in zijn kantoor en de daarop volgende schorsing als werknemer heeft verdachte geschreven dat hij de toekomstige inkomsten op grond van zijn partner benoeming per 1 juli 2009 misloopt en dat hij 'normaal' over het afgelopen jaar een bonus van € 50.000,- ontvangt. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat de bonus tussen € 30.000 en
€ 50.000,-- per jaar bedraagt en dat hij al zijn geld op een bank in Nederland kreeg gestort, maar wel eens geld naar de bank of de kluis in België bracht. Ten slotte heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een kopie salarisstrook van december 2008 (ruim twee jaar na aankoop van de boot derhalve) overgelegd waarop een maandsalaris van € 6.661,-- bruto staat.
Ondanks een eerdere toezegging van de kant van verdachte dat hij inzicht zou geven in zijn inkomsten in de ten laste gelegde periode en ondanks het feit dat door het hof ter terechtzitting van 2 december 2016 is aangegeven dat het hof niet beschikt over relevante salarisstroken en bonusspecificaties van de verdachte, is door of namens de verdachte het eerder toegezegde inzicht niet verschaft. Dit bevreemdt het hof, temeer nu de verdachte onder meer in zijn appelschriftuur alsook ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2016, heeft verklaard te beschikken over relevante stukken en deze naar eigen zeggen ter terechtzitting in eerste aanleg ter inzage heeft aangeboden aan de rechtbank.
Dat hij dat daadwerkelijk heeft gedaan, blijkt overigens niet uit de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg. Voor wat betreft de bewering dat de verdachte naast zijn vaste maandelijkse inkomen neveninkomsten genoot en vergoedingen kreeg van vrienden en familie overweegt het hof voorts dat ook deze verklaring niet onderbouwd is met enig relevant stuk of gegeven.
Al met al heeft de verdachte naar het oordeel van het hof onvoldoende inzicht gegeven omtrent de herkomst van de bewezenverklaarde geldbedragen die hij heeft aangewend voor de aankoop van de genoemde boot, die als concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk is aan te merken.
Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat er in redelijkheid geen andere conclusie mogelijk is dan dat de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen en de boot die daarmee is betaald onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte daarvan op de hoogte was."