Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
30 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking en witwassen van verduisterde geldbedragen, waarbij een bedrag van € 1.035.546,46 betrokken was. De verdachte had deze bedragen via internet overgemaakt naar bankrekeningen van anderen en omgezet in bitcoins en andere cryptovaluta. De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gericht op de kwalificatie van het omzetten van verduisterde geldbedragen in bitcoins als witwassen en de vraag of de gedragingen van de verdachte gericht waren op het verbergen van de criminele herkomst van het geld.
Daarnaast heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of er sprake was van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft echter ambtshalve de uitspraak van het hof vernietigd voor zover daarbij vervangende hechtenis was toegepast in het kader van de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad heeft bepaald dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, overeenkomstig artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling, vooral met betrekking tot de kwalificatie van witwassen en de toepassing van vervangende hechtenis in het kader van schadevergoedingsmaatregelen.