De verdachte was, al voordat zij in 1999 [ZZ] oprichtte, goed bevriend met [C] en zij wist dat ook [WH], met wie de verdachte tot in 2000 een relatie heeft gehad, een goede vriend van [C] was en dat [C], naar zij heeft verklaard, 'met criminelen omging'. Deze wetenschap had de verdachte moeten nopen tot voorzichtigheid bij het aangaan van financiële relaties met [C]. Zij had er immers op bedacht moeten zijn dat bedoelde omgang met criminelen (ook) een zakelijke, financiële component bevatte. De verdachte ging ook zelf om met [F], diens vrouw [CCC], [LLL] en de vriendin van [LLL], zij heeft met deze personen het Flying Doctors Gala in Monaco bezocht in 2000, en zij was door publicaties in de pers op de hoogte van de criminele reputatie van [F] en [LLL]. Gelet op de intieme relatie die de verdachte onderhield met [WH] en de spanning die zij daarin volgens [Y] zocht, is het onwaarschijnlijk dat zij niet in relevante mate bekend is geweest met de aard van de contacten van [WH] met onder anderen [F] en [LLL] en van diens betrokkenheid bij de overdracht van geld door [F] en [LLL] aan [C].
De reden voor de verdachte om [ZZ] in december 2002 te verkopen was volgens haar verklaring gelegen in de publicatie van artikelen in De Telegraaf in augustus en september 2002 (waarin [C] o.a. door [F] de 'bank van de onderwereld' werd genoemd en werd beschuldigd van criminele activiteiten; Z-25-01 e.v.), omdat in die artikelen haar familie werd genoemd. De verdachte ging er, naar eigen zeggen, 'niet zonder meer van uit dat het waar was' wat over [C] in De Telegraaf stond, maar 'dat mijn familie erbij werd gehaald, dat vond ik het ergste'.
Zij is wat betreft de juistheid van de verslaglegging in De Telegraaf alleen afgegaan op mededelingen van [C] en heeft in het geheel niet overwogen [ZZ] te verkopen aan iemand anders dan [C]. Kennelijk heeft zij evenmin in overweging genomen de gezamenlijke participaties van [ZZ] en [C] en de bestaande rekening-courantovereenkomsten tussen [ZZ] en [C] te beëindigen, niettegenstaande het feit dat de verdachte naar eigen zeggen nu juist geen zakelijke bemoeienis meer met [C] wilde hebben. Bovendien was [C] al in eerdere publicaties in het nieuws geweest als iemand die zich aan witwassen en/of andere strafbare feiten schuldig had gemaakt, onder andere in 2001 in De Telegraaf, een krant die door de verdachte werd gelezen. In datzelfde jaar is [C] wegens verdenking van heling meermalen door de politie gehoord en is hij in dat verband in verzekering gesteld, een gebeurtenis die de verdachte, gelet op haar vriendschappelijke relatie met [C], niet kan zijn ontgaan.
De verdachte heeft van [C] een bedrag van € 1.200.000,- voor [ZZ] ontvangen, het meer dan viervoudige van de fl. 600.000,- die zij slechts drie jaar daarvoor had geïnvesteerd, zonder daarover een enkele vraag te stellen. Al eerder had de verdachte grote bedragen van de rekening van [ZZ] opgenomen, hoewel zij in [ZZ] en [EEE] te verwaarlozen activiteiten heeft ontplooid. De verdachte liet de onroerendgoedtransacties van [ZZ] en [EEE] immers geheel aan [C] en [S] over en oefende daarop geen enkele controle uit, hoewel haar enige kennis van de makelaardij niet kon worden ontzegd en haar vader vastgoedhandelaar was.
De verdachte heeft de vaststelling van de verkoopprijs voor [ZZ] volledig aan [C] en anderen overgelaten, en zelfs geen specifiek advies bij haar eigen accountant ingewonnen, terwijl zij naar eigen zeggen eigenlijk met elke prijs genoegen had genomen.
De verdachte heeft de indruk gewekt dat het haar veeleer te doen was om door middel van de verkoop van [ZZ] geld aan [C] te verdienen voordat hij in financiële moeilijkheden zou geraken doordat financiers als gevolg van negatieve berichtgeving de banden met hem zouden verbreken, dan om bescherming van haar naam en die van haar familie. Die indruk wordt versterkt door haar herhaalde opmerking tegen [Y] haast te maken met de beëindiging van haar relatie met [BB] en [BBBB], vennootschappen van [C], 'omdat er wel hogere bomen waren gevallen'.
Onder deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, moet worden geoordeeld dat de verdachte gehouden was onderzoek te verrichten naar de herkomst van het geld dat zij van [C] via [GGG] zou ontvangen voor [ZZ], omdat zij kon vermoeden dat dit geheel of gedeeltelijk, middellijk of onmiddellijk, afkomstig was uit enig misdrijf. Zij heeft dit echter nagelaten en het geld zonder meer geaccepteerd.
Ook toen [C] in 2004, naar algemeen bekend is, in verschillende media naar aanleiding van een justitieel onderzoek tegen hem en later na zijn liquidatie, als witwasser werd aangeduid, heeft de verdachte geen stappen ondernomen om de herkomst van het door haar ontvangen en nog steeds (deels) in haar bezit zijnde geldbedrag te achterhalen of omtrent de mogelijke gevolgen van het bezit van dit geldbedrag enig (juridisch) advies te vragen.