2.2.2. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"Ten laste zijn gelegd (diverse varianten van) heling en witwassen van zeer grote contante geldbedragen in de periode van maart 2001 tot en met april 2002.
Het hof onderzoekt allereerst de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat de tenlastegelegde geldbedragen, zoals de wet voorschrijft en in de tenlastelegging is opgenomen, door misdrijf verkregen respectievelijk van misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank heeft overwogen dat de door de verdachte aangegeven legale herkomst van de geldbedragen onvoldoende is onderbouwd.
Vervolgens is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het - gelet op een aantal in het vonnis opgesomde feiten en omstandigheden - niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen een criminele herkomst hebben.
Het hof kan zich met dit oordeel niet verenigen.
Het hof stelt om te beginnen vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd van het van enig misdrijf afkomstig zijn van het geld. De investeerder [betrokkene 1] (van wie de in het geding zijnde geldbedragen ontvangen zijn) en zijn broer [betrokkene 2] zijn, naar de advocaat-generaal ter terechtzitting heeft medegedeeld, beiden voor (een) strafba(a)re feit(en) in de zin van de Opiumwet veroordeeld. Dit betreft echter feiten en verdenkingen/veroordelingen die dateren van ná de tenlastegelegde periode, terwijl het voorts gaat om hoeveelheden drugs die niet in verhouding staan tot de omvang van het hier verweten witwassen. De broers waren op dat moment, zoals door de verdediging onweersproken is betoogd, beiden inmiddels platzak, en zullen op illegale wijze toen inkomsten hebben willen verkrijgen. Het hof acht de verklaring van [betrokkene 3] in dit verband niet geloofwaardig gezien zijn positie. De advocaat-generaal heeft voorts nog aangevoerd dat het geld tevens eigendom zou zijn van ene [betrokkene 4], die criminele antecedenten zou hebben en voor zou komen in onderzoeken naar cocaïne-smokkel, doch het hof heeft hiervoor in het dossier geen aanknopingspunten gevonden.
Een relatie tussen die verdenkingen/ veroordelingen en de thans tenlastegelegde feiten kan naar het oordeel van het hof dan ook niet worden gelegd.
Het hof stelt vervolgens voorop dat de door de rechtbank opgesomde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
In de onderhavige zaak zijn door de verdachte en een medeverdachte zeer grote hoeveelheden contant geld naar het Verenigd Koninkrijk en Luxemburg vervoerd bestemd voor diverse investeringsmaatschappijen, waarbij akkoord is gegaan met ongebruikelijke en zeer nadelige condities. Aldus is een typologie van witwassen op de onderhavige zaak van toepassing op basis waarvan een vermoeden van witwassen jegens de verdachte gerechtvaardigd is.
Het hof is van oordeel dat gelet op het vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen omstandigheden, van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. De verdachte heeft dit van meet af aan ook gedaan. Hij heeft reeds bij de politie verklaard dat hij bij navraag bij de investeerder [betrokkene 1] heeft vernomen, en aannemelijk heeft geacht, dat het geld (voornamelijk) afkomstig was uit (de verkoop van) diens belang in zogenaamde cambio's, zijnde wisselkantoren in Nederland en Suriname. Verder heeft de verdachte verklaard dat [betrokkene 1] hem had verteld dat hij zeven jaren deel had uitgemaakt van een groep van ondernemers in Suriname die actief was in de cambio's, in de im- en export en in de drankenhandel. Daarin had [betrokkene 1] een tegoed opgebouwd dat hij gespreid heeft laten uitbetalen via de Nederlandse wisselkantoren die deel uitmaakten van het cambio-systeem. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hem was verteld dat er enorme winsten in deze branche worden behaald, tot wel 20% per transactie. Ter zitting is gebleken dat via deze zogenaamde Hawala-banken grote hoeveelheden contant geld circuleren.
Aldus heeft de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en, naar het oordeel van het hof, niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken herkomst benoemd.
Deze verklaring van de verdachte vindt steun in het afgetapte telefoongesprek d.d. 19 oktober 2003 (bladzijde 681 van het dossier) waarin de verdachte zegt: "een club uit Suriname die luistert naar de naam [A] (...) club van een man die ook allemaal wisselkantoren had in Rotterdam", en [betrokkene 1] antwoordt: "[A] is mijn club. Daar is waar ik mijn aandelen weer heb ingeleverd" en vervolgens "cambio's, jonge dan had je gelijk aan mij moeten denken". Aan de ontkenning van [betrokkene 1] bij diens verhoor door de rechter-commissaris in Brazilië d.d. 15 maart 2006, hecht het hof minder waarde.
De getuige - tevens medeverdachte - [betrokkene 6] heeft ter terechtzitting van dit hof d.d. 13 februari 2008 verklaard dat hij [betrokkene 1] meerdere malen heeft gevraagd naar de herkomst van diens geld, waarop die [betrokkene 1] steeds heeft geantwoord dat hij zijn geld met cambio's had verdiend.
Ook de getuige - tevens medeverdachte - [betrokkene 6] (destijds meerderheidsaandeelhouder van de luchtvaartmaatschappij [B] die op zoek was naar nieuwe investeerders) heeft ter terechtzitting van dit hof d.d. 13 februari 2008 verklaard dat hij had vernomen dat de investeerder [betrokkene 1] het geld had verkregen uit de opbrengst van cambio's en dat hij bij [betrokkene 7], een voormalig Minister van Financiën van Suriname, navraag had gedaan naar de herkomst van het geld van die investeerder. [betrokkene 7] zou tegen [betrokkene 5] gezegd hebben dat hij het voor mogelijk hield dat de winst uit cambio's zo groot was als het vermogen dat [betrokkene 1] - naar eigen zeggen - aan cambio's had verdiend. Deze stelling vindt steun in de verklaring van [betrokkene 7] bij de rechter-commissaris d.d. 19 januari 2006, dat het voor hem niet vreemd was dat de herkomst van het geld (het hof begrijpt: het geld van [betrokkene 1]) werd gerelateerd aan cambio's.
Blijkens de verklaring van de getuige [getuige] ter terechtzitting van dit hof d.d. 13 februari 2008 hebben de aandeelhouders van [B] in de aandeelhoudersvergadering om een bankverklaring betreffende de gelden van de nieuwe investeerder [betrokkene 1] gevraagd. [Getuige] heeft voorts verklaard dat de aandeelhouders hierop een brief van [C] hebben ontvangen, inhoudende dat de investeerder een goede klant van die bank was met wie zaken gedaan konden worden. Door de verklaring van [C] bestond er - aldus [getuige] - voor de aandeelhouders geen reden om te twijfelen aan de legale herkomst van het geld en de betrouwbaarheid van [betrokkene 1].
Het hof stelt vast dat ondanks de deplorabele financiële toestand van [B] in die tijd en de noodzaak om snel investeerders te vinden men niet zonder onderzoek met [betrokkene 1] in zee is gegaan.
In het licht van al het voorgaande is het hof van oordeel - anders dan de rechtbank - dat bij gebreke aan direct bewijs voor het van enig misdrijf afkomstig zijn van het geld en gezien de duidelijke en verifieerbare stelling van de verdachte ten aanzien van de herkomst van het geld, het op de weg van het openbaar ministerie had gelegen om te onderzoeken of [betrokkene 1] belangen heeft gehad in cambio-ondernemingen, welke herkomst naar het oordeel van het hof een alternatief kan zijn. Dergelijk onderzoek is niet verricht, althans het hof heeft daarvan geen resultaten in het dossier aangetroffen.
De advocaat-generaal heeft nog op basis van een onderzoek van de Consumentenbond naar de cambio-ondernemingen een berekening uitgevoerd die hem leidt tot de conclusie dat het geld - gelet op de omvang van het niet bancaire geldcircuit - niet daaruit afkomstig kan zijn, welke berekening overigens door de verdediging is bestreden. Evenwel kan naar het oordeel van het hof niet worden uitgesloten dat de in het geding zijnde geldbedragen, die zouden zijn verkregen in een periode van zeven jaren, wel afkomstig zijn uit de winst van cambio's dan wel uit de opbrengst van de verkoop van belangen in cambio-ondernemingen.
Nu aldus niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden een legale herkomst hebben en een criminele herkomst niet als enige aanvaardbare verklaring van de waargenomen feiten en omstandigheden kan gelden, is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 4, 5 en 6 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Nu het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 1, 2, 4, 5 en 6 tenlastegelegde, kan ook hetgeen aan de verdachte onder 7 is tenlastegelegd niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht, zodat de verdachte ook daarvan behoort te worden vrijgesproken."