Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
25 mei 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, economische kamer, van 3 juli 2020. De verdachte, geboren in 1966, werd beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan opzettelijke overtredingen van voorschriften gesteld bij de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De verdachte had nagelaten om ongebruikelijke transacties te melden bij het daartoe bestemde meldpunt en had geen cliëntenonderzoek verricht. De verdediging voerde aan dat de verdachte ervan uitging dat zijn accountant de meldingen zou doen, en betwistte het opzet op de overtredingen van de Wwft.
De advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde tot verwerping van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.