ECLI:NL:HR:2021:1413

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
20/00327
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over openlijke geweldpleging en betrouwbaarheid getuigenverklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen een slachtoffer op 9 september 2015. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat het hof niet voldoende gemotiveerd heeft waarom het is afgeweken van het door de verdediging ingebrachte standpunt over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen. Het hof had de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] en de aangever [slachtoffer] gebruikt voor het bewijs, ondanks dat deze verklaringen tegenstrijdigheden vertoonden. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak over de waardering van getuigenverklaringen en de motiveringsplicht van de feitenrechter. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet gehouden was tot nadere motivering en dat de door het hof gebruikte verklaringen voldoende betrouwbaar waren. Het cassatiemiddel faalt en de Hoge Raad verwerpt het beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00327
Datum5 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden van 29 januari 2020, nummer 21-005413-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van ’t Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft C.W. Langereis, advocaat te Arnhem, een schriftuur ingediend.
De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte heeft een verweerschrift ingediend.
De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem , teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] .
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 9 september 2015 te [plaats] openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [a-straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en de auto van [slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
- het schoppen tegen het hoofd van die [slachtoffer] en
(nadat die [slachtoffer] op de grond is gevallen)
- het schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer] , en
- het slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer] , en
- het springen op en trappen tegen en/of slaan op en/of tegen de auto van die [slachtoffer] .”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal aangifte (p. 71-72), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van mishandeling en vernieling van mijn voertuig, een Audi met als kenteken [kenteken] . Op 9 september 2015 omstreeks 22.00 uur liep ik met [betrokkene 1] uit de [A] sportschool aan de [a-straat] in [plaats] . We stonden buiten te praten bij mijn auto, die geparkeerd stond op ongeveer veertig meter afstand van de sportschool. Ik zag auto’s komen aanrijden. Ik zag dat er zeven mensen uitstapten, waaronder een aantal mannen. Ik zag dat een van de auto’s een witte Volkswagen Polo was. Ik zag dat die Polo mijn auto blokkeerde. Ik hoorde kort daarna dat er klappen op mijn auto werden gegeven. Ik zag dat iemand op mijn auto sprong en op het dak ging staan. Ik zag dat diegene in de richting van mijn hoofd schopte en mij achter op mijn hoofd raakte. Tegelijkertijd zag ik dat de overige mannen mij aanvielen en ik voelde dat ze mij sloegen tegen mijn hoofd.
2. Het proces-verbaal van verhoor aangever (p. 76-80), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van de aangever:
V: Hoe ben je weggekomen? [Het hof begrijpt: van het ten laste gelegde geweld.]
A: Ik wilde in de richting van de sportschool vluchten, maar die weg was te lang. Ik ben toen door een slootje gerend. Hierdoor was ik helemaal nat.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige (p. 82-83), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
Ik ben vandaag, 9 september 2015, getuige geweest van een mishandeling van een kennis van mij, met wie ik vandaag ben gaan trainen bij [A] aan de [a-straat] in [plaats] . Omstreeks 22.40 uur liep ik samen met [slachtoffer] [het hof begrijpt: de aangever] naar buiten om naar huis te gaan. Op de parkeerplaats zag ik een witte Polo aankomen. Deze stopte voor onze auto, waardoor we niet weg konden. Uit de twee voertuigen stapten ongeveer zeven mensen uit. Deze groep bestond onder meer uit [betrokkene 2] , [verdachte] en [betrokkene 3] [het hof begrijpt: [betrokkene 3] . Ik zag dat [betrokkene 3] direct ruzie zocht met [slachtoffer] . Ik zag dat [verdachte] op de auto van [slachtoffer] klom. Ik zag dat [verdachte] een ‘low kick’ gaf tegen het hoofd van [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] op de grond viel, waarna de mannen uit de groep [slachtoffer] bleven trappen en slaan.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige (p. 84-90), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
Na afloop van het geweld zijn we naar binnen gegaan bij de sportschool.
[verdachte] schopte [slachtoffer] tegen zijn hoofd. Toen viel [slachtoffer] en daarna heeft hij van meerdere personen klappen gehad, onder anderen van [betrokkene 3] [het hof begrijpt: [betrokkene 3] ] en van [verdachte] . Iedereen schopte [slachtoffer] .
5. Het proces-verbaal van verhoor getuige, welk verhoor op 28 juni 2019 is verricht door de raadsheer-commissaris in het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
Het gaat vandaag over het incident dat heeft plaatsgevonden bij [A] .
Ik heb gezien dat [verdachte] op de auto sprong. Hij stond op het dak toen hij [slachtoffer] trapte. Hij trapte hem tegen zijn achterhoofd.
U, raadsheer-commissaris, vraagt mij of ik kan vertellen wat er gebeurde toen de groep naar ons toe kwam lopen. We werden door hen omsingeld. [betrokkene 3] [het hof begrijpt: [betrokkene 3] ] kwam naar voren en begon te praten. Tijdens dat gesprek sprong [verdachte] op de auto en vanaf dat moment is het geëscaleerd. U, raadsheer-commissaris, vraagt mij of ik kan vertellen welke personen actief hebben meegedaan aan de mishandeling van [slachtoffer] . Sowieso [betrokkene 2] [het hof begrijpt: [betrokkene 2] ], [verdachte] en [betrokkene 3] . Ik heb [betrokkene 2] zien slaan en trappen. [betrokkene 3] heeft [slachtoffer] gestompt, geslagen, geschopt en geduwd.
U vraagt mij hoe [slachtoffer] is gevlucht. Hij was eerst in een slootje gevallen en daarna is hij de sportschool in gerend.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] (p. 91), voor zover inhoudende:
Op 9 september 2015 omstreeks 22.33 uur heb ik een aangifte opgenomen betreffende mishandeling van [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] , op het moment waarop hij aangifte deed, een zwelling had aan de rechterzijde van zijn gezicht, boven zijn jukbeen. Ik zag bij [slachtoffer] ook twee kleine krasjes, op zijn neus en borst. Deze krasjes waren rood. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat hij last had van duizeligheid.
7. Het proces-verbaal sporenonderzoek, opgemaakt door [verbalisant 2] (p. 95-96), voor zover inhoudende:
Op 10 september 2015 werd door mij een onderzoek verricht in verband met een geweldsincident dat plaatsvond op 9 september 2015 tussen 22.00 uur en 22.33 uur. Ik ben gegaan naar een sleepbedrijf in [plaats] . Daar stond gestald een Audi met als kenteken [kenteken] . Ik zag deuken in de motorkap boven het linkervoorwiel. Ik zag schoenafdrukken op de motorkap en het dak. Ik zag dat de linkerbuitenspiegel alleen nog aan een draad hing.
8. Het proces-verbaal van verhoor getuige (proces-verbaalnummer: PL0600-2015443102-56), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4] [het hof begrijpt: de moeder van [betrokkene 1] ]:
U vertelt mij dat dit verhoor gaat over een voorval van 9 september 2015. Ik kan mij dit voorval nog heel goed herinneren. Ik weet dat die dag geweld is gepleegd tegen [betrokkene 1] en haar vriend [slachtoffer] . [betrokkene 1] vertelde mij dat zij van [A] kwam en dat er geweld tegen haar is gebruikt. Gelijk nadat het gebeurd was, heeft [betrokkene 1] mij gebeld. Zij vertelde mij wat er was gebeurd en was helemaal overstuur.
9. Het proces-verbaal van verhoor getuige (PL0600-2015443102-57), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] [het hof begrijpt: een zus van [betrokkene 1] ]:
Ik weet dat dit verhoor gaat over het geweld dat is gepleegd tegen mijn zus [betrokkene 1] en haar vriend [slachtoffer] . Op de bewuste avond was ik thuis op het adres [b-straat 1] in [plaats] . Ik werd gebeld door mijn zus [betrokkene 1] . Zij klonk heel overstuur. Zij vertelde mij dat zij en [slachtoffer] in elkaar waren geslagen. Ik was dus op het adres [b-straat 1] , waar ik toen woonde. In die woning woont ook [betrokkene 2] . Op 9 september 2015 was ik ’s avonds thuis. Daar waren ook onder anderen [betrokkene 2] en [verdachte] , wiens achternaam ik niet weet. Ongeveer een klein uurtje voordat ik [betrokkene 1] overstuur aan de lijn kreeg, zag ik dat de jongens opstonden. Ik zag dat ze naar buiten liepen en in een witte Volkswagen Polo stapten.
10. Het proces-verbaal van verhoor getuige (proces-verbaalnummer: PL0600-2015443102-58), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6] :
Mij wordt verteld dat ik word gehoord in verband met een geweldsincident dat heeft plaatsgevonden op 9 september 2015 aan de [a-straat] in [plaats] . Hierover kan ik het volgende vertellen. Ik werk bij [A] aan de [a-straat] in [plaats] . Ik zag dat een jongen kwam binnenlopen. Hij was helemaal doorweekt. Ik zag dat zijn kleding helemaal nat was. Ik zag ook dat hij bloed in zijn gezicht had. Die jongen vertelde mij dat hij en zijn vriendin buiten door een groep jongens in elkaar waren geslagen. Hij vertelde dat hij was geslagen en dat hij kon vluchten en daarbij in een sloot was gevallen. Die vriendin kwam iets later. Ik zag dat zij helemaal overstuur was. Ze was aan het trillen en zag er bang uit. Ik zag ook dat hij krassen in zijn gezicht had. Ik kon aan die jongen echt zien dat hij zich heeft moeten verdedigen. Ik zag namelijk de krassen en bloed.”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het procesverbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt in:
“1.
De rechtbank oordeelde op p. 4 van het vonnis onder meer dat voor een bewezenverklaring van openlijk geweld niet van belang is het vaststellen van een individuele rolverdeling, maar wel de vaststelling van een significante bijdrage en volgens de rechtbank heeft [verdachte] een wezenlijke bijdrage aan het geweld geleverd. Ik vind dat oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk omdat wil je kunnen spreken van een significante bijdrage je wel zult moeten weten waar die bijdrage min of meer uit heeft bestaan. Anders wordt het giswerk en dat kan nu ook weer niet de bedoeling zijn. Maar met de zes verklaringen die er op dit moment liggen (drie van [betrokkene 1] en drie van [slachtoffer] ) ontkomt u als rechter eigenlijk niet aan gissen, want die verklaringen zijn zo ongeveer op ieder relevant onderdeel innerlijk tegenstrijdig, en ook nog eens tegenstrijdig aan elkaar. Ik maak het wat concreter.
2.1.
Volgens [slachtoffer] in zijn eerste verklaring van 9 september 2015 zou [verdachte] bij het incident betrokken zijn geweest, want hij noemt hem op p. 72 met naam en toenaam en spreekt onder meer van een puntneus en van wallen onder de ogen (let op: hij heeft het daar niet over een litteken en ook niet over een grote neus). Belangrijk is dat hij daar zegt dat de ex-vriend van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , op zijn auto sprong, op het dak ging staan en hem - [slachtoffer] - vanachter tegen het hoofd schopte. Dat was dus niet [verdachte] . Verder zegt hij dat hij door de overige mannen ook zou zijn aangevallen, want dat voelde hij, maar hij kon niet zien wie hem raakte omdat het donker was. Het zicht was dus beperkt. Hij heeft het daar over twee vrouwen en vijf mannen.
Op 13 oktober 2015 zegt hij dat hij door zeven mannen is omsingeld, in plaats van vijf, en zegt hij dat hij zag dat [verdachte] op zijn auto sprong en hem schopte en is dat niet langer [betrokkene 2] . Achteraf, nadat [slachtoffer] door de RHC is ondervraagd, komt de aap uit de mouw: hij heeft helemaal niet gezien wie er op de auto sprong en hem trapte (p. 3 RHC-verhoor, 4e alinea); hij heeft het geconcludeerd zo zegt hij en [betrokkene 1] had het volgens hem wel gezien. En als klap op de vuurpijl blijkt uit zijn RHC-verhoor dat hij de naam [verdachte] helemaal niet kende maar dat hij de naam [verdachte] van [betrokkene 1] heeft gehoord (p. 4 RHC-verhoor, 5e alinea).
2.2.
Als wij dan naar het verhoor van [betrokkene 1] bij de RHC kijken dan zien wij hoe op dit punt de hazen gelopen hebben: [slachtoffer] heeft na het incident met [betrokkene 1] overleg gehad. Hij gaf een beschrijving van de persoon die hem op zijn hoofd zou hebben getrapt en dacht dat die [betrokkene 7] heette, maar d.m.v. het signalement wat [slachtoffer] gaf over die persoon, te weten een grote neus en een litteken, corrigeerde [betrokkene 1] hem en maakte hem wijs dat het ging om [verdachte] . En hiermee werd de tweede verklaring van [slachtoffer] bij de politie op 13 oktober 2015 (p. 76 e.v.) geboren: het was dus ineens [verdachte] die op zijn auto was gesprongen en hem tegen zijn hoofd trapte.
3.
Wat schort er allemaal aan de ontstaansgeschiedenis van deze rechtstreekse beschuldiging aan het adres van mijn cliënt op 13 oktober 2015 door [slachtoffer] in zijn tweede verhoor? Ten eerste heeft [slachtoffer] toegegeven dat hij helemaal niet heeft gezien wie er op zijn auto sprong en hem een trap gaf. Hij concludeerde dat, zegt hij, en na het verhoor van [betrokkene 1] weten we dat zij hem dat gewoon in de mond heeft gelegd. Reeds daarom kunnen de verklaringen van [slachtoffer] daar waar hij verklaart dat [verdachte] op zijn auto is gesprongen en een trap heeft gegeven niet voor het bewijs worden gebruikt omdat die onbetrouwbaar zijn. Het is hem in de mond gelegd, dan wel hij heeft op dit punt een conclusie getrokken, maar het is linksom of rechtsom niet een eigen waarneming geweest van hem.
Bovendien zou [slachtoffer] volgens [betrokkene 1] de personen " [betrokkene 7] " en " [verdachte] " door elkaar hebben gehaald, maar dat is niet het geval geweest. [slachtoffer] beschuldigde in zijn eerste verhoor namelijk niet [betrokkene 7] maar [betrokkene 2] van het springen op de auto en het geven van de trap. En over de persoon van [betrokkene 2] kon geen misverstand bestaan want die kende [slachtoffer] al als de exvriend van [betrokkene 1] door wie hij ook al eerder zou zijn bedreigd. Dus ook het excuus dat [slachtoffer] [betrokkene 7] per ongeluk met [verdachte] heeft verwisseld kan ook afgeschoten worden.
Daarnaast speelt er nog iets anders. [betrokkene 1] geeft bij de RHC aan dat zij de man die op de auto stond en een trap tegen het hoofd zou hebben gegeven heeft geïdentificeerd door middel van het signalement dat [slachtoffer] van die persoon heeft gegeven, namelijk een grote neus en een litteken, en dat was volgens haar [verdachte] ; echter in de omschrijving van [verdachte] van [slachtoffer] in zijn aangifte (p. 72) spreekt [slachtoffer] van een puntneus en niet van een grote neus en rept hij niet van een litteken. Derhalve is de identificatie van de persoon die op de auto sprong door [betrokkene 1] op basis van het door [slachtoffer] gegeven signalement ook onbetrouwbaar.
4.
Edelgrootachtbaar college, waaruit blijkt nu eigenlijk dat [verdachte] überhaupt ter plaatse was en dan ook nog eens heeft meegevochten en wat heeft hij dan precies gedaan? Hiervoor gaf ik al aan dat uit de verklaring van [slachtoffer] de aanwezigheid van [verdachte] noch de betrokkenheid van [verdachte] op geen enkele wijze kan worden afgeleid. De enige getuige die beweert dat [verdachte] erbij was is [betrokkene 1] en volgens haar zou [verdachte] op de auto hebben gestaan en een trap tegen het hoofd van [slachtoffer] hebben gegeven. Dat zegt zij namelijk met een zekere stelligheid bij de RHC (p. 3, alinea 4, RHC-verhoor). Echter die stelligheid waarmee zij dat nu zei was de RHC ook al opgevallen en hij confronteerde haar met haar veel minder stellige verklaring bij de politie waarin zij toen nog aangaf dat zij "dacht" dat het [verdachte] was (zie p. 84). Wat mij betreft heeft zij dit opvallende punt niet kunnen ophelderen. Zij wijt het namelijk aan angst die zij zou hebben gehad, maar als dat echt zo was dan ligt het voor de hand dat zij helemaal geen namen zou hebben genoemd.
Bovendien rijst nog een andere vraag: waarom heeft zij [slachtoffer] om een signalement gevraagd van de persoon die op de auto zou zijn gesprongen (zie hiervoor), als zij het zelf heeft gezien? Zoiets doe je enkel omdat je het of niet gezien hebt, of omdat je niet zeker bent van wat je hebt gezien.
Dit alles betekent dat ook de verklaringen van [betrokkene 1] over het aandeel van [verdachte] (net zoals ten aanzien van [slachtoffer] ) onvoldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te kunnen worden gebezigd.
5.
Dat [verdachte] op dat dak van die auto heeft gestaan en tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft getrapt blijkt onvoldoende uit het bewijs; dat [verdachte] zich onder de andere mannen heeft begeven en [slachtoffer] in dat verband heeft geslagen of geschopt blijkt ook niet voldoende uit het bewijs. Dat heeft men niet goed kunnen waarnemen; daarvoor was het te donker en ging het te snel. Dat [verdachte] anderszins een bijdrage aan enige vorm van geweld heeft geleverd blijkt ook nergens uit. Vrijspraak moet volgen.
6.
Bovendien rijst nog de vraag, en daar rond ik mee af, of [verdachte] er überhaupt bij is geweest. Uit de verklaringen van [slachtoffer] is dat - zoals ik zojuist aangaf - niet af te leiden. In de kern genomen is het enkel [betrokkene 1] die dat beweert. Hier staat echter de ontkenning van [verdachte] zelf tegenover (p. 125). Het is dus haar verhaal tegen dat van hem en als we dan in ogenschouw nemen dat er tussen de betrokken personen klaarblijkelijk allerlei narigheid in het verleden heeft gespeeld en er allerlei motieven kunnen hebben gespeeld bij het afleggen van de verklaringen, die ook nog eens - ook voor wat betreft [betrokkene 1] - aan alle kanten rammelen, dan zie ik niet in waarom haar verklaring voorrang zou moeten krijgen boven die van mijn cliënt.
Conclusie: het bewijsmateriaal is onvoldoende betrouwbaar om een veroordeling tegen [verdachte] op te baseren.”
2.2.4
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“De raadsman heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken. Hiertoe is aangevoerd ‑ zakelijk weergegeven - dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [betrokkene 1] onvoldoende geloofwaardig en betrouwbaar zijn om te kunnen dienen als bewijsmiddel. Aangezien er onvoldoende bewijs is, behoort de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Aangever [slachtoffer]
Aangever [slachtoffer] is in totaal vier keren gehoord: drie keren door de politie en één keer door de raadsheer-commissaris. Met de verdediging is het hof van oordeel dat de verklaringen van de aangever tegenstrijdigheden bevatten. Zo heeft de aangever op 9 september 2015 verklaard dat [betrokkene 2] op zijn auto sprong, terwijl hij op 13 oktober 2015 heeft verklaard dat [verdachte] degene is die op zijn auto sprong. Ook heeft getuige [betrokkene 1] over de aangever verklaard dat hij haar broertje regelmatig ten onrechte ergens van beschuldigt. De voorliggende vraag is wat dit betekent voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever.
Het hof stelt voorop dat de omstandigheid dat verklaringen van een getuige op onderdelen tegenstrijdig zijn, niet meebrengt dat alle onderdelen van die verklaringen onbetrouwbaar zijn. Met betrekking tot de verklaringen van de aangever is het hof van oordeel dat deze onbetrouwbaar zijn voor zover de aangever daarin bepaalde geweldshandelingen heeft toegeschreven aan bepaalde personen. In zoverre heeft het hof de verklaringen dan ook niet gebruikt voor het bewijs. Het hof acht de verklaringen van de aangever echter wel betrouwbaar voor zover deze inhouden - kort gezegd - dat door een groep personen bepaalde geweldshandelingen zijn verricht tegen hem en zijn auto. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat aangevers verklaringen op onderdelen worden ondersteund door:
- verklaringen van [betrokkene 1] ;
- bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] met betrekking tot het letsel bij de aangever;
- bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] met betrekking tot schade aan de auto van de aangever en
- de verklaring van getuige [betrokkene 6] , met betrekking tot de wijze waarop de aangever zijn belagers is ontvlucht.
Concluderend is het hof van oordeel dat de verklaringen van de aangever, voor zover het hof deze gebruikt voor het bewijs, betrouwbaar zijn.
Getuige [betrokkene 1]
Met betrekking tot de verklaringen van getuige [betrokkene 1] is het hof met de raadsman van oordeel dat het opvallend is dat de getuige enerzijds op 10 september 2015 bij de politie heeft verklaard dat haar broer [betrokkene 8] deel uitmaakte van de groep door wie de aangever is aangevallen, en anderzijds op 1 december 2015 bij de politie heeft verklaard dat die broer er niet bij was. Ter toelichting van deze tegenstrijdigheid heeft de getuige verklaard dat zij aanvankelijk dacht dat haar broertje ter plaatse was omdat een gedeelte van de geweldplegers kwam aanrijden in zijn auto (een witte Volkswagen Polo) en het haar sterk leek dat hij zijn auto zou uitlenen voor dit doeleinde. Later heeft zij echter van haar zus gehoord dat haar broer niet bij het incident aanwezig is geweest, aldus de getuige. In het licht van deze toelichting ziet het hof in de besproken tegenstrijdigheid geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige, voor zover het hof deze gebruikt voor het bewijs. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de verklaringen over de aanwezigheid van haar broer niet worden gebruikt voor het bewijs en dat deze verklaringen, hoewel ze verband houden met het geweldsincident, niet direct betrekking hebben op verdachtes betrokkenheid hierbij. Ook overigens ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [betrokkene 1] , voor zover deze verklaringen worden gebruikt voor het bewijs.”
2.3
De rechter die over de feiten oordeelt, beslist wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. De feitenrechter hoeft deze beslissingen over de selectie en waardering van het bewijsmateriaal niet te motiveren. Dat is anders in een aantal specifieke gevallen, onder meer wanneer door of namens de verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van het gebruikte bewijsmateriaal. Hoe ver die motiveringsplicht gaat, hangt onder meer af van de inhoud en indringendheid van de argumenten die zijn aangevoerd. Die motiveringsplicht gaat niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. (Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130.)
2.4
De door het hof voor het bewijs gebruikte verklaringen van [betrokkene 1] bij de politie van 9 september 2015 (bewijsmiddel 3) en bij de raadsheer-commissaris van 28 juni 2019 (bewijsmiddel 5) houden in dat - anders dan in het verweer van de raadsman tot uitgangspunt is genomen - [betrokkene 1] zelf heeft gezien dat de verdachte op de auto van de aangever sprong en dat de verdachte de aangever tegen het hoofd trapte. Het hof heeft in reactie op dat verweer overwogen dat het geen reden ziet om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] , voor zover deze verklaringen voor het bewijs zijn gebruikt. Daarmee vindt het verweer afdoende weerlegging in de bewijsvoering. Het hof was, mede gelet op wat onder 2.3 is vooropgesteld, niet gehouden tot een nadere motivering.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van de schriftuur die namens de benadeelde partij is ingediend

Als cassatierechter onderzoekt de Hoge Raad alleen cassatiemiddelen (klachten) als in de wet bedoeld. Dat geldt ook voor cassatiemiddelen als bedoeld in artikel 437 lid 3 Sv. Als zo’n cassatiemiddel kan alleen gelden een stellige en duidelijke klacht over een rechtspunt betreffende haar vordering. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat deze onbesproken moet blijven.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 oktober 2021.