Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het namens de verdachte voorgestelde middel
- naast de bestanddelen "verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of gebruikt maakt", zoals opgenomen in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, van de witwasser een aanvullende handeling wordt gevergd die erop is gericht om zijn criminele inkomsten veilig te stellen;
- niet als witwassen van de opbrengsten van eigen misdrijf kan worden gekwalificeerd een gedraging die niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp;
- uit de ten laste gelegde gedragingen niet zonder meer volgt dat deze op enigerlei wijze zouden hebben kunnen bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de fraudegelden.
Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
A.2. Het hof heeft onder 3 bewezen verklaard dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt door het overdragen dan wel gebruik maken van geldbedragen die afkomstig waren uit enig misdrijf. Uit het onderzoek ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat deze geldbedragen afkomstig zijn uit door verdachte tezamen en in vereniging met een ander begane misdrijven.
A.3. De stelling van de verdediging komt er op neer dat indien vast staat dat het verwerven, voorhanden hebben, overdragen of gebruik maken door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf, al dan niet in vereniging, begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Deze stelling vindt evenwel geen steun in het recht. Enkel wanneer vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, kan die gedraging niet als witwassen worden gekwalificeerd. Het hof heeft evenwel bewezen verklaard dat verdachte geldbedragen heeft overgedragen dan wel daarvan gebruik heeft gemaakt.
A.4. Het hof verwerpt het verweer."
.
3.Beoordeling van de namens de benadeelde partij ingediende schriftuur
4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
5.Slotsom
6.Beslissing
25 maart 2014.