ECLI:NL:HR:2017:236

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
16/00223
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen door een profvoetballer en de beoordeling van de herkomst van een geldbedrag

In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte, een profvoetballer, zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van witwassen. De verdachte heeft meermalen verklaard dat hij een groot geldbedrag aan een medeverdachte heeft afgegeven om een horloge te kopen. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring van het witwassen ontoereikend is gemotiveerd. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft in de periode van 28 november 2013 tot 7 mei 2014, samen met een ander, een geldbedrag verhuld waarvan hij wist dat het afkomstig was uit een misdrijf. Het Hof had overwogen dat de verdachte door een leugen op te geven over de herkomst van het geld, deze herkomst heeft verhuld. Echter, de Hoge Raad concludeert dat de leugen niet van zodanige aard was dat deze geschikt was om het zicht op de herkomst van het geld te verhullen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

De zaak is behandeld op 14 februari 2017, waarbij de Hoge Raad de rol van de verdachte in het witwasproces kritisch heeft beoordeeld. De Hoge Raad benadrukt dat voor het medeplegen van witwassen een nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokkenen vereist is. De rol van de verdachte moet van voldoende gewicht zijn om als medepleger te worden aangemerkt. De Hoge Raad concludeert dat de bewezenverklaring niet voldoende is onderbouwd, waardoor de zaak opnieuw moet worden beoordeeld door het Gerechtshof.

Uitspraak

14 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/00223
MD/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 29 juli 2015, nummer 23/000949-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Palanciyan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte kunnen worden aangemerkt als het medeplegen van opzettelijk witwassen.
2.2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd:
"primair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 november 2013 tot en met 7 mei 2014, te Amstelveen en/of Amsterdam, althans elders in Nederland, tezamen in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) van een voorwerp en/of geldbedrag, te weten een horloge (merk: Audemars Piguet) en/of 12000 euro, in elk geval een geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie bovenomschreven voorwerp en/of geldbedrag voorhanden had, terwijl hij en/of een of meer van zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat voornoemd voorwerp en/of geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf, immers heeft hij, verdachte, in strijd met de waarheid eenmaal of meermalen verklaard dat hij, verdachte, (een deel van) voornoemd geldbedrag aan medeverdachte [medeverdachte] ( [geboortedatum] -1991) heeft afgegeven teneinde voornoemd horloge voor hem, verdachte te kopen;
subsidiair:
[medeverdachte] ( [geboortedatum] -1991) en/of een of meer andere perso(o)n(en) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 november 2013 tot en met 7 mei 2014, te Amstelveen en/of Amsterdam, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) van een voorwerp en/of geldbedrag, te weten een horloge (merk: Audemars Piquet) en/of 12000 euro, in elk geval een geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen verhuld wie de rechthebbende was en/of wie bovenomschreven voorwerp en/of geldbedrag voorhanden had(den) en/of (voornoemd) horloge en/of geldbedrag voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl voornoemde [medeverdachte] en/of een of meer van zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat voornoemd voorwerp en/of geldbedrag - onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 28 november 2013 tot en met 7 mei 2014 te Amstelveen en/of Amsterdam en/of elders in Nederland (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest door in strijd met de waarheid eenmaal of meermalen te verklaren dat hij, verdachte, (een deel van) voornoemd geldbedrag aan voornoemde [medeverdachte] heeft afgegeven teneinde voornoemd horloge voor hem, verdachte, te kopen."
2.2.2.
Daarvan is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 28 november 2013 tot 7 mei 2014 in Nederland, tezamen in vereniging met een ander, van een geldbedrag de herkomst heeft verhuld, terwijl hij wist dat voornoemd geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit een misdrijf, immers heeft hij, verdachte, in strijd met de waarheid meermalen verklaard dat hij, verdachte, voornoemd geldbedrag aan medeverdachte [medeverdachte] ( [geboortedatum] -1991) heeft afgegeven teneinde een horloge voor hem, verdachte, te kopen."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een geschrift, zijnde een kopie van een proces-verbaal bevindingen camerabeelden met nummer 2013294203 van 4 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina's 29 en 30.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van bevindingen van de verbalisant:
De verdachte [medeverdachte] , geboortedatum [geboortedatum] 1991, heeft een horloge gekocht bij juwelier [A] te Amsterdam. De aankoop is met een intern camerabeveiligingssysteem vastgelegd en de bevindingen daarvan zijn als volgt.
Op 28 november 2013, omstreeks 15:40:27 uur komt [medeverdachte] binnen bij de juwelier, met twee andere mannen.
[medeverdachte] neemt een horloge aan van de verkoper. Op de beelden is te zien dat [medeverdachte] het horloge om zijn linkerpols doet. Persoon 2 draait naar de linkerzijde van de jas van [medeverdachte] - welke jas op de stoel hangt waarop persoon 2 zit - kijkt naar beneden in de richting van de jaszak, de jas beweegt en persoon 2 lijkt iets uit de jas van [medeverdachte] te halen. Op de bewegende beelden is duidelijk te zien dat de jas beweegt. Persoon 2 houdt een grote stapel geld vast en legt deze op de tafel.
Te zien is dat de verkoper het geld heeft aangenomen en het geld telt.
[medeverdachte] staat op. Het horloge zit nog steeds om zijn linkerpols. [medeverdachte] trekt de jas aan die hij eerder op de stoel naast hem had gehangen. [medeverdachte] en de twee andere personen verlaten de juwelier. Bij het vertrekken is te zien dat [medeverdachte] de tas bij zich draagt waar de doos van het horloge zich in bevindt.
2. Een geschrift, zijnde een kopie van een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL132B- 2013294203-5 van 28 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1 t/m 15] , doorgenummerde pagina's 8 en 9.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van (één van) de verbalisanten:
Wij hebben op 28 november 2013 een tactisch onderzoek ingesteld en waren allen in burgerkleding gekleed.
Op 28 november 2013 zag ik, [verbalisant 3], drie personen. Ik herkende één van deze personen als [medeverdachte] . Ik, [verbalisant 12] , zag dat de drie personen de juwelier [A] binnen liepen. De personen zijn ongeveer anderhalf uur in de winkel geweest.
Ik, [verbalisant 1] , ben vervolgens de juwelierszaak binnen gegaan. Ik hoorde de juwelier zeggen dat de jongen die het meest rechts (voor hem links) zat een horloge had gekocht van het merk Audemars Piguet, voor de prijs van 10.000 euro.
Om 16.50 uur is [medeverdachte] aangehouden vanwege het overtreden van de schorsende voorwaarden.
3. Een geschrift, zijnde een kopie van een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2013294203 van 4 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 16] , doorgenummerde pagina's 25 en 26.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 december 2013 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van getuige [getuige] , gevraagd naar de drie mannen die op donderdag 28 november 2013 omstreeks 15:40 uur in de winkel van de getuige zijn geweest:
De meest linker jongen van de drie, gezien vanaf mijn positie (aan tafel) nam het initiatief en wilde een horloge kopen. (...) Hij koos voor een Audemars Piguet en heeft cash betaald in briefjes van 50 euro. Er lagen twee dikke stapels en een kleine stapel van 50 euro biljetten op tafel. Ik heb het geld geteld.
4. Een geschrift, zijnde een kopie van een proces-verbaal van verhoor van getuige van 9 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina 48 e.v., met name p. 49.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 december 2013 telefonisch tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte, als getuige:
Ik had [medeverdachte] gevraagd een horloge van het merk Audemars Piguet voor mij te kopen in Amstelveen. Ik heb hem ongeveer 11000 of 12000 euro gegeven.
5. Een geschrift, zijnde een kopie van een proces-verbaal verhoor getuige met nummer 2013294203 van 12 februari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 17] , doorgenummerde pagina 51 e.v., met name p. 53.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 februari 2014 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte, als getuige:
Ik zei koop een horloge voor mij. Ik gaf hem 12.000 euro. Een grijze AP (het hof begrijpt: Audemars Piguet) was het.
6. Een geschrift, zijnde een kopie van een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2013294203 van 9 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 17] , doorgenummerde pagina 43 e.v., met name pag. 44/45.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 december 2013 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte [medeverdachte] (A) - antwoord verdachte - op vragen (V) van (één van) de verbalisanten:
V: Wat kun je over de herkomst van het horloge verklaren?
A: Ik moest het horloge voor een vriend kopen. Dat is een profvoetballer. Zijn naam is [verdachte] . Hij kon het zelf niet omdat hij te druk is met voetballen.
V: Na je aanhouding (het hof: vanwege het overtreden van schorsingsvoorwaarden, p. 9) verklaarde je iets anders. Toen verklaarde je dat je het horloge had gekregen van een vriend, dat het horloge 8.000 euro kostte omdat jullie 8% korting kregen. Vertel hier eens wat meer over.
A: Het horloge heb ik voor [verdachte] gekocht. Hij wilde het hebben.
V: Dit is niet wat je toen verklaarde.
A: Ik had het toen over een ander horloge. Dit horloge is van deze man.
V: Het horloge is je uitgebreid omschreven. Het lijkt me sterk dat het om een ander horloge gaat.
A: Wat ik nu verklaar is het verhaal.
V: Als we aan [verdachte] gaan vragen of dit verhaal klopt, wat zal hij dan zeggen?
A: Hij zal het verhaal bevestigen.
V: Je vertelt twee verschillende verhalen, hoe komt dat?
A: Dit verhaal klopt. Het verhaal wat ik nu vertel.
7. Een proces-verbaal verhoor verdachte met nummer PL132B-2013294203-19 van 7 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 17] en [verbalisant 12] , doorgenummerde pagina 212-213.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 mei 2014 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
Het is niet zo gegaan zoals ik de voorgaande keren heb verteld.
De dag voor de dag dat jouw collega mij belde, belde een vriend van [medeverdachte] mij om te zeggen dat [medeverdachte] was aangehouden. Hij vertelde mij hoe ik alles aan de politie moest vertellen. Het toeval was dat alles wat jullie mij vroegen ook in het verhaal paste wat mij als het ware opgedragen was door die vriend. Wat er werkelijk gebeurd is, is dat ik niks aan [medeverdachte] heb gegeven. Geen geld en geen horloge. Op een gegeven moment bleef ik aan het verhaal vasthouden want ik zat er al in.
[medeverdachte] heeft mij vorige week nog gebeld. Toen was hij alweer vrij geloof ik. Hij vroeg aan mij "hey heb je gedaan wat je moest doen". Ik zei ja, ja."
2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Op 7 januari 2015 is [medeverdachte] door de rechtbank Amsterdam veroordeeld ter zake van witwassen van een geldbedrag van € 10.000,00 welk bedrag [medeverdachte] heeft aangewend voor de aankoop van een horloge. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk geworden. Dat het geld middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig is, staat daarmee vast en wordt overigens ook niet betwist door de verdediging.
De verdachte heeft op 9 december 2013 (telefonisch) en op 12 februari 2014 (op het politiebureau) in zijn verhoren als getuige bij de politie verklaard dat hij € 11.000,00 of € 12.000,00 aan [medeverdachte] heeft gegeven om een horloge van het merk Audemars Piquet voor hem te kopen in Amstelveen. De door hem op 12 februari 2014 afgelegde verklaring heeft de verdachte ondertekend.
Na zijn aanhouding op 7 mei 2014 is de verdachte teruggekomen op deze verklaringen. Hij zou een dag voor zijn eerste verhoor als getuige in de zaak van [medeverdachte] door een vriend van deze [medeverdachte] zijn gebeld, die hem niet alleen vertelde dat [medeverdachte] was aangehouden, maar ook wat hij, verdachte, aan de politie moest vertellen. De verdachte heeft eerst na zijn aanhouding verklaard in het geheel geen geld en ook geen horloge aan [medeverdachte] te hebben gegeven. Hij weet dat [medeverdachte] 'een boefje' is, hij zou hem al een jaar niet hebben gezien en alleen soms telefonisch contact met hem hebben. Gelet op de overige bevindingen in het dossier heeft het hof geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze naderhand door de verdachte afgelegde verklaring.
Het hof overweegt dat de verdachte door het afleggen van bovengenoemde twee leugenachtige verklaringen heeft verhuld wat de daadwerkelijke herkomst van het geld was. Het hof acht in dit verband van belang dat de verdachte gezien zijn inkomen in staat zou zijn (geweest) het door hem genoemde bedrag aan [medeverdachte] ter beschikking te stellen. Daarnaast acht het hof van belang dat de verdachte in zijn tweede (leugenachtige) verklaring expliciet heeft verklaard: "Ik ga niet liegen over mijn eigen geld", terwijl hij eerder in een witwaszaak waarbij [medeverdachte] betrokken was heeft ontkend aan [medeverdachte] geschenken te hebben gegeven, hetgeen de tweede verklaring des te geloofwaardiger en des te meer verhullend maakt.
Dat de verdachte wist dat het geld geen legale herkomst had, blijkt reeds uit de omstandigheid dat hem wordt gevraagd een leugen over de herkomst van een groot geldbedrag op te geven.
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen van witwassen beoordeelt het hof deze vastgestelde feiten als volgt. Het hof merkt allereerst op dat van medeplegen slechts sprake kan zijn indien er een voldoende nauwe en bewuste samenwerking is tussen de medeplegers. Daarnaast dient de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht te zijn. Voor het gewicht van de rol van de medepleger kan als richtlijn gelden dat van de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage mag worden verwacht. De medeplegers dienen een min of meer gelijkwaardige rol te hebben gespeeld. Het hof overweegt dat de kern van het witwassen - een voortdurend delict - uit het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing van bepaalde voorwerpen bestaat. Gelet op het handelen van de verdachte in de periode van 28 november 2013 tot 7 mei 2014 is het hof van oordeel dat hij met de verklaringen die hij tegenover de politie heeft afgelegd een cruciale rol heeft gespeeld bij het plegen van het als toen nog voortdurende delict van witwassen. Met verdachtes verklaringen wordt immers de criminele herkomst van het geld verhuld en dat is een beslissend onderdeel voor de vraag of sprake is van witwassen. Daarmee heeft de verdachte een dermate wezenlijke bijdrage geleverd aan het onttrekken van het zicht op de opbrengst van een misdrijf dat de verdachte als medepleger van witwassen dient te worden aangemerkt."
2.5.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de bij het proces-verbaal gevoegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden onder meer in:
"Zienswijze m.b.t. primair ten laste gelegde, medeplegen van witwassen Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders. Uit de processtukken blijkt niet dat verdachte [verdachte] op enige manier betrokken is geweest voorafgaand of tijdens de aankoop van het horloge door [medeverdachte] .
Uit het dossier is ook niet gebleken dat de verdachte, [verdachte] , vooraf met verdachte [medeverdachte] heeft afgesproken dat [verdachte] aan [medeverdachte] bij aanhouding een alibi over de herkomst van het geldende bestemming van het horloge zou verschaffen.
Verdachte [verdachte] heeft achteraf in eerste instantie als getuige verklaard dat hij het geld aan [medeverdachte] heeft gegeven om een horloge van het merk Audemars Piguet voor [verdachte] te kopen.
Verdachte [verdachte] heeft in eerste instantie als getuige verklaard dat hij het geld op een vrijdag of een zaterdag heeft overhandigd aan [medeverdachte] , terwijl [medeverdachte] aangeeft het geld op een zondag te hebben ontvangen van [verdachte] . (p. 58).
[medeverdachte] heeft direct na zijn aanhouding in het CZO verklaard dat hij het horloge enkele dagen voor zijn aanhouding van een vriend heeft gekregen en dat het zijn eigendom is. (p.22)
[medeverdachte] heeft later verklaard dat hij 12.000 euro heeft ontvangen van [verdachte] , enkel bestaande uit biljetten van 50 euro. (p. 46)
[verdachte] heeft verklaard dat hij 12.000 euro heeft overhandigd aan [medeverdachte] , de helft bestond uit biljetten van 50 euro, de andere helft van biljetten van 100 euro. (p. 53).
Uit het dossier (p. 29 e.v.) en meer specifiek de camerabeelden van de juwelier, blijkt dat verdachte [verdachte] niet aanwezig is geweest voor of bij de aankoop van het horloge.
• Conclusie mb.t. primair ten laste gelegde
Uit al deze omstandigheden, waaronder het opvallende verschil in de overhandigde biljetten, kunnen we afleiden dat verdachte [verdachte] en [medeverdachte] niet vooraf de aankoop van het horloge of het witwassen hebben besproken. We kunnen dan ook concluderen dat er in deze zaak geen sprake is van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte [verdachte] en [medeverdachte] . Hiermee kunnen we ook concluderen dat verdachte [verdachte] zich niet schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van witwassen van geld en/of een horloge.
• Zienswijze m.b.t. medeplichtigheid van witwassen
Verdachte [verdachte] heeft als getuige na de aanhouding van [medeverdachte] verklaard dat hij 12.000 euro heeft overhandigd aan [medeverdachte] zodat [medeverdachte] een horloge van het merk Audemars Piguet voor [verdachte] zou aanschaffen.
Om te oordelen of verdachte [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan witwassen is het van belang om de gevolgen van zijn verklaring te bestuderen. De vraag die daarbij beantwoord dient te worden is of de verklaring van [verdachte] daadwerkelijk heeft bijgedragen aan het verbergen van de herkomst van het geld of horloge of dat het slechts bij een poging is gebleven.
Uit pagina 22 van het dossier is gebleken dat [medeverdachte] in eerste instantie in het CZO verklaarde dat de betreffende horloge van hem, [medeverdachte] , is en dat hij deze enkele dagen voor zijn aanhouding van een vriend van hem heeft gekregen. [medeverdachte] verklaarde voorts: "Het is een horloge van ongeveer 8000 euro. Hij was eerst dient 10.000 euro, maar we hebben korting gekregen". Verbalisant [verbalisant 1] verklaarde hierop; "je zegt we? Terwijl je net zegt dat je het hebt gekregen". Hieruit blijkt dat verbalisant [verbalisant 1] de verklaring van [medeverdachte] niet geloofde.
Hierna heeft [medeverdachte] op pagina 44-46 verklaard dat hij 12.000 euro heeft ontvangen van [verdachte] om voor [verdachte] de betreffende horloge aan te schaffen. Uit pagina 44 blijkt dat de verbalisanten niet geloofden dat het geld van [verdachte] afkomstig was of dat [medeverdachte] het horloge in opdracht van [verdachte] heeft aangeschaft en confronteerden [medeverdachte] met het feit dat hij in het CZO iets heel anders heeft verklaard. De verbalisanten wisten dat [medeverdachte] op de dag van zijn aanhouding bij de juwelier is geweest en daar het horloge heeft aangeschaft. Dit wisten zij aangezien ze op de betreffende dag [medeverdachte] observeerden, de juwelier direct na aankoop dit heeft bevestigd aan de verbalisant en ook uit de camerabeelden van de juwelier.
Nadat [verdachte] als getuige is gehoord, is er besloten om [verdachte] als verdachte van witwassen, dan wel als medeplichtige aan witwassen aan te merken. Hieruit blijkt dat de verbalisanten niet geloofden dat [verdachte] het geld heeft overhandigd aan [medeverdachte] of dat het horloge van [verdachte] is.
• Conclusie m.b.t. subsidiair ten laste gelegde, medeplichtigheid van witwassen.
We moeten voorts bestuderen wat voor gevolgen de verklaring van [verdachte] als getuige heeft gehad aan het witwassen. Uit het feit dat de verbalisanten niet geloofden dat [verdachte] aan [medeverdachte] heeft verzocht om het horloge voor hem te kopen en [verdachte] hiervoor 12.000 heeft overhandigd, kunnen we concluderen dat de poging om de waarheid over de herkomst van het geld of het horloge te verhullen mislukt is. Ook als we zouden stellen dat verdachte [verdachte] met zijn verklaring als getuige poogde om de waarheid te verhullen, kunnen we op basis van het dossier concluderen dat het geen effect heeft gehad op het doen slagen van de eventuele intentie om de waarheid te verhullen. Er is slechts sprake van een mislukte poging.
Aangezien poging tot medeplichtigheid niet strafbaar is, dient verdachte [verdachte] ook van het subsidiair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Afsluitende overwegingen:
Handelingen om te verhullen, om het geld te legaliseren, zijn in deze zaak niet wettig en overtuigend te bewijzen daar het traject reeds is voltooid, het geld is al in de economische verkeer gebracht voor zijn verklaring en niet door zijn verklaring. Dit maakt dat zijn verklaring geen enkele bestanddeel (verhullen/verbergen)vervult, nu in casu alles reeds is voltooid, voor hij in beeld komt. Het feit is 100% voltooid en er kan ex lege geen sprake zijn van medeplegen/medeplichtigheid met terugwerkende kracht. Zijn leugen frustreert het onderzoek, maar wast in geen geval enig goed/geld wit, ook niet het horloge. Hij heeft 2 tegenstrijdige/leugenachtige verklaringen afgelegd, deswege daarom kan aan deze verklaringen geen enkele bewijskracht ontleend worden, tenzij 1 van de leugenachtige verklaringen ondersteund wordt middels een ander bewijsmiddel, hetgeen in casu niet het geval is.
Er is en was geen enkele verklaring ten tijde van het aanschaf dat [verdachte] wist /kon weten dat [medeverdachte] een horloge zou kopen.
Ook deswege kan geen medeplichtigheid bij (immers deze vereist fysieke aanwezigheid bij het plegen van het delict) of medeplichtigheid tot(deze vereist betrokkenheid/kennis voordat het feit is gepleegd)."
2.6.
Art. 420bis Sr luidde ten tijde van het bewezenverklaarde, voor zover hier van belang:
"1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf. (...)"
2.7.
De wetsgeschiedenis van de Wet van 6 december 2001,
Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, houdt onder meer het volgende in:
"Verbergen of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enz.(eerste lid, onderdeel a)
Bij de in het eerste lid, onderdeel a, strafbaar gestelde gedraging gaat het om al die handelingen die tot doel hebben èn geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. De strafbaarstelling geeft niet nader aan om welke handelingen het allemaal kan gaan; bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen «verbergen» en «verhullen» impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken. Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijk doelgerichtheid kunnen worden gesproken. Vaak zal het gaan om een reeks van handelingen, die tezamen een geval van witwassen opleveren. Dit betekent dat voor het bewijs van het verbergen of verhullen vaak naar meer handelingen (transacties) in het witwastraject zal moeten worden gekeken. Uit alle stappen tezamen moet duidelijk worden dat er (zonder redelijke economische grond) met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken. Juist die ondoorzichtigheid van de opeenvolgende transacties brengt mee dat werkelijke aard, herkomst, vindplaats, rechten enzovoort buiten beeld blijven. Het voorgaande sluit niet uit dat onder omstandigheden ook een enkele handeling verbergen of verhullen zou kunnen opleveren, hoewel in zo'n geval waarschijnlijk eerder gesproken kan worden van een van de gedragingen genoemd in het eerste lid, onderdeel b, van de artikelen 420bis en 420quater (zie hierna).
Over de termen «verbergen of verhullen» kan nog het volgende worden opgemerkt. In plaats van de in richtlijn 91/308/EEG voorkomende, wat verouderde term «verhelen» is de term «verbergen» gekozen. «Verbergen » en «verhullen» zullen elkaar grotendeels overlappen. Van een volstrekt onzichtbaar maken van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort behoeft geen sprake te zijn. Als dat zo zou zijn, zou het zelden tot een strafvervolging kunnen komen. Van «verhullen» - volgens Van Dale synoniem voor «versluieren» - zal al sprake kunnen zijn als door bepaalde constructies een mistgordijn wordt opgeworpen dat weliswaar enig zicht op het voorwerp en de daarbij betrokken personen toelaat, maar het niet mogelijk maakt om met enige zekerheid de (legale) herkomst en de rechthebbende vast te stellen."
(Kamerstukken II, 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 14, 15)
"De doelgerichtheid waarvan in de memorie van toelichting sprake is, slaat niet op de subjectieve gesteldheid of bedoeling van de verdachte maar op de objectieve strekking van het handelen. Het gaat erom of de handeling(en) - gelet op de aard daarvan en op de omstandigheden van het geval - erop gericht is/zijn om het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en of zij ook geschikt is/zijn om dat doel te bereiken."
(Kamerstukken II, 2000-2001, 27 159, nr. 5, p. 7)
2.8.
Gelet op deze wetsgeschiedenis hebben 'verbergen' en 'verhullen' als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr, betrekking op gedragingen die erop zijn gericht het zicht op – onder andere en voor zover hier van belang – de herkomst van voorwerpen te bemoeilijken. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken.
2.9.
Het Hof heeft overwogen dat de verdachte door in reactie op de hem gestelde vragen een leugen op te geven over de herkomst van een groot geldbedrag, de herkomst van dat geldbedrag tezamen en in vereniging met een ander heeft verhuld. Uit de bewijsvoering volgt echter niet zonder meer dat die door de verdachte opgegeven leugen - gelet op de inhoud en de onderbouwing daarvan - van zodanige aard was dat deze geschikt was om het zicht op de herkomst van het geldbedrag te verhullen. Het Hof heeft derhalve de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd. Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan, A.L.J. van Strien, E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 februari 2017.