Conclusie
1.Inleiding
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
3.Het geding in cassatie
Middel Iklaagt over het oordeel van het Hof over de op de zaak betrekking hebbende stukken. Belanghebbende meent dat het Hof ten onrechte althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen heeft geoordeeld dat de door hem gevraagde stukken niet op de onderhavige zaak betrekking hebben. Belanghebbende stelt ten aanzien van de werkinstructie dat het feitelijk oordeel van het Hof dat de Inspecteur geloofwaardig heeft verklaard dat de werkinstructie niet werd gebruikt op het moment dat de primitieve aanslag werd opgelegd onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd is. Maar zelfs als dat oordeel wel juist is, is het oordeel van het Hof dat de werkinstructie geen op de zaak betrekking hebbend stuk is onjuist. Voor de kwalificatie van een op de zaak betrekking hebbend stuk is namelijk slechts van belang of dit stuk ter raadpleging heeft gestaan. [10]
middel Ver over klagen dat het Hof ten onrechte althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen heeft geoordeeld dat in hoger beroep niet is bestreden dat het beroep van belanghebbende op art. 7:5 Awb als tardief is aangemerkt. Belanghebbende verwijst naar hetgeen is opgenomen onder randnummer 29 van het hoger beroepschrift.
één middelvoorgesteld. Het middel houdt in dat het Hof ten onrechte dan wel op gronden die de beslissing niet kunnen dragen heeft geoordeeld dat sprake is van een beoordelingsfout die aan navordering op grond van kenbare fout in de weg staat. Er is een automatiseringsfout gemaakt (behandelvoornemen niet opnemen in computersysteem). De aanslag is volgens de Staatssecretaris niet te laag vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de Inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingschuld of van een onjuist inzicht in het recht, maar als gevolg van de geautomatiseerde aanslagregeling. Die geautomatiseerde aanslagregeling heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de Inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd. Navordering is dan toegestaan. [21] Het oordeel van het Hof dat de Inspecteur een verwijtbaar onjuist inzicht had in de feiten die bepalend zijn voor (de omvang van) de belastingschuld, acht de Staatssecretaris onjuist, althans, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Het Hof transponeert naar de mening van de Staatssecretaris ten onrechte de regeling van het ambtelijk verzuim naar art. 16(2)(c) AWR. [22] Het oordeel van het Hof dat de omstandigheid dat de Belastingdienst kiest voor een bepaalde werkwijze ten aanzien van het opleggen van ambtshalve aanslagen voor haar rekening dient te komen, getuigt volgens de Staatssecretaris van een onjuiste rechtsopvatting.
4.Rechtskader
Dat is het geval indien in de uitnodiging tot het doen van aangifte van de belastingplichtige werd verlangd die inlichtingen bij zijn aangifte te gevenen indien aan de belastingplichtige een informatieverzoek op grond van art. 47 AWR is gedaan. De cursieve passage uit dit arrest volgt uit de tekst van art. 7 AWR en biedt stof tot nadenken. In de uitnodiging tot het doen van aangifte wordt zover ik heb kunnen waarnemen niet verlangd om inlichtingen te geven. Het hof stelt in r.o. 5.3.11 ook vast dat de uitnodiging(en) tot het doen van aangifte die de belastingplichtige heeft ontvangen, geen verzoeken om specifieke gegevens bevatten. Het hof was zich ogenschijnlijk bewust van de bewoordingen van de Hoge Raad en stelt vervolgens dat een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV niet anders kan worden opgevat dan als een verzoek om alle bestanddelen van de belastbare inkomens te rapporteren. Helemaal zuiver is dit niet. Dat ook de Hoge Raad hiermee worstelt, blijkt uit zijn arrest van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:767, NTFR 2022/2079. De Hoge Raad overweegt: ‘Op grond van artikel 7, lid 1, AWR wordt in de uitnodiging tot het doen van aangifte (hierna: het aangiftebiljet) opgave verlangd van gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing van belang kan zijn.’ De Hoge Raad lijkt de uitnodiging tot het doen van aangifte gelijk te stellen met het aangiftebiljet. Dat is mijns inziens niet zuiver, maar wel een praktische oplossing omdat de tekst in de uitnodigingsbrief niet aansluit bij de tekst van art. 7 en 8 AWR.”
5.Beschouwing
3. Schending artikel 7:5 Awb