ECLI:NL:HR:2023:97
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bewijsmaatstaf en opzet bij belastingheffing
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009, waarbij ook een boete was opgelegd. Het Gerechtshof Amsterdam had op 15 februari 2022 geoordeeld dat belanghebbende opzettelijk te weinig belasting had aangegeven, wat leidde tot de opgelegde boete. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen nadere motivering hoeven geven, omdat de klachten niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht.
De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de bewijslast bij de inspecteur ligt en dat de belanghebbende in geval van twijfel het voordeel van de twijfel moet krijgen. Dit betekent dat de aanwezigheid van een bestanddeel van een beboetbaar feit alleen kan worden aangenomen als de vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het Hof niet is afgeweken van deze bewijsmaatstaf en dat het oordeel van het Hof over het opzet van belanghebbende niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof bevestigd en het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 3 februari 2023.