ECLI:NL:GHDHA:2017:102

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
BK-16/00237
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de rechtmatigheid van de tweede aanslag leges omgevingsvergunning

In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van een tweede aanslag leges voor een omgevingsvergunning die aan belanghebbende is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Krimpenerwaard. De belanghebbende had eerder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een woning, waarvoor een eerste aanslag leges was opgelegd. Na bezwaar tegen deze eerste aanslag, die betrekking had op een onjuist adres, heeft de rechtbank de aanslag vernietigd en een nieuwe aanslag opgelegd. De belanghebbende is in hoger beroep gegaan tegen de tweede aanslag, waarbij de vraag centraal staat of deze aanslag terecht is opgelegd.

De heffingsambtenaar stelt dat de tweede aanslag de enige aanslag is, omdat de eerste aanslag is vernietigd. De belanghebbende betwist dit en stelt dat de heffingsambtenaar niet twee keer een aanslag kan opleggen voor hetzelfde belastbare feit. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar zijn bevoegdheid tot het opleggen van een aanslag heeft uitgeput met de eerste aanslag, en dat het opleggen van een tweede aanslag voor hetzelfde feit niet mogelijk is. Het Hof vernietigt de tweede aanslag en oordeelt dat er geen rechtsgrond is voor navordering, omdat de eerste aanslag al was opgelegd en niet tot een te laag bedrag was vastgesteld.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, evenals de uitspraak op bezwaar en de tweede aanslag. De heffingsambtenaar wordt gelast om het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 januari 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-16/00237

Uitspraak d.d. 25 januari 2017

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Krimpenerwaard, de heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 31 maart 2016, nummer SGR 15/8982, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslagen.

Aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij schriftelijke kennisgevingen van 19 februari 2015 en 5 maart 2015 aan belanghebbende bekendgemaakt dat van hem leges ten bedrage van
€ 7.505,64 worden gevorderd (hierna: de eerste aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij schriftelijke kennisgeving van 25 september 2015 aan belanghebbende bekendgemaakt dat van hem leges ten bedrage van € 7.393,56 worden gevorderd (hierna: de tweede aanslag).
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de tweede aanslag bezwaar gemaakt. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 45.
1.5.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een bedrag van € 7.286,76 en de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 45 aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 124. De heffingsambtenaar heeft, hoewel daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 november 2016, gehouden te Den Haag. Aldaar is de heffingsambtenaar wel, doch belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende, die door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 20 oktober 2016, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen, heeft schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende heeft op 18 december 2014 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een nieuwbouwwoning. De aanvraag luidt, voor zover hier van belang:
"Projectomschrijving nieuwbouw woning
(…)

Locatie

1 Kadastraal perceelnummer
Burgerlijk gemeente [Z]
Kadastrale gemeente [Z]
Kadastrale sectie […]
Kadastraal perceelnummer […]
Bouwplannaam [Y]
Bouwnummer 2
Gelden de werkzaamheden in deze
aanvraag/melding voor meerdere
adressen of percelen Nee
(…)"
3.2.
Bij besluit van 16 februari 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Het besluit luidt, voor zover hier van belang:
"Op 18 december 2014 hebben wij uw aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het oprichten van een woning. Uw aanvraag betreft Kavel 2 gelegen aan de [A] , kadastraal bekend gemeente [Z] , sectie […] , nummer […] . De aanvraag is geregistreerd onder aanvraagnummer […] en kenmerk […] .

Besluit

Burgemeester en wethouders besluiten, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder a en 2.10 en artikel 2.2, lid 1 onder e en 2.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de omgevingsvergunning te verlenen."
3.3.
De onder 1.1 genoemde schriftelijke kennisgeving van 19 februari 2015 luidt, voor zover hier van belang:
"Op 18 december 2014 hebben wij uw aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het oprichten van een woning.
Uw aanvraag betreft Kavel 2 gelegen aan de [A] , kadastraal bekend gemeente [Z] , sectie […] , nummer […] .

Betaling leges

Hierbij ontvangt u de nota voor de betaling van de leges. Overeenkomstig de legesverordening bent u voor het in behandeling nemen van uw aanvraag voor een omgevingsvergunning namelijk leges verschuldigd. De leges bedragen € 7.505,64."
3.4.
De onder 1.1 vermelde schriftelijke kennisgeving van 5 maart 2015 luidt, voor zover hier van belang:
"(…)
AANSLAG
(…) (…) (…) Dagtekening
(…) (…) (…) 05.03.2015

OmschrijvingAantal Stuksprijs Totaal

(…), [X] 1,00 7.505,64 7.504,64
Oprichten van een woning.
Betreft kavel 2 gelegen aan
de [A] te [Z] ."
3.5.
Eveneens met dagtekening 5 maart 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard belanghebbende een zogeheten huisnummerbesluit gestuurd. In de begeleidende brief wordt, voor zover hier van belang, het volgende opgemerkt:
"Op 16 februari 2015 heeft u van ons een omgevingsvergunning ontvangen voor het oprichten van een woning gelegen op kavel 2 in [Y] . (…).
Per abuis stond in de vergunning vermeld dat kavel 2 gelegen is aan de [A] , kavel 2 is echter gelegen aan de [B] .
Bijgaand treft u het huisnummerbesluit aan, kavel 2 is gelegen aan de [B] en heeft huisnummer […] te [Z] ."
3.6.
Belanghebbende heeft tegen de eerste aanslag bezwaar gemaakt bij brief van 9 maart 2015. Het bezwaarschrift luidt, voor zover hier van belang:
"De leges betreffen de omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning aan de [A] te [Z] .
Hierbij kan ik u mededelen dat door mij nooit een omgevingsvergunning is aangevraagd voor het oprichten van een woning aan de [A] .
Ik verzoek u derhalve de aanslag te vernietigen."
3.7.
Bij brief van 19 maart 2015 heeft belanghebbende het bezwaar tegen de eerste aanslag aangevuld. In de brief merkt hij, voor zover hier van belang, het volgende op:
"Het bedrag van de leges is te hoog vastgesteld.
In de eerste plaats teken ik bezwaar aan tegen de leges voor de uitritvergunning.
Deze vergunning is – conform de verkoopbrochure van de kavels – een activiteit van de verkoper en komt derhalve niet voor mijn rekening.
Daarbij heb ik nooit een vergunning voor een uitrit ingediend.
Tenslotte is het bedrag van de leges te hoog als gevolg van de wijziging van het bouwplan door uw toedoen.
De nok van het bijgebouw is met een meter verlaagd waardoor de bouwkosten lager uitvallen dan is geschat.
Het gaat om een bedrag van enige duisenden euro 's.
U zie kopie bijgaande mail."
In de bij de brief van 19 maart 2015 gevoegde e-mail deelt [C] van [D] aan belanghebbende mede dat “de prijs van de dubbele garage inclusief schildkap met een afgeplatte nok” € 49.834 bedraagt. Eerder waren de bouwkosten van “de dubbele garage met een zadeldak en gemetselde topgevels” door [C] op € 54.504 geraamd.
3.8.
In de uitspraak op bezwaar van 1 april 2015 is het volgende, voor zover hier van belang, vermeld:
"In uw brief van 10 maart 2015 maakt u bezwaar tegen de aanslag leges omgevingsvergunning met het nummer […] . In het bezwaar vermeld u dat u geen omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het oprichten van een woning aan de [A] te [Z] .
Inmiddels is per brief gecorrigeerd dat uw aanvraag omgevingsvergunning niet de [A] betrof maar de [B] . Derhalve vernietig ik deze aanslag en ontvangt u een nieuwe aanslag voor uw aanvraag omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning aan de [B] te [Z] ."
3.9.
Tegen de uitspraak op bezwaar van 1 april 2015 heeft belanghebbende beroep bij de Rechtbank ingesteld.
3.10.
De Rechtbank heeft het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 1 april 2015 bij uitspraak van 8 september 2015, nummer SGR 15/3183, niet-ontvankelijk verklaard en de heffingsambtenaar opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 te vergoeden. Daartoe heeft de Rechtbank onder meer overwogen:
"2. Nu bij de uitspraak op bezwaar de aanslag is vernietigd, heeft eiser geen belang meer bij de behandeling van het beroep. Hij kan daardoor immers niet in een voordeligere positie komen te verkeren. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard."
3.11.
Bij brief van 24 september 2015 heeft de heffingsambtenaar het volgende medegedeeld:
"Op 11 september 2015 ontving ik de uitspraak op het beroep dat op 8 september 2015 heeft plaatsgevonden in de rechtbank te Den Haag.
Allereerst wil ik mij verontschuldigen voor de gang van zaken gedurende dit bezwaarschrift. Uw aanvulling op het bezwaarschrift is niet gezien en er is niet tijdig gereageerd op uw verzoek. Tevens is er geen nieuwe aanslag verstuurd na het besluit op uw bezwaarschrift. Allemaal zaken achter elkaar die niet de schoonheidsprijs verdienen.
Inmiddels is een bedrag van € 7550,64 (€ 7.505,64 leges + 45,00 griffierechten) op uw bankrekening (…) teruggestort. U ontvang bij deze brief ook een nieuwe aanslag gebaseerd op de nieuwe bouwsom."
Bij de brief van 24 september heeft de heffingsambtenaar een mededeling gevoegd waarin hij belanghebbende nogmaals in kennis stelt van de terugbetaling van het bedrag van € 7.550,64.
3.12.
In een van de onder 1.2 genoemde schriftelijke kennisgevingen van de tweede aanslag heeft de heffingsambtenaar belanghebbende, voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
"Op 18 december 2014 hebben wij uw aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het oprichten van een woning. Uw aanvraag betreft Kavel 2 gelegen aan de [B] in [Z] . (…).

Gewijzigde bouwkosten

Tijdens de behandeling van de aanvraag is het bijgebouw aangepast en is 1,00m verlaagd. Door deze aanpassing vallen ook de bouwkosten lager uit. Op 24 februari 2015 heeft uw adviseur aangegeven dat de oorspronkelijke bouwkosten van het bijgebouw van € 54.504,00 worden verlaagd naar € 49.834,00. De totale bouwkosten van het gehele project zijn daardoor aangepast van € 308.285,00 naar € 303.615,00.

Betaling leges

Hierbij ontvangt u de nota voor de betaling van de leges. Overeenkomstig de legesverordening bent u voor het in behandeling nemen van uw aanvraag voor een omgevingsvergunning namelijk leges verschuldigd. De leges bedragen € 7.393,56."

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is de vraag of de tweede aanslag terecht is opgelegd.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar na de eerste aanslag geen tweede aanslag kon opleggen. De heffingsambtenaar beantwoordt de in geschil zijnde vraag bevestigend en stelt zich op het standpunt dat de tweede aanslag de enige aanslag is omdat de eerste aanslag is vernietigd.
4.3.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof voor het overige naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
5.2.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

6. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de heffingsambtenaar als verweerder:
"8. Eiser heeft ter zitting zijn beroepsgrond met betrekking tot de rechtsgeldigheid van de aanslag ingetrokken, nu hij zich in een eerdere fase van de procedure op het standpunt had gesteld dat de aanslag van 5 maart 2015 niet zag op de door hem ingediende aanvraag.
9. In beroep concludeert verweerder tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de aanslag met een bedrag van € 106,80. De rechtbank sluit zich hierbij aan en het beroep is reeds hierom gegrond verklaard.
10. Niet in geschil is dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan en dat de bouwkosten tot een juist bedrag zijn vastgesteld. Evenmin is in geschil dat de leges zijn geheven naar het juiste tarief. Partijen houdt thans nog verdeeld de vraag of het legesbedrag in strijd is met de eisen van zorgvuldigheid.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel de gang van zaken, zoals door eiser geschetst en door verweerder niet betwist, geen schoonheidsprijs verdient, kan het niet tot het oordeel leiden dat de voorliggende besluitvorming, zonder toepassing van een nadere korting op het geheven legesbedrag, onrechtmatig is. Ter zitting is overigens door verweerder toegezegd dat in het kader van de zorgvuldigheid de omgevingsvergunning van eiser alsnog op het juiste adres gesteld zal worden.
12. Gelet op hetgeen is overwogen onder 9, is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag leges verminderd tot een bedrag van € 7.286,76.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Op grond van artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2014 van de gemeente [Z] worden onder de naam ‘leges’ rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de verordening en de daarbij behorende tarieventabel. Onder 2.3 van de tarieventabel is als dienst het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project genoemd.
7.2.
Belanghebbende heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een woning op het kadastraal perceel […] met bouwplannaam [Y] . Op 16 februari 2015 is aan belanghebbende een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een woning gelegen op de locatie [A] , kadastraal perceel […] , nummer […] . Bij brief van 5 maart 2015 is het in de vergunning genoemde adres [A] gerectificeerd. De aanduiding van het kadastraal perceel is niet gewijzigd. In het bij de brief gevoegde huisnummerbesluit wordt als adres van de woning [B] te [Z] genoemd (zie onder 3.5).
7.3.
Eveneens op 5 maart 2015 is in dit verband aan belanghebbende de eerste aanslag opgelegd. De eerste aanslag vermeldt als straat waaraan de bouwlocatie gelegen was de [A] te [Z] (zie onder 3.4). Naar aanleiding van belanghebbendes bezwaar is de eerste aanslag vernietigd. Op 25 september 2015 is een tweede aanslag aan belanghebbende opgelegd. De tweede aanslag vermeldt als straat waaraan de bouwlocatie gelegen was de [B] te [Z] (zie onder 3.12).
7.4.
In beroep heeft belanghebbende, naar het Hof begrijpt, twee beroepsgronden aangevoerd. Ten eerste heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de eerste en de tweede aanslag niet geldig zijn omdat zij zijn opgelegd ter zake van een belastbaar feit dat zich niet heeft voorgedaan. Er is een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning aan de [B] en niet aan de [A] , aldus belanghebbende, en de omgevingsvergunning staat op de [A] zodat geen aanslag voor de [B] kan worden opgelegd. Ten tweede heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de tweede aanslag niet rechtsgeldig is omdat de heffingsambtenaar niet twee keer een aanslag kan opleggen voor hetzelfde belastbare feit. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank begrijpt het Hof dat belanghebbende de eerste beroepsgrond heeft ingetrokken. Deze beroepsgrond wordt ook niet herhaald in hoger beroep.
7.5.
In hoger beroep stelt belanghebbende zich opnieuw op het standpunt dat niet twee keer een aanslag opgelegd kan worden voor hetzelfde belastbare feit. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende.
7.6.
De gemeente heeft de door belanghebbende ingediende aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op kadastraal perceel […] , sectie […] , bouwnummer 2, in behandeling genomen en aan belanghebbende voor het bouwen van een woning op dat perceel, weliswaar met vermelding van een onjuiste straatnaam, een omgevingsvergunning verleend. De heffingsambtenaar was, gelet op de onder 7.1 aangehaalde bepalingen, bevoegd ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag van de omgevingsvergunning leges te heffen en heeft met het opleggen van de eerste aanslag van deze bevoegdheid gebruik gemaakt Hiermee heeft de heffingsambtenaar zijn bevoegdheid tot het opleggen van een (primitieve) aanslag ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op kadastraal perceel […] , sectie […] , bouwnummer 2, uitgeput. Het opleggen van een tweede (primitieve) aanslag ter zake van hetzelfde belastbare feit is niet mogelijk. Hieraan doet niet af dat de heffingsambtenaar de eerste aanslag nadien heeft vernietigd en evenmin dat de adresaanduiding op de omgevingsvergunning en op de eerste aanslag onjuist was.
7.7.
Gelet op hetgeen onder 7.6 is overwogen dient de tweede aanslag (hierna: de aanslag) te worden vernietigd. Dit is slechts anders indien de aanslag als navorderingsaanslag in stand kan blijven (conversie).
7.8.
Conversie is mogelijk indien aan de vereisten voor navordering is voldaan. Naar het oordeel van het Hof is dit hier niet het geval. Met name is niet voldaan aan het in artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gestelde ‘nieuw-feit-vereiste’. Vast staat dat alle feiten die voor een juiste vaststelling van het verschuldigde legesbedrag nodig waren, aan de heffingsambtenaar bekend waren toen hij de eerste aanslag oplegde en (nadien) vernietigde. De door de heffingsambtenaar aangevoerde reden van de vernietiging van de eerste aanslag – de vermelding van een onjuist adres van de te bouwen woning – is geen navordering rechtvaardigend feit. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de belastingschuld is ontstaan door het in behandeling nemen van de aanvraag en dat de vermelding van een onjuist adres –zeker nu niet in geschil is dat de bouwlocatie waarvoor de vergunning is gevraagd kadastraal perceel […] , sectie […] , bouwnummer 2 was – voor het ontstaan van de belastingschuld noch voor het bedrag van verschuldigde leges van belang was.
7.9 .
Het ontbreken van een nieuw feit staat niet aan navordering in de weg indien ten gevolge van een fout een aanslag ten onrechte achterwege is gebleven of tot een te laag bedrag is vastgesteld en die fout voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is. Van een redelijkerwijs kenbare fout is in elk geval sprake indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 percent van de verschuldigde belasting bedraagt (artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de AWR). Hoewel de heffingsambtenaar een fout heeft gemaakt door de eerste aanslag van € 7.504,64 te vernietigen in plaats van te verminderen tot € 7.393,56 en deze fout redelijkerwijs kenbaar was voor belanghebbende die, naar uit de tussen hem en de heffingsambtenaar gevoerde correspondentie blijkt, van meet af wist dat hij ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag een substantieel bedrag aan leges verschuldigd was, is er toch geen rechtsgrond voor het opleggen van een navorderingsaanslag omdat zich niet de situatie voordoet dat een aanslag ten onrechte achterwege is gebleven of tot een te laag bedrag is vastgesteld. Dat de eerste aanslag is vernietigd neemt immers niet weg dat zij is opgelegd en zeker niet tot een te laag bedrag.
7.10.
De omstandigheid dat het feit dat grond oplevert voor navordering aan de heffingsambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, staat voorts niet aan navordering in de weg indien de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is (artikel 16, eerste lid en slot, van de AWR). De Hoge Raad heeft het hier gebruikte begrip “te kwader trouw” restrictief uitgelegd. Daarvan is naar zijn oordeel uitsluitend sprake indien de belastingplichtige ter zake van het feit dat grond oplevert voor navordering de heffingsambtenaar opzettelijk juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt (vgl. HR 11 juni 1997, nummer 32299, ECLI:NL:HR:1997:AA2160). Hoewel belanghebbende zich ervan bewust moet zijn geweest dat de na de vernietiging van de eerste aanslag ontstane situatie onverenigbaar is met de bewoording, het doel en de strekking van de wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de legesheffing, kan niet gezegd worden dat hij te kwader trouw was in de zin die in het zo-even genoemde arrest aan dit begrip is gegeven.
7.11.
Gelet op het bovenstaande is het hoger beroep gegrond en zal het Hof beslissen zoals hierna is vermeld.

Proceskosten

8.1.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene Wet bestuursrecht aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
8.2.
Wel dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 124 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag;
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag van € 124 aan griffie- recht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. J.J.J. Engel en mr. S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.A. Brits. De beslissing is op 25 januari 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.