In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2007, opgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën. De belanghebbende had in 2009 een boekenonderzoek ondergaan, maar de controlerend ambtenaar had verzuimd om de automatische afdoening van de aangiften te blokkeren. Dit leidde tot een situatie waarin de primitieve aanslag en de daaropvolgende navorderingsaanslagen niet correct waren vastgesteld, omdat er geen rekening was gehouden met de bevindingen uit het boekenonderzoek.
Het Hof had geoordeeld dat de Inspecteur een verwijtbaar onjuist inzicht had in de feiten, wat leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van een 'fout' in de zin van artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR, die navordering rechtvaardigt. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de omstandigheid dat het boekenonderzoek niet in het computersysteem was vermeld, wel degelijk als een fout kan worden aangemerkt. Dit betekent dat de eerste navorderingsaanslag tot een te laag bedrag was vastgesteld, wat navordering rechtvaardigt.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens enkele beslissingen, en het geding verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.