ECLI:NL:HR:2019:743

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
18/04855
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslagen en aftrekbaarheid van kosten voor terugvordering alimentatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2012 en 2013. De belanghebbende had tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld. De zaak betreft de vraag of de kosten die de belanghebbende heeft gemaakt voor het terugvorderen van alimentatie aftrekbaar zijn en of de Inspecteur bevoegd was om navorderingsaanslagen op te leggen.

De belanghebbende was gehuwd tot 2011 en heeft vanaf 2010 alimentatie betaald aan zijn ex-partner. In zijn aangiften voor de jaren 2012 en 2013 had hij de kosten voor het terugvorderen van deze alimentatie in mindering gebracht op zijn inkomen. De Inspecteur heeft echter navorderingsaanslagen opgelegd, stellende dat deze kosten niet aftrekbaar zijn. Het Gerechtshof oordeelde dat de kosten niet aftrekbaar zijn en dat de Inspecteur terecht heeft genavorderd, omdat de aanslagen niet berustten op een bewuste keuze maar op een geautomatiseerde verwerking van de aangiften.

De Hoge Raad heeft het oordeel van het Gerechtshof bevestigd. Het eerste middel van de belanghebbende, gericht tegen de niet-aftrekbaarheid van de kosten, werd verworpen. Het tweede middel, dat zich richtte tegen de navordering, werd eveneens afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de Inspecteur niet verwijtbaar had gehandeld en dat de navordering geoorloofd was. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de aftrekbaarheid van kosten in belastingzaken en de rol van geautomatiseerde systemen in de belastingheffing.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 18/04855
7 juni 2019
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 16 oktober 2018, nrs. 17/01401 en 17/01402, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. 17/1678 en 17/1679) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2012 en 2013 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is op […] 1987 gehuwd. Het huwelijk is op […] 2011 ontbonden.
2.1.2.
Vanaf 18 november 2010 heeft belanghebbende aan de ex-partner alimentatie betaald. Belanghebbende heeft bij de civiele rechter procedures aanhangig gemaakt om de door hem aan de ex-partner betaalde alimentatie terug te vorderen.
2.1.3.
Op de vraag van belanghebbende of de kosten die betrekking hebben op het terugvorderen van de alimentatie aftrekbaar zijn, heeft de Inspecteur bij brief het standpunt ingenomen dat de kosten niet aftrekbaar zijn.
2.1.4.
Belanghebbende heeft in de aangiften inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen 2012 en 2013 de kosten in mindering gebracht op het inkomen uit werk en woning onder de vermelding kosten alimentatie. De door belanghebbende betaalde alimentatie is in de aangiften vermeld als betaalde alimentatie. De aanslagen zijn conform de aangiften opgelegd.
2.1.5.
De Inspecteur heeft navorderingsaanslagen opgelegd en daaraan ten grondslag gelegd dat de kosten niet aftrekbaar zijn.
2.2.1.
Voor het Hof was onder andere in geschil of de kosten om de aan de ex-partner betaalde alimentatie terug te vorderen aftrekbaar zijn en of de Inspecteur mocht navorderen.
2.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat (het systeem van) de Wet IB 2001 meebrengt dat de kosten van het terugvorderen van alimentatie niet aftrekbaar zijn.
2.2.3.
Met betrekking tot het tweede geschilpunt heeft het Hof geoordeeld dat sprake is van een fout als bedoeld in artikel 16, lid 2, letter c, AWR omdat de aanslagen niet berusten op een bewuste keuze van de Inspecteur maar het gevolg zijn van geautomatiseerde verwerking van de aangiften. Het Hof heeft hierbij overwogen dat er voor belanghebbende geen aanleiding was te menen dat de Inspecteur was teruggekomen van het eerder aan hem berichte standpunt.
2.3.
Het eerste middel, dat is gericht tegen het hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordeel van het Hof, kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.4.1.
Het tweede middel richt zich tegen het hiervoor in 2.2.3 weergegeven oordeel van het Hof.
2.4.2.
Het middel wordt tevergeefs voorgesteld. De Inspecteur heeft in de in 2.1.3 genoemde brief vermeld dat en waarom de door belanghebbende gemaakte kosten voor het terugvorderen van de alimentatie niet aftrekbaar zijn. Daarna zijn de aanslagen geautomatiseerd opgelegd waarbij de aangiften, waarin die kosten in aftrek waren gebracht, zijn gevolgd. Die aanslagen zijn dus te laag vastgesteld niet als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de Inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingschuld of van een onjuist inzicht van de Inspecteur in het recht, maar als gevolg van de geautomatiseerde aanslagregeling die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de Inspecteur wilde en wat in de aanslagbiljetten is vastgelegd. Navordering is dan toegestaan. Op aan het aanslagbiljet te ontlenen vertrouwen kan een belastingplichtige zich in een dergelijk geval niet beroepen (vgl. HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0921).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers‑van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2019.