In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2012 en 2013. De belanghebbende had tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld. De zaak betreft de vraag of de kosten die de belanghebbende heeft gemaakt voor het terugvorderen van alimentatie aftrekbaar zijn en of de Inspecteur bevoegd was om navorderingsaanslagen op te leggen.
De belanghebbende was gehuwd tot 2011 en heeft vanaf 2010 alimentatie betaald aan zijn ex-partner. In zijn aangiften voor de jaren 2012 en 2013 had hij de kosten voor het terugvorderen van deze alimentatie in mindering gebracht op zijn inkomen. De Inspecteur heeft echter navorderingsaanslagen opgelegd, stellende dat deze kosten niet aftrekbaar zijn. Het Gerechtshof oordeelde dat de kosten niet aftrekbaar zijn en dat de Inspecteur terecht heeft genavorderd, omdat de aanslagen niet berustten op een bewuste keuze maar op een geautomatiseerde verwerking van de aangiften.
De Hoge Raad heeft het oordeel van het Gerechtshof bevestigd. Het eerste middel van de belanghebbende, gericht tegen de niet-aftrekbaarheid van de kosten, werd verworpen. Het tweede middel, dat zich richtte tegen de navordering, werd eveneens afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de Inspecteur niet verwijtbaar had gehandeld en dat de navordering geoorloofd was. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de aftrekbaarheid van kosten in belastingzaken en de rol van geautomatiseerde systemen in de belastingheffing.