ECLI:NL:HR:2018:797

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
17/01894
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de inkomensafhankelijke combinatiekorting en beoordelingsfouten door de Inspecteur

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010, waarbij de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) door de Inspecteur werd teruggenomen. De belanghebbende had zijn aangifte gedaan met behulp van een aangifteprogramma van de Belastingdienst, waarbij automatisch de iack werd toegepast. Echter, na signalering van een risico door het computersysteem, heeft de Inspecteur geconcludeerd dat de belanghebbende geen recht had op de zelfstandigenaftrek, wat leidde tot de navorderingsaanslag.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Inspecteur bij de aanslagregeling een melding had ontvangen die aanleiding had moeten geven tot verder onderzoek. Het niet uitvoeren van dit onderzoek werd gekwalificeerd als een verwijtbaar onjuist inzicht van de Inspecteur, wat niet kan worden hersteld door middel van navordering op basis van artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de toekenning van de iack in de aanslag als een beoordelingsfout moet worden aangemerkt, die niet met navordering kan worden gecorrigeerd.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en legde geen proceskosten op aan de Staatssecretaris van Financiën. Dit arrest bevestigt de bestaande rechtspraak omtrent beoordelingsfouten en de voorwaarden waaronder navordering mogelijk is.

Uitspraak

15 juni 2018
17/01894
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 7 maart 2017, nr. 16/00163, op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 15/1604) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2010 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 20 februari 2018 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:180).

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Met behulp van een door de Belastingdienst ter beschikking gesteld aangifteprogramma heeft belanghebbende een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2010 ingediend naar een verlies uit werk en woning van € 10.153. Belanghebbende heeft daarbij aangegeven in aanmerking te komen voor de zelfstandigenaftrek. Dit had tot gevolg dat dit aangifteprogramma automatisch toepassing gaf aan de inkomensafhankelijke combinatiekorting (hierna: iack).
2.1.2.
Bij de beoordeling van de aangifte heeft het computersysteem van de Belastingdienst het volgende risico gesignaleerd: “saldo fiscale winstberekening niet ingevuld; mogelijk ten onrechte ondernemers- en/of ondernemingsfaciliteiten geclaimd”. Naar aanleiding van deze signalering heeft de Inspecteur vragen aan belanghebbende gesteld en uit de antwoorden afgeleid dat belanghebbende geen recht heeft op de zelfstandigen- en startersaftrek.
2.1.3.
Met dagtekening 7 maart 2013 is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 vastgesteld. Daarin is het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op nihil. Het bedrag aan heffingskortingen is vastgesteld op € 2762. Dat bedrag is opgebouwd uit de algemene heffingskorting van € 1987 en de iack van € 775.
2.1.4.
In 2014 heeft de Belastingdienst ontdekt dat in de jaren 2008 tot en met 2012 in een groot aantal gevallen de iack ten onrechte is toegekend. Vervolgens is aan belanghebbende over het jaar 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, waarin de iack is teruggenomen. Het bedrag van de heffingskortingen is vastgesteld op € 1987, het bedrag van de algemene heffingskorting.
2.2.1.
In dit geding staat vast dat belanghebbende in het jaar 2010 niet in aanmerking kwam voor de iack. Voor het Hof was uitsluitend in geschil of de Inspecteur de toekenning van de iack ongedaan kon maken door op grond van artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR een navorderingsaanslag op te leggen.
2.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat het toekennen van de iack in de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 is aan te merken als een beoordelingsfout, die niet met navordering op grond van artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR kan worden hersteld. Tegen dit oordeel richt zich het middel.
2.3.1.
Op grond van artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR is navordering mogelijk indien te weinig belasting is geheven doordat een belastingaanslag ten gevolge van een fout tot een te laag bedrag is vastgesteld, en dit voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is. Van dit laatste is volgens deze bepaling in elk geval sprake indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 percent bedraagt van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting.
2.3.2.
Uit de parlementaire behandeling van het in artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR opgenomen voorschrift moet worden afgeleid dat het begrip ‘fout’ in deze bepaling neutraal en ruim is bedoeld, en dat daaronder moet worden verstaan elke misslag die bij de Belastingdienst optreedt in verband met de aanslagregeling, zoals schrijf-, reken-, overname- en intoetsfouten maar ook andere fouten zoals “fouten ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften”, indien het gevolg daarvan is dat de belastingschuld op een te laag bedrag is vastgesteld.
De wetgever heeft met de introductie van deze regeling echter niet willen breken met de voorheen ontwikkelde rechtspraak over beoordelingsfouten van de inspecteur. Die rechtspraak houdt in dat herstel door middel van navordering niet mogelijk is indien een aanslag te laag is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht. Een dergelijke beoordelingsfout kan niet op basis van artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR worden hersteld, ook niet indien zij voor de belastingplichtige kenbaar was (zie HR 27 juni 2014, nr. 13/02194, ECLI:NL:HR:2014:1529, BNB 2014/202, onderdeel 2.3.1).
2.3.3.
De vastgestelde feiten houden in dat de Inspecteur al bij de aanslagregeling een melding had gekregen die hem aanleiding had behoren te geven voor onderzoek naar hetgeen in de aangifte was vermeld en van belang was voor het al dan niet toekennen van ‘ondernemersfaciliteiten’. Bij een behoorlijke taakvervulling had dat onderzoek niet beperkt mogen zijn tot de vraag of belanghebbende in aanmerking kwam voor de zelfstandigen- of de startersaftrek, maar zou de Inspecteur tevens hebben behoren vast te stellen of de met toekenning van die zelfstandigenaftrek rechtstreeks verband houdende iack terecht was verleend.
2.3.4.
Het achterwege blijven van dat onderzoek moet worden aangemerkt als een verwijtbaar onjuist inzicht van de Inspecteur dat niet met toepassing van artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR kan worden hersteld.
Het Hof heeft derhalve een juiste beslissing genomen en het daartegen gerichte middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, Th. Groeneveld, J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2018.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 501.