In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010, waarbij de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) door de Inspecteur werd teruggenomen. De belanghebbende had zijn aangifte gedaan met behulp van een aangifteprogramma van de Belastingdienst, waarbij automatisch de iack werd toegepast. Echter, na signalering van een risico door het computersysteem, heeft de Inspecteur geconcludeerd dat de belanghebbende geen recht had op de zelfstandigenaftrek, wat leidde tot de navorderingsaanslag.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Inspecteur bij de aanslagregeling een melding had ontvangen die aanleiding had moeten geven tot verder onderzoek. Het niet uitvoeren van dit onderzoek werd gekwalificeerd als een verwijtbaar onjuist inzicht van de Inspecteur, wat niet kan worden hersteld door middel van navordering op basis van artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de toekenning van de iack in de aanslag als een beoordelingsfout moet worden aangemerkt, die niet met navordering kan worden gecorrigeerd.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en legde geen proceskosten op aan de Staatssecretaris van Financiën. Dit arrest bevestigt de bestaande rechtspraak omtrent beoordelingsfouten en de voorwaarden waaronder navordering mogelijk is.