ECLI:NL:GHDHA:2021:2434

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
BK-20/00758 tot en met BK-20/760
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2015 en 2016 met betrekking tot een eetcafé

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, die een eetcafé exploiteerde, tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2015 en 2016. De Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd op basis van een boekenonderzoek, waarbij geconstateerd werd dat belanghebbende niet de vereiste aangiften had gedaan. De Rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft het Gerechtshof geoordeeld dat de Inspecteur niet aan zijn bewijslast heeft voldaan voor de navorderingsaanslag 2016. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet met de vereiste zorgvuldigheid had gehandeld door de uitkomsten van het boekenonderzoek niet mee te nemen bij het opleggen van de primitieve aanslag. Hierdoor was navordering niet mogelijk. Voor het jaar 2015 werd de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van € 60.942, terwijl de navorderingsaanslag voor 2016 werd vernietigd. De verzuimboetes die aan belanghebbende waren opgelegd, werden echter gehandhaafd. Het Hof heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en het betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-20/00758 tot en met BK-20/00760
Uitspraak van 7 december 2021
in het geding tussen:
[X]te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J. van Leeuwaarden)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 7 oktober 2020, nummers SGR 19/7283, SGR 19/7284 en SGR 19/7286.
Procesverloop
2015
1.1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.102 en een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) naar een bijdrage-inkomen van € 51.976. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een bedrag van € 2.283 respectievelijk € 223 aan belastingrente in rekening gebracht, alsmede een verzuimboete opgelegd van € 369.
2016
1.1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.000 en een aanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 35.000. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een bedrag van € 463 respectievelijk € 101 aan belastingrente in rekening gebracht, alsmede een verzuimboete opgelegd van € 369.
1.1.3. Aan belanghebbende is over het jaar 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 132.246 en een navorderingsaanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 52.763. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een bedrag van € 2.744 respectievelijk € 51 belastingrente in rekening gebracht.
Beide jaren
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen, de navorderingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van deze beroepen is éénmaal griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Voorts heeft het Hof voorafgaand aan de zitting op 23 april 2021 van belanghebbende een pleitnota ontvangen.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 mei 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.6. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om overeenstemming te bereiken.
1.7. De Inspecteur heeft op 24 juni 2021 een nader stuk ingediend.
1.8. Belanghebbende heeft bij faxbericht van 27 juli 2021 gereageerd op het hiervoor onder 1.7 vermelde stuk van de Inspecteur. De Inspecteur heeft vervolgens bij brief met dagtekening 25 augustus 2021 gereageerd op het faxbericht van belanghebbende.
1.9. Nadat partijen hebben laten weten dat zij geen gebruik willen maken van hun recht wederom ter zitting te worden gehoord, heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Feiten
Algemeen
2.1. Belanghebbende exploiteerde in 2015 en 2016 een eetcafé in de vorm van een eenmanszaak, onder de naam [naam] in [plaats] .
2.2. Bij brief van 28 juli 2015 heeft de Inspecteur aangekondigd bij belanghebbende een boekenonderzoek in te stellen naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2015. Naar aanleiding van zijn eerste bevindingen heeft de Inspecteur het boekenonderzoek uitgebreid naar de jaren 2013 tot en met 2016 van de IB/PVV en het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 van de omzetbelasting.
2.3. Tijdens het boekenonderzoek heeft de Inspecteur, op grond van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), belanghebbende een informatiebeschikking gegeven als gevolg van het niet (volledig) verstrekken van de op grond van artikel 47 AWR gevraagde informatie. Belanghebbende heeft tegen de informatiebeschikking geen rechtsmiddelen aangewend.
2.4. Van het boekenonderzoek is een controlerapport opgemaakt. In dit rapport zijn, voor zover van belang, de volgende passages opgenomen:
“2.1. Bedrijfsactiviteiten
De ondernemingsactiviteit bestond uit het exploiteren van een café. Vanaf april 2014 is het café omgebouwd naar een eetcafé.
(…)
2.4 Verzorging administratie, jaarstukken en aangiften
[Belanghebbende] verzorgt zelf de dagelijkse administratie, zoals de crediteurenadministratie en de bijbehorende betalingen. Daarnaast houdt [belanghebbende] de verkoop- c.q. debiteurenadministratie en een kasboek bij. Voor wat betreft het kasboek zijn de jaren 2014 en 2015 niet overgelegd. Niet zeker is of deze daadwerkelijk zijn bijgehouden. Maandelijks brengt [belanghebbende] de administratie naar zijn adviseur.
De heer [A]
De heer [A] was de fiscale dienstverlener tot en met oktober 2016. De heer [A] verzorgde de grootboekadministratie, jaarstukken en alle fiscale aangiften. Daarnaast onderhield de heer [A] contacten met leveranciers. Indien nodig had de heer [A] dagelijks contact met de [belanghebbende].
Ook heeft de fiscaal dienstverlener volgens eigen zeggen meegedraaid met het personeel, omdat de bedrijfsvoering in bepaalde periodes moeizaam verliep.
De jaarstukken over de jaren 2013, 2014 en 2015 zijn ondanks herhaaldelijke verzoeken niet door de heer [A] beschikbaar gesteld.
De heer [B]
Vanaf december 2016 is de heer [B] de nieuwe fiscale dienstverlener en verzorgt vanaf december 2016 de grootboekadministratie, de jaarstukken en alle fiscale aangiften. De heer [B] geeft aan niet te beschikken over de jaarrekeningen 2013, 2014 en 2015 omdat de heer [A] zou weigeren de jaarstukken over deze jaren te overhandigen. Ten tijde van afronding van het onderzoek behartigd de heer [B] niet meer de belangen van [belanghebbende].
2.5 Administratie
De administratie bestaat, al dan niet incompleet, onder andere uit:
- inkoop- en kostenfacturen;
- dagafslagen in de vorm van een Z-rapport (2013 en 2016);
- zakelijke bankafschriften;
- geschreven kasboek (2013 en 2016);
- menukaarten;
- voorraadlijsten;
- grootboek;
- overzicht verkoopbonussen van [merk] .
2.6 Administratieplicht
Om een gedegen controle in te kunnen stellen moet in ieder geval eerst worden voldaan aan enkele voorwaardelijke controles. Gebleken is dat de aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting niet aansluiten bij het grootboek en het grootboek niet aansluit met de kassagegevens (zie hiervoor punt 5.1.2). Verder is binnen de grootboekadministratie geen aansluiting met de eindbalans van het voorafgaande jaar. Het is niet bekend of er vastleggingen zijn gedaan die de verschillen overbruggen. Omdat gedurende het onderzoek niet in alle onderdelen van de administratie inzage is verkregen, kan geen volledig oordeel worden gevormd voor wat betreft de administratieve verplichtingen.
De administratie is zodanig gevoerd dat niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van [belanghebbende] en andere voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken. De wijze waarop de administratie is gevoerd biedt onvoldoende gelegenheid om een gedegen controle in te kunnen stellen.
Uit het vorenstaande volgt dat [belanghebbende] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 52 lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. [Belanghebbende] is gewezen op de administratieplicht.
2.7 Bewaarplicht
Binnen een onderneming waarin de ontvangsten voor het grootste gedeelte contant worden ontvangen is het door [belanghebbende] zelf voeren van een juiste en volledige kasadministratie een vereiste. Gezien de aard en omvang van de onderneming moeten de ontvangsten dagelijks worden geboekt en dient het kasgeld dagelijks te worden geteld. Gebleken is dat het merendeel van de kasadministratie niet bewaard is gebleven. Verder is gebleken dat de bewaarde vastleggingen in het kassasysteem beperkt zijn. Alsdan moet voor een controle op de geld- en goederenbeweging worden gesteund op meer primaire bescheiden.
Samengevat zijn verder de volgende gebreken vastgesteld:
- De kladblaadjes waarop het personeel de bestellingen van de klanten opnam zijn niet bewaard gebleven. Ook de "keuken/barprinten" waarop bestellingen werden aangegeven zijn niet bewaard gebleven.
- De keukenbonnen, barbennen en de restaurantbonnen (tafelbestellingen) zijn niet bewaard gebleven.
- De voorraadlijsten zijn niet bewaard gebleven.
Nu door het niet bewaren van vorenstaande bescheiden geen verbanden kunnen worden gelegd tussen geld en goederen, alsmede nu geen andere gegevens voorhanden zijn die dit mogelijk maken, wordt gesteld dat een controle binnen redelijke termijn niet mogelijk is.
Uit het vorenstaande volgt dat [belanghebbende] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 52 de leden 4 en 6 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. [Belanghebbende] is gewezen op de bewaarplicht.
2.8 Informatiebeschikking
Gedurende het onderzoek is meerdere malen (aan [belanghebbende], de heer [A] en de nieuwe adviseur de heer [B] ) verzocht om de gehele administratie van de jaren 2013 tot en met 2016 beschikbaar te stellen. Na herhaaldelijke verzoeken is hier onvoldoende gehoor aan gegeven.
Nu niet (adequaat) op de herhaaldelijke verzoeken werd gereageerd, is in november 2016 besloten om een informatiebeschikking op grond van artikel 52a van de Algemene wet rijksbelastingen af te geven. Deze beschikking is genomen ter zake het niet nakomen van de informatieve verplichtingen ex artikel 47 van de algemene wet inzake rijksbelastingen. De benodigde informatie betrof:
- de jaarstukken 2013, 2014 en zodra opgemaakt 2015;
- brugstaten 2013 tot en met 2015;
- de financiële administratie van 2014 en 2015 (bij voorkeur auditfiles, zoals eerder besproken);
- de verkoopadministratie, waaronder begrepen alle detailgegevens vanuit het afrekensysteem, alle verslagen vanuit het afrekensysteem, debiteurenadministratie en vastleggingen ten aanzien van het bestelproces;
- de inkoopadministratie, waaronder alle inkoopfacturen en crediteurenadministratie;
- de voorraadadministratie, waaronder tellijsten van de voorraden en vastleggingen ten aanzien van waardering;
- de kasadministratie (net- en kladkasboek);
- bankbescheiden (zakelijk en privé);
- afschrijvingsstaten;
- agenda en afsprakenboeken.
Tegen de informatiebeschikking is geen bezwaar aangetekend.
Er is gedeeltelijk voldaan aan de informatiebeschikking, daarmee is de informatiebeschikking onherroepelijk geworden.
Niet ter inzage beschikbaar gesteld zijn:
- de jaarstukken van de jaren 2013 tot en met 2015;
- de volledige kasadministratie over 2014 en 2015;
- aansluitingen tussen de financiële administratie en de fiscale aangiften (zie reikwijdte en uitbreiding van het boekenonderzoek) over de jaren 2014 en 2015;
- de complete voorraadadministratie;
- keuken en restaurantbonnen.
Omdat nog steeds niet over een complete administratie kan worden beschikt is de informatiebeschikking onherroepelijk geworden. Een gegevensgerichte controle kan pas plaatsvinden wanneer over een complete administratie kan worden beschikt. Nu dat niet het geval is kan geen oordeel worden geveld, dan wel binnen een redelijke termijn worden beoordeeld of en in hoeverre de in het onderzoek betrokken aangiften aanvaardbaar zijn.

3.Voorwaardelijke controles op de balans en winst- en verliesrekening

Voor wat betreft de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen is over het jaar 2013 een ambtshalve aanslag opgelegd, is over het jaar 2014 een aangifte ingediend en zijn over de jaren 2015 en 2016 nog geen aangiften ingediend. De gegevens die blijken uit de gevoerde boekhouding sluiten niet aan bij de vastgestelde ambtshalve aanslagen, dan wel (niet ingediende) aangiften. Om deze reden worden eerst correcties aangebracht zodat vervolgens de boekhouding ten behoeve van nader onderzoek als uitgangspunt kan worden genomen.
(…)
Over het jaar 2015 is er geen aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ingediend. De winst volgens de boekhouding bedraagt € 363.059 negatief. Het verschil bedraagt € 363.059 negatief.
(…)
Over het jaar 2016 is er geen aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ingediend. De winst volgens de boekhouding bedraagt € 74.589
negatief. Het verschil bedraagt € 74.589 negatief.

4.Fiscale Balans

4.1.
Passiva
4.1.1
Crediteuren
Uit de financiële administratie blijkt dat structureel [merk] bonussen verkregen in de jaren 2013 tot en met 2016 onterecht opgenomen zijn als crediteur. Dit terwijl verschuldigde btw en bijzondere baten geboekt hadden moeten worden. Het crediteurensaldo wordt over de jaren 2013 tot en met 2016 met respectievelijk € 19.808, € 19.045, € 11.785 en € 7.129 gecorrigeerd. De volledige correctie en de journaal posten zijn opgenomen onder punt 5.1.
(…)

5.Fiscale winst- en verliesrekening

5.1.
Opbrengsten
5.1.1
Kasadministratie
Onder de kasadministratie wordt verstaan het kasboek, alsmede de dagafslagen en pinbonnen die ten grondslag liggen aan de contante registratie van ontvangsten. De kasadministratie over de jaren 2014 en 2015 is niet overgelegd. Volgens [belanghebbende] beschikt de heer [A] over de kasadministratie betreffende de jaren 2014 en 2015 en zou hij weigeren deze beschikbaar te stellen.
De heer [A] verklaart dat hij wel degelijk de gehele kasadministratie inclusief de jaren 2014 en 2015 heeft overhandigd aan [belanghebbende]. Ook nadat de informatiebeschikking onherroepelijk is geworden is de kasadministratie over de jaren 2014 en 2015 niet overgelegd.
De kasadministratie over de jaren 2013 en 2016 is uiteindelijk wel gedeeltelijk overgelegd. De gedeeltelijk overgelegde kasadministratie over de jaren 2013 en 2016 bestaat uit:
- geschreven kasboeken;
- dagafslagen (c.q. Z-afslagen);
- pinbonnen.
Detailgegevens zoals keuken en/of restaurantbonnen zijn niet bewaard gebleven. Aangegeven is dat de bestellingen in de kassa worden gezet en dat er tevens een geprinte versie naar de keuken gaat. Deze printen zijn niet bewaard gebleven.
Naar aard en omvang van de onderneming mag bij [belanghebbende], gezien de zeer grote omvang van het contante geldverkeer, een sluitende kasadministratie worden verwacht. Omdat er geen kasadministratie over de jaren 2014 en 2015 is overgelegd en detailgegevens zoals keuken en/of restaurantbonnen over alle jaren ontbreken, kan aan de hand hiervan geen oordeel worden gegeven ten aanzien van de volledigheid van de ontvangsten. Het is hiermee niet mogelijk om verbanden te leggen tussen geld en goederen. Wel is er vanuit het CR2-kassasysteem een uitdraai (Excel) overgelegd van de in de kassa geboekte omzetgegevens over de jaren 2006 tot en met medio december 2016. Over de jaren 2014 en 2015 kan dus geen aansluiting worden gemaakt tussen het kasboek en de gegevens zoals opgenomen in de kassa. Over de jaren 2013 en 2016 wijken de omzetgegevens zoals aangeven [lees: aangegeven,
Hof] in de kassa af van de gegevens uit het kasboek en de boekhouding.
Daarnaast is niet controleerbaar of de omzetgegevens verkregen uit het kassasysteem volledig zijn. De gevoerde kasadministratie over de jaren 2013 en 2016 is ten behoeve van een controle op de volledigheid van de ontvangsten ter zijde geschoven. Dit omdat na kennisneming van gegevens uit de kassa is gebleken dat ook over de jaren waarover wel een kasboek is overgelegd deze onvolledig zijn bijgehouden. Ondanks dat niet kan worden beoordeeld of de gegevens in de kassa volledig zijn worden de nog niet aangegeven ontvangsten, zoals deze blijken uit het kassasysteem, wel gecorrigeerd. Immers, dat had in ieder geval moeten worden aangegeven. In de volgende alinea wordt hier nader op ingegaan.
5.1.2
Aansluiting tussen boekhouding en kassa
Beoordeeld is of en in hoeverre de gegevens opgenomen in het kassasysteem overeenkomen met de gegevens die zijn opgenomen in de boekhouding.
Structureel blijkt dat deze gegevens niet op elkaar aansluiten. Dit levert het volgende beeld op:
(…)
(…)
5.1.3
Aansluiting tussen boekhouding en vastlegging gokopbrengsten
Over de jaren 2014 tot en met 2016 wijken de overzichten van de speelautomatenexploitant met € 1.225, respectievelijk € 11.461 en € 6.009 af van de gegevens die zijn opgenomen in de boekhouding.
(…)
5.3
Bijzondere baten
Zoals onder punt 4.1.1 reeds is beschreven zijn de ontvangen inkoopbonussen van [merk] op onjuiste wijze gejournaliseerd, waardoor deze bonussen niet tot de baten zijn genomen en de hierdoor verschuldigde btw niet is verwerkt.
Ten behoeve van de aan te brengen correcties zijn de volgende journaalposten van toepassing:
(…)
2015
Crediteuren € 11.785
a) BTW € 1.844
a) Bijzondere baten € 9.941
2016
Crediteuren € 7.129
a) BTW € 1.003
a) Bijzondere baten € 6.126
(…)
8.2
Inkomen uit werk en woning (box 1)
(…)
(…)

10.Aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

Conform de bedragen opgenomen onder punt 8.2 worden over de jaren 2014 tot en met 2016 (ambtshalve) aanslagen opgelegd ex artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

11.Zorgverzekeringswet

De bevindingen van dit onderzoek kunnen gevolgen hebben voor het bijdrage-inkomen. De eerder opgelegde aanslagen ingevolge de Zorgverzekeringswet zullen worden aangepast overeenkomstig de gegevens voor de inkomstenbelasting. Uiteraard voor zover het maximum premie-inkomen nog niet is bereikt.
(…)

14.Boete en belastingrente

14.1
Verzuimboeten
Over de correcties genoemd onder punt 8.2 zullen naast de ambtshalve aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van de jaren 2015 en 2016 verzuimboeten ingevolge artikel 67a Algemene wet inzake rijksbelastingen worden opgelegd. Hierna wordt ingegaan op de boeten en waarom verzuimboeten geboden zijn.
Een verzuimboete kan worden opgelegd als niet tijdig een aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen is ingediend.
Belanghebbende heeft uitnodigingen ontvangen tot het doen van de aangiften. Toch heeft belanghebbende nagelaten om aangiften te doen, met als gevolg dat te weinig belasting is geheven. De uiterste mogelijkheid om binnen de termijn de aangiften in te dienen is, zonder dat belanghebbende actie heeft ondernomen, verstreken.
Artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat de verzuimboete wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte maximaal € 5.278 bedraagt. De verdere eisen die zijn verbonden aan het opleggen van een verzuimboete, zijn uitgewerkt in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
Afhankelijk van de verzuimhistorie wordt het exacte boetebedrag bepaald en zal worden vermeld op de beschikkingen.
(…)

15.Omkering en verzwaring van de bewijslast

Belanghebbende is gehouden aangiften te doen voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, alsmede voor de omzetbelasting. Dit dient duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden gedaan. Uit het onderzoek zijn zeer ernstige materiële gebreken gebleken. Over de jaren 2013, 2015 en 2016 zijn in het geheel geen aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan. Over het jaar 2014 is de correctie op het negatieve resultaat aanzienlijk. Evengoed wijken de aangiften omzetbelasting ernstig af van de werkelijke verschuldigdheid. De afwijkingen in de beoordeelde aangiften (zie reikwijdte onder punt 1.1) zijn zowel in absolute zin als in relatieve zin aanzienlijk.
(…)
Gezien de grove afwijkingen wordt gesteld dat voor alle in de reikwijdte opgenomen aangiften niet de vereiste aangiften zijn gedaan. De inhoudelijke gebreken zijn dermate ernstig van omvang dat belanghebbende ten tijde van het indienen van de aangiften of door het niet indienen van aangiften in ieder geval bewust had moeten zijn van het risico dat de aangiften of het niet doen van aangiften zouden leiden tot het te weinig heffen en betalen van belasting.
Voorts is onder punt 2.8 opgenomen dat een genomen informatiebeschikking onherroepelijk is vast komen te staan. Nu de vereiste aangiften niet zijn gedaan en daarnaast een informatiebeschikking onherroepelijk is vast komen te staan, dient belanghebbende in een eventuele bezwaar- en/of beroepsfase te doen blijken dat en in hoeverre de opgelegde aanslagen onjuist zijn. Het is dan niet meer voldoende om dit aannemelijk te maken. Bewijsrechtelijk komt belanghebbende dan in een nadelige bewijspositie te verkeren."
Nadat belanghebbende op het concept controlerapport had gereageerd, is het controlerapport op 3 mei 2018 vastgesteld.
Aanslag 2015
2.5.
Met dagtekening 28 februari 2016 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2015. Op verzoek van belanghebbende heeft de Inspecteur uitstel verleend tot 1 maart 2017. Met dagtekening 23 mei 2017 is aan belanghebbende een herinnering tot het doen van aangifte gezonden. Vervolgens is met dagtekening 23 juni 2017 een aanmaning tot het doen van aangifte aan belanghebbende verzonden.
2.6.
Op basis van de uitkomsten van het boekenonderzoek zijn met dagtekening 8 augustus 2018 aan belanghebbende, na het uitblijven van indiening van de aangifte, de ambtshalve aanslagen voor het jaar 2015 opgelegd met - ter zake van de aanslag IB/PVV - een verzuimboete.
(Navorderings)aanslag 2016
2.7.
Met dagtekening 28 februari 2017 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2016. Op verzoek van belanghebbende heeft de Inspecteur uitstel verleend tot 1 september 2017. Met dagtekening 22 september 2017 is aan belanghebbende een herinnering tot het doen van aangifte gezonden. Vervolgens is met dagtekening 3 november 2017 een aanmaning tot het doen van aangifte aan belanghebbende verzonden.
2.8.
Na het uitblijven van de aangifte, zijn met dagtekening 12 september 2018 de ambtshalve aanslagen voor het jaar 2016 opgelegd met - ter zake van de aanslag IB/PVV - een verzuimboete. De ambtenaar die deze aanslagen heeft opgelegd heeft geen rekening gehouden met de uitkomsten van het boekenonderzoek.
2.9.
Met dagtekening 29 september 2018 heeft de Inspecteur, overeenkomstig zijn voornemen zoals aangekondigd in het controlerapport (zie 8.2 en 10), een navorderingsaanslag IB/PVV 2016 op basis van de uitkomsten van het boekenonderzoek opgelegd.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
"9. Op grond van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is navordering in alle gevallen - dus ook bij afwezigheid van een nieuw feit - mogelijk indien aanvankelijk te weinig belasting is geheven ten gevolge van een fout en dit de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is. Die kenbaarheid wordt wettelijk verondersteld indien de te weinig geheven belasting tenminste 30 percent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van een dergelijke fout die kenbaar was voor eiser (vgl. HR 27 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1529). Eiser had kunnen en moeten weten dat de aanslag naar een inkomen van € 35.000 te laag was, aangezien verweerder in het rapport van het boekenonderzoek een correctie naar een inkomen van werk en woning van € 132.246 had aangekondigd en er vervolgens een aanslag is opgelegd waarbij die correctie zonder enig denkbare reden achterwege is gebleven. Verweerder was dan ook bevoegd tot navorderen over het jaar 2016.
10. Omdat eiser geen aangifte IB/PVV heeft gedaan voor de jaren 2015 en 2016, wordt op grond van artikel 27e van de AWR het beroep ongegrond verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Dit betekent dat eiser overtuigend moet aantonen dat en in hoeverre de (navorderings)aanslagen onjuist zijn. De omkering en verzwaring van de bewijslast neemt niet weg dat de (navorderings)aanslagen niet naar willekeur mogen worden vastgesteld en dienen te berusten op een redelijke schatting.
11. Verweerder is bij het vaststellen van de (navorderings)aanslagen uitgegaan van gegevens uit eisers eigen administratie. Hij heeft de omzet gecorrigeerd voor het verschil tussen de volgens het kassasysteem behaalde omzet (€ 435.983 respectievelijk € 456.718) en de omzet volgens de boekhouding (€ 1.859 respectievelijk € 230.015). Verder heeft hij een correctie toegepast voor van [merk] verkregen bonussen die niet als bate waren verantwoord en een correctie voor het verschil aan gokopbrengsten volgens het overzicht van de speelautomatenexploitant en de verantwoorde opbrengst in de boekhouding. Naar het oordeel van de rechtbank berusten de (navorderings)aanslagen hiermee op een redelijke schatting.
12. Eiser heeft niet doen blijken dat de (navorderings)aanslagen tot te hoge bedragen zijn opgelegd. De in zijn beroepschrift ingenomen stelling dat door het verhogen van de omzet, ook extra kosten in aanmerking moeten worden genomen, volgt de rechtbank niet. Verweerder is uitgegaan van het resultaat zoals verantwoord volgens de eigen administratie van eiser (het grootboek) en hierin zouden de door eiser gemaakte kosten reeds verwerkt moeten zijn. Verweerder merkt in zijn verweerschrift op dat de boekhouding van eiser “rammelt”, incompleet is en dat eiser niet in staat was om bepaalde primaire documentatie (zoals jaaroverzichten van leveranciers, afschrijvingen op rekeningafschriften van de bank) ter verstrekken. Met de pas bij repliek overgelegde stukken (resultatenrekening en een overzicht “betalingen verbouwing/investeringen” 2014 en 2015) heeft eiser dan ook niet aannemelijk gemaakt, laat staan aangetoond, dat de (navorderings)aanslagen te hoog zijn.
13. Omdat eiser ondanks daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand geen aangifte IB/PVV voor 2015 en 2016 heeft ingediend, zijn terecht verzuimboetes opgelegd. Omstandigheden op grond waarvan deze zouden moeten worden vernietigd dan wel verminderd zijn niet gesteld of gebleken.
14. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze te hoog is.
15. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond."
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
In geschil is of de (navorderings)aanslagen en de gelijktijdig daarmee gegeven beschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 tot een belastbaar inkomen van € 47.255, vermindering van de aanslag Zvw 2015 tot een bijdrage-inkomen van € 47.255, vernietiging van de navorderingsaanslag IB/PVV 2016, vermindering van de aanslag IB/PVV 2016 tot een belastbaar inkomen van € 17.198 en vermindering van de aanslag Zvw 2016 tot een bijdrage-inkomen van € 17.198. Subsidiair concludeert belanghebbende voor 2016 tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 tot een belastbaar inkomen van € 70.399 en vermindering van de aanslag Zvw 2016 tot het maximale bijdrage-inkomen.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar, tot vaststelling van de aanslag IB/PVV 2015 en de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 naar gecorrigeerde belastbare inkomens uit werk en woning van respectievelijk € 60.942 (2015) en € 90.246 (2016) en tot dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen belastingrente.
Beoordeling van het hoger beroep
Navorderingsaanslag 2016
5.1.
Vast staat dat de Inspecteur niet beschikt over een nieuw feit. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur voor het jaar 2016 kon navorderen op basis van een kenbare fout als bedoeld in artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, AWR. Navordering op grond van deze bepaling is mogelijk indien ten gevolge van een fout ten onrechte een aanslag achterwege is gebleven, dan wel een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Tevens is vereist dat de fout voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is, waarvan in ieder geval sprake is indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 percent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt.
5.2.
Herstel door middel van navordering is echter niet mogelijk indien een aanslag te laag is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of in het recht (HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0921, BNB 2003/345). Een dergelijke beoordelingsfout kan niet met toepassing van artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, AWR worden hersteld, ook niet indien zij voor de belastingplichtige kenbaar was.
5.3.
Uit de parlementaire geschiedenis van deze bepaling volgt dat, afgezien van de uitsluiting van beoordelingsfouten, het begrip ‘fout’ in artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, AWR, neutraal en ruim bedoeld is (Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 3, p. 25). Onder ‘fout’ in de zin van deze bepaling moet worden verstaan: elke misslag die bij de Belastingdienst optreedt in verband met de aanslagregeling, zoals schrijf-, reken-, overname- en intoetsfouten, maar ook andere fouten zoals “fouten ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften”, indien het gevolg daarvan is dat de belastingschuld op een te laag bedrag is vastgesteld (HR 27 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1528, BNB 2014/203).
5.4.
Belanghebbende stelt primair dat geen sprake is van een fout in de vorm van een misslag, maar van een beoordelingsfout van de Inspecteur. Hij voert daartoe aan dat de Inspecteur ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag IB/PVV 2016 over alle relevante informatie beschikte en bij zorgvuldige kennisneming van het dossier de primitieve aanslag naar het juiste bedrag had kunnen opleggen. Subsidiair stelt belanghebbende dat niet is voldaan aan het kenbaarheidsvereiste.
5.5.1.
Aangezien belanghebbende de stelling van de Inspecteur betwist, moet de Inspecteur aannemelijk maken dat sprake is van fout als bedoeld in artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, AWR. De Inspecteur voert daartoe aan dat de aanslagregelende ambtenaar per abuis geen rekening heeft gehouden met de uitkomsten van het boekenonderzoek. Belanghebbende was ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslagen reeds op de hoogte van de in het controlerapport aangekondigde correcties en de te weinig geheven belasting overschrijdt de grens van 30 percent ruimschoots, aldus de Inspecteur. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat het boekenonderzoek in het computersysteem van de Belastingdienst is vermeld, maar dat de ambtenaar die de primitieve aanslag heeft opgelegd deze vermelding niet heeft opgemerkt. Volgens de Inspecteur is sprake van een administratieve vergissing, maar omdat geen rapport van heffing beschikbaar is, is niet duidelijk wat de oorzaak is van deze vergissing.
5.5.2.
Voor zover de Inspecteur heeft bedoeld te stellen dat sprake is van een fout als bedoeld in artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, AWR omdat het voor belanghebbende op basis van het controlerapport kenbaar moet zijn geweest dat het belastbaar inkomen uit werk en woning bij de primitieve aanslag IB/PVV 2016 te laag is vastgesteld, faalt die stelling. Immers, naar volgt uit hetgeen onder 5.2 is overwogen, speelt de kenbaarheid van de bij de aanslagregeling gemaakte fout geen rol bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een verwijtbaar onjuist inzicht van de Inspecteur in de feiten en/of in het recht.
5.5.3.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. De Inspecteur heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een fout als bedoeld in artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, AWR (zie ook Hof ’s-Hertogenbosch 7 december 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5453, waartegen het tegen dit oordeel gerichte cassatieberoep door de Hoge Raad met toepassing van artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond is verklaard, HR 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2133). Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de primitieve aanslag een ambtshalve opgelegde aanslag betreft en handmatig is vastgesteld. Zoals de Inspecteur ter zitting heeft verklaard stond het boekenonderzoek ten tijde van de aanslagregeling vermeld in het computersysteem van de Belastingdienst en was om die reden de automatische afdoening geblokkeerd. Omdat geen aangifte was ingediend door belanghebbende, gaat het Hof ervan uit dat de beslissing over de hoogte van de ambtshalve aanslag is genomen door een ambtenaar. In het dossier van belanghebbende bevond zich op dat moment behalve (de vermelding van) het controlerapport ook de ambtshalve opgelegde aanslag IB/PVV 2015. De aanslagregelende ambtenaar heeft derhalve nagelaten kennis te nemen van de feiten die uit belanghebbendes dossier blijken. Omdat het rapport van heffing ontbreekt, heeft de Inspecteur geen nader inzicht kunnen verschaffen over de wijze waarop de ambtenaar de hoogte van het belastbare inkomen uit werk en woning heeft vastgesteld. Daardoor kan niet worden uitgesloten dat het een bewuste keuze van de Inspecteur is geweest om het belastbare inkomen in de aanslag IB/PVV 2016 vast te stellen op € 35.000. Deze onduidelijkheid dient naar het oordeel van het Hof voor rekening van de Inspecteur te komen.
5.6.
Anders dan waar de Rechtbank kennelijk vanuit is gegaan, wijken de feiten in het arrest van de Hoge Raad van 27 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1529, BNB 2014/202) op essentiële punten af van de feiten van de onderhavige procedure. In die zaak werd door het ontbreken van een vermelding van het boekenonderzoek in het computersysteem de aangifte ten onrechte automatisch afgedaan en maakte de Inspecteur melding van de fout bij die belastingplichtige voorafgaand aan de aanslag. In de onderhavige zaak is het boekenonderzoek vermeld in het computersysteem van de Belastingdienst, ontbreekt de aangifte en heeft de Inspecteur evenmin vooraf kenbaar gemaakt dat sprake was van een onjuiste aanslag.
5.7.
De conclusie luidt dat de Inspecteur, door de primitieve aanslag voor het jaar 2016 op te leggen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.000 ondanks dat op basis van de resultaten uit het boekenonderzoek een aanzienlijk hoger belastbaar inkomen uit werk en woning zou moeten worden vastgesteld, niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld. Het niet betrekken van de uitkomsten van het boekenonderzoek moet worden aangemerkt als een verwijtbaar onjuist inzicht van de Inspecteur in de feiten of het recht. Een dergelijke beoordelingsfout kan niet met toepassing van artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, AWR worden hersteld en om die reden is navordering niet mogelijk.
Primitieve aanslagen 2015 en 2016
5.8.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan, zodat - gelet op het bepaalde in artikel 27e AWR - de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende heeft deze stelling betwist.
5.9.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:675, BNB 2017/138) is de vereiste aangifte niet gedaan als een belastingplichtige behalve uitgenodigd, ook is aangemaand tot het doen van aangifte en hij de daarbij gestelde termijnen ongebruikt heeft gelaten. Vast staat dat belanghebbende, na door de Inspecteur daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, voor de onderhavige jaren geen aangifte IB/PVV en Zvw heeft gedaan. Deze omstandigheid leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast, tenzij het belanghebbende niet kan worden aangerekend dat hij geen aangifte heeft gedaan (HR 2 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9676, BNB 2007/191). Gesteld noch gebleken is dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan kan worden geoordeeld dat het niet doen van aangifte in de onderhavige jaren belanghebbende niet kan worden aangerekend. Aangezien belanghebbende in het geheel geen aangiften heeft ingediend, komt het Hof niet toe aan de beoordeling van de stellingen van belanghebbende hieromtrent.
5.10.
Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat belanghebbende niet de vereiste aangiften voor de jaren 2015 en 2016 heeft gedaan, zodat de bewijsregel van artikel 27e in samenhang met artikel 27h, lid 2, AWR moet worden toegepast. Dit betekent dat op belanghebbende de last komt te rusten om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat en in hoeverre de opgelegde aanslagen onjuist zijn.
Redelijke schatting
5.11.
De omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat de aanslagen niet naar willekeur vastgesteld mogen worden, maar moeten berusten op een redelijke schatting. In dat kader rust op een inspecteur de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan (HR 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401, BNB 2006/134). Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige, voor zover hij de juistheid van de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184, BNB 2013/181).
5.12.1.
Belanghebbende heeft de kasadministratie van het jaar 2015 niet en die van het jaar 2016 gedeeltelijk verstrekt. Door het ontbreken van (gedeelten van) de administratie en de bijbehorende detailgegevens heeft de Inspecteur een uitdraai van de in de kassa geboekte omzetgegevens vergeleken met de boekhouding. Deze opbrengsten komen niet overeen en daarom heeft de Inspecteur correcties aangebracht op basis van de kassagegevens (zie 5.1.1 van het controlerapport). Verder heeft de Inspecteur correcties aangebracht omdat de bonussen van [merk] niet als opbrengsten zijn verantwoord en de verantwoorde gokopbrengsten niet overeenkomen met de opgave van de speelautomaatexploitant.
5.12.2.
In hoger beroep heeft belanghebbende alsnog een auditfile met administratie en facturen met betrekking tot een verbouwing in 2014 verstrekt aan de Inspecteur. De Inspecteur heeft zich naar aanleiding van deze stukken op het standpunt gesteld dat de verzamelinkomens moeten worden verlaagd tot € 60.942 (2015) en € 90.246 (2016).
5.13.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur zijn schatting van voldoende aanknopingspunten heeft voorzien en dat de aanslagen in zoverre niet naar willekeur zijn vastgesteld. De Inspecteur heeft in hoger beroep de winst uit onderneming naar beneden bijgesteld. Dat het brutowinstpercentage van 2015 mogelijk enigszins hoger is dan het gemiddelde brutowinstpercentage van de branche, maakt het voorgaande niet anders. De Inspecteur is bij de omzetberekening immers uitgegaan van de opbrengsten zoals die uit het kassasysteem van belanghebbende volgen en heeft niet de waarde van de inkopen afgezet tegen het gebruikelijke brutowinstpercentage. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de afschrijvingsduur van de inventaris tien jaar is heeft de Inspecteur gewezen op de kleine omvang van het etablissement. Tevens heeft de Inspecteur rekening gehouden met een investering in het huurrecht door de restwaarde van de inventaris op nihil te waarderen. Naar het oordeel van het Hof berusten de aanslagen met deze onderbouwingen op een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. Aangezien het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet kon navorderen over het jaar 2016 is het geschatte inkomen vastgesteld bij de primitieve aanslag (€ 35.000) zeker niet te hoog.
Verzwaard tegenbewijs
5.14.
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de schatting van de Inspecteur niet redelijk is, omdat daarin geen rekening is gehouden met een aantal kostenposten. In het bijzonder doelt belanghebbende op hogere afschrijvingen van de inventaris als gevolg van de door hem in 2014 gedane investeringen en de daarmee samenhangende rentekosten van de financiering. Voorts wenst belanghebbende een voorziening te vormen in verband met de in rekening te brengen belastingrente van de naheffingsaanslagen omzetbelasting en zijn er voor de boekjaren 2015 en 2016 uitgaven gedaan die na afloop van het boekjaar zijn opgekomen.
5.15.
Belanghebbende heeft in de loop van de procedure verschillende cijfermatige standpunten ingenomen. Zo heeft hij in hoger beroep aangevoerd dat zijn voormalige adviseur [A] alsnog de primitieve administratieve bescheiden heeft verstrekt. Aan de - op basis van deze administratie - alsnog opgestelde aangiften en jaarrekeningen voor de jaren 2015 en 2016 kent het Hof niet de bewijskracht toe die belanghebbende voorstaat. Belanghebbende heeft geen sluitende kasadministratie bijgehouden, terwijl - naar niet in geschil is - een zeer groot deel van de inkomsten en uitgaven van de onderneming uit contante betalingen bestond. Met betrekking tot de gestelde kostenposten, acht het Hof belanghebbende niet erin geslaagd overtuigend aan te tonen dat die kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De kostenoverzichten zijn namelijk niet door belanghebbende onderbouwd met bijvoorbeeld (originele) facturen, bankafschriften of andere schriftelijke bewijsstukken.
Boetes
5.16.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke grieven tegen de verzuimboetes aangevoerd. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de Inspecteur terecht aan belanghebbende voor elk jaar een verzuimboete heeft opgelegd. De boetes van elk € 369 acht het Hof passend en geboden.
Immateriële schade
5.17.
Belanghebbende heeft - voor het eerst in hoger beroep - verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bij de behandeling van de onderhavige zaak.
5.18.
Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de Rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. De termijn begint in de regel te lopen op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de hoofdzaak. Voor de berechting van de zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het Hof uitspraak doet binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140).
5.19.
Aangezien het verzoek om immateriële schadevergoeding voor het eerst in hoger beroep is gedaan heeft te gelden dat de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld naar de stand van het geding ten tijde van de uitspraak op het hoger beroep, waarbij de duur van de totale procedure tot dan toe in ogenschouw wordt genomen. Een voortvarende behandeling van het hoger beroep kan in een zodanig geval dan ook ertoe leiden dat de overschrijding van de redelijke termijn door het bestuursorgaan en/of de rechtbank wordt gecompenseerd (HR 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3562, BNB 2015/43).
5.20.
Het Hof stelt vast dat na de ontvangst van de bezwaarschriften op 13 september 2018, 19 oktober 2018 en 24 oktober 2018 tot de datum van zijn uitspraak op 7 december 2021 drie jaar en ruim twee maanden zijn verstreken. Het voorgaande brengt mee dat de redelijke termijn van vier jaar niet is overschreden en belanghebbende geen recht heeft op een vergoeding van immateriële schade.
Slotsom
5.21.
Het hoger beroep is gegrond.
Proceskosten en griffierecht
6.1.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in bezwaar, beroep en in hoger beroep. Het Hof merkt in dit verband de zaken aan als samenhangend nu de zaken in alle instanties gelijktijdig zijn behandeld, in de zaken door dezelfde gemachtigde rechtsbijstand is verleend en het geschil in elk van de zaken nagenoeg identiek is geweest. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 3.148 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een bedrag per punt van € 265 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1; 1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek bij de Rechtbank, 1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van het Hof met een bedrag per punt van € 748 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1 en factor 1 omdat sprake is van minder dan 4 samenhangende zaken).
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de Rechtbank gestorte griffierecht van € 47, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 131 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens voor zover deze de verzuimboetes betreft;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar, behoudens voor zover deze de verzuimboetes betreffen;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2015 tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.942;
  • vermindert de in rekening gebrachte belastingrente voor het jaar 2015 dienovereenkomstig;
  • vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 en de daarbij gegeven beschikking belastingrente;
  • vernietigt de navorderingsaanslag Zvw 2016 en de daarbij gegeven beschikking belastingrente;
  • wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.148; en
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht van in totaal € 178 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door P.J.J. Vonk, H.A.J. Kroon en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 7 december 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.