ECLI:NL:PHR:2024:24

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
23/00515
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onttrekking aan het verkeer van voertuigen met verborgen ruimtes in het kader van witwaspraktijken

In deze zaak heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, T.N.B.M. Spronken, geconcludeerd over de vordering tot onttrekking aan het verkeer van twee voertuigen, een Bentley Continental GT en een Mercedes-AMG S63, die in beslag zijn genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen. De rechtbank Noord-Holland had eerder de vordering van de officier van justitie toegewezen, maar de klaagster, een B.V., heeft cassatie ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de voertuigen vatbaar waren voor onttrekking aan het verkeer, omdat er verborgen ruimtes in de voertuigen waren aangetroffen, wat volgens de rechtbank in strijd is met de wet en het algemeen belang. De klaagster betwistte echter dat er een verband was tussen de voertuigen en een strafbaar feit, en voerde aan dat zij geen betrokkenheid had bij de verborgen ruimtes. De Hoge Raad heeft in zijn conclusie vastgesteld dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat de voertuigen in verband staan met een begaan strafbaar feit, en dat de vordering tot onttrekking aan het verkeer niet kan worden toegewezen zonder een duidelijke relatie tussen de voertuigen en het strafbare feit. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank voor herbeoordeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/00515 B
Zitting16 januari 2024
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klaagster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de klaagster

1.Het cassatieberoep

1.1
De rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, heeft bij beschikking van 19 januari 2023 de vordering van de officier van justitie ex art. 552f Sv strekkende tot onttrekking aan het verkeer van twee auto’s, te weten een Bentley Continental GT met het kenteken [kenteken 1] en een Mercedes-AMG S63 AMG 4matic met het kenteken [kenteken 2] , toegewezen en die auto’s onttrokken aan het verkeer.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak van de klaagster met het nummer 23/00514. De Hoge Raad heeft op 5 september 2023 dit cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat namens de klaagster niet binnen de bij de wet gestelde termijn een schriftuur houdende middelen van cassatie is ingediend. [1]
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster. S.W.M. Stevens, advocaat te Den Haag, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel richt zich tegen de toewijzing van de vordering tot onttrekking aan het verkeer en het tweede middel richt zich tegen de afwijzing van het verzoek tot toekenning van een geldelijke compensatie als bedoeld in art. 33c lid 2 en 3 Sr, in verbinding met art. 36b lid 2 Sr.

2.De procesgang

2.1
Uit de stukken van het geding kan over de procesgang tot nu toe het volgende worden opgemaakt:
(i) op 3 februari 2021 heeft de politie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] vanwege een verdenking van witwassen op grond van art. 94 Sv de hierboven onder 1.1 genoemde auto’s in beslag genomen. Vervolgens heeft de douane in de Bentley een verborgen ruimte aangetroffen en in de Mercedes een verstopplek;
(ii) op 15 juli 2022 heeft de officier van justitie een vordering als bedoeld in art. 552f Sv ingediend, strekkende tot onttrekking aan het verkeer van de bovengenoemde auto's;
(iii) op 21 december 2022 is namens de klaagster een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend. Het klaagschrift bevat tevens een reactie op de vordering tot onttrekking aan het verkeer van de bovengenoemde auto’s. Het klaagschrift en de daarin vervatte reactie op de vordering strekken tot afwijzing van de vordering, opheffing van het beslag en teruggave aan de klaagster van de in beslag genomen auto’s;
(iv) op 5 januari 2023 zijn de vordering tot onttrekking aan het verkeer ex art. 552f Sv van 15 juli 2022 en het klaagschrift ex art. 552a Sv van 21 december 2022 door de meervoudige raadkamer behandeld. Vervolgens heeft de rechtbank bij separate beschikkingen van 19 januari 2023 de vordering ex art. 552f Sv toegewezen en het klaagschrift ex art. 552a Sv ongegrond verklaard;
(v) op 7 februari 2023 is namens de klaagster beroep in cassatie ingesteld tegen die beschikkingen van 19 januari 2023. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep dat ziet op de ongegrondverklaring van het klaagschrift ex art. 552a Sv niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat namens de klaagster niet binnen de wettelijke termijn een cassatieschriftuur is ingediend. Daarmee is die ongegrondverklaring onherroepelijk geworden. Het onderhavige cassatieberoep ziet op de toewijzing door de rechtbank van de vordering tot onttrekking aan het verkeer.

3.Het eerste middel

3.1
In het eerste middel wordt geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat de in beslag genomen auto’s vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer.
3.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking hetgeen door de partijen is aangevoerd als volgt samengevat:

Vordering van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vordert primair onttrekking aan het verkeer van de Bentley en de Mercedes op grond van artikel 36c onder 2 dan wel 3 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Subsidiair vordert de officier van justitie onttrekking aan het verkeer van de Bentley en de Mercedes op grond van artikel 36c onder 5 Sr. Bij toewijzing van de vordering tot onttrekking aan het verkeer heeft de officier van justitie verzocht te beslissen dat de eigenaar van de Bentley en de Mercedes geen recht heeft op compensatie dan wel de toekenning van de compensatie te matigen.
Daartoe is – zakelijk weergegeven – het volgende gesteld. Zowel de Bentley als de Mercedes zijn aan te merken als witwasvoorwerp. Voor beide voertuigen geldt dat zij tegen aanbetaling zijn verkregen, er maandelijks leasebetalingen werden verricht, maar de kosten en risico’s van het gebruik bij de gebruiker, en dus niet bij de beslagene, lag en er een koopoptie bestond. De voertuigen stonden op naam van [betrokkene 1] . Uit onderzoek van het Financial Intelligence Team (hierna: FIT) volgt dat [betrokkene 1] deze voertuigen niet kon financieren, gelet op haar bij de overheid bekende inkomen. [betrokkene 1] heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van de gelden met welke de auto's worden gefinancierd en verwijst naar haar zoon, de heer [betrokkene 2] . Uit gegevens van de belastingdienst blijkt dat [betrokkene 2] geen (regulier) inkomen heeft. In de Bentley bevindt zich een verborgen ruimte en in de Mercedes bevindt zich een verstopplek. Bij een eerder, aan onderhavige inbeslagnemingen voorafgaand, onderzoek aan beide auto’s bleek ook sprake van verborgen ruimtes in beide auto’s, waarna de auto’s na verwijdering van die verborgen ruimtes weer in het verkeer zijn gebracht. Verborgen ruimtes en verstopplekken in voertuigen zijn volgens vaste jurisprudentie in strijd met de wet en het algemeen belang. De beslagene heeft vele ‘red flags’ bewust genegeerd en geen onderzoek gedaan zoals bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. De beslagene heeft willens en wetens een bedrijfsmodel in stand gehouden waarin geen adequaat cliëntonderzoek plaatsvond, en het risico genomen dat criminelen bij herhaling deze auto’s feitelijk in bezit hadden. Door voorgeschreven en gebruikelijk onderzoek na te laten, heeft de beslagene de inbeslagname over zichzelf afgeroepen. Derhalve is het niet proportioneel een geldelijke vergoeding toe te kennen. Gelet op dit handelen door de beslagene kan niet worden volgehouden dat zij onevenredig wordt getroffen. Indien de rechtbank hier anders over denkt, merkt de officier van justitie op dat de Bentley en de Mercedes vernietigd dienen te worden. Dat betekent dat als er baten zouden zijn, de tegemoetkoming enkel de sloopwaarde van de auto’s zou moeten betreffen.
Standpunt van de beslagene
Namens de beslagene is primair bepleit de vordering af te wijzen. Subsidiair is bepleit aan de beslagene een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen van € 151.000,-, zijnde de (totale) economische waarde van de voertuigen.
Daartoe is – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van enige aanwijzing voor het bestaan van een verband tussen de Bentley en de Mercedes met een begaan strafbaar feit. De Bentley en de Mercedes behoren toe aan de beslagene, niet aan de personen die door het Openbaar Ministerie in verband worden gebracht met criminele activiteiten. De beslagene heeft geen enkele betrokkenheid gehad bij het plaatsen van geheime of verborgen ruimtes in de Bentley en de Mercedes. De beslagene verklaart zich bereid beide voertuigen niet eerder terug te brengen in het economische verkeer dan nadat die – op haar kosten – in oorspronkelijke staat zullen zijn teruggebracht. Nu de beslagene ten aanzien van de voertuigen de enige eigenaar en rechthebbende is en geen enkele betrokkenheid bij de daarin aangetroffen ruimtes heeft, zou zij financieel onevenredig worden getroffen bij onttrekking aan het verkeer van de voertuigen. De economische waarde van € 151.000,- volgt uit interne lijsten van de beslagene.”
3.3
De rechtbank heeft de vordering tot onttrekking aan het verkeer toegewezen en heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:

Beoordeling
De rechtbank is bevoegd. De vordering is met redenen omkleed en de officier van justitie heeft te kennen gegeven dat het hierna te bespreken feit niet (verder) vervolgd zal worden, waardoor de officier van justitie ontvankelijk is in de vordering.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36c onder 2 en onder 3 Sr zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer alle voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan respectievelijk met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid. Met ‘feit’ wordt een begaan strafbaar feit bedoeld. De rechtbank zal moeten vaststellen dat de inbeslaggenomen auto’s in een in artikel 36c Sr beschreven verband staan tot een begaan strafbaar feit.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en hetgeen in raadkamer is besproken het volgende vast.
De Bentley en de Mercedes zijn gefinancierd door de beslagene en geleased aan [A] B.V. [A] B.V. heeft te kennen gegeven dat de auto’s met ingang van januari 2021 tegen betaling van een maandelijkse termijn geleased worden aan [B] BV. Dit bedrijf staat op naam van [betrokkene 3] , een kennis van [betrokkene 2] . De maandelijkse leasetermijn voor de Bentley bedroeg € 1.147,85 en voor de Mercedes € 1.350,-. De Bentley heeft een waarde van ongeveer € 150.000,-. De Mercedes vertegenwoordigt een waarde van ongeveer € 104.000,-. Op 5 januari 2021 vond er een voertuigcontrole plaats in Alkmaar, waarbij de politie de Bentley zag rijden en deze staande hield. De bestuurder van de auto was [betrokkene 2] . Hij verklaarde de Bentley te hebben gekocht en dat hij deze op 6 januari 2021 op zijn naam zou zetten. Het kenteken van de Bentley staat sinds 11 januari 2021 op naam van [betrokkene 1] , de moeder van [betrokkene 2] . Ook het kenteken van de Mercedes staat sinds 29 januari 2021 op naam van [betrokkene 1] . De maandelijkse leasetermijnen voor beide auto’s worden betaald vanaf een bankrekening op naam van [betrokkene 1] . Op 3 februari 2021 heeft de politie de twee auto’s in beslag genomen in verband met een verdenking van witwassen.
[betrokkene 1] heeft sinds 2014 kentekens van 31 verschillende auto's op haar naam gehad. Samen met haar echtgenoot heeft [betrokkene 1] een bruto jaarinkomen van € 27.796,-, waarvan zij – na aftrek van de belastingen – € 24.265,- kan besteden. Zij heeft geen ondernemingen op haar naam staan, geen giften of leningen ontvangen en ook geen spaartegoeden tot haar beschikking. Het FIT concludeerde dat het op basis van haar beschikbare inkomen voor [betrokkene 1] onmogelijk is de Bentley en de Mercedes te financieren waardoor een verdenking van witwassen in de zin van artikel 420bis Sr is ontstaan. [betrokkene 1] is hierover door de politie gehoord en heeft verklaard dat de leasetermijnen werden betaald door haar zoon [betrokkene 2] . Van [betrokkene 2] is bij de belastingdienst geen inkomen danwel vermogen bekend.
De rechtbank overweegt dat het niet anders kan dan dat de bedragen waarmee de leasetermijnen voor beide auto’s werden voldaan een criminele herkomst hebben, gelet op het ontbreken van toereikende (bekende) inkomsten en/of vermogen van [betrokkene 1] danwel [betrokkene 2] . Dit maakt dat met betrekking tot zowel de Bentley als de Mercedes het strafbare feit van witwassen is begaan.
In de Bentley is bij onderzoek door de douane een verborgen bergruimte aangetroffen. Deze aangetroffen ruimte betrof geen standaardvoorziening en is dus achteraf op zeer professionele wijze ingebouwd. In de Mercedes is bij onderzoek door de douane een verstopplek aangetroffen. Deze verstopplek bevindt zich op dezelfde plek als waar de douane in 2019 een verborgen ruimte heeft aangetroffen. Deze ruimte is destijds verwijderd waarna de Mercedes weer is vrijgegeven. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een voertuig met een geprepareerde verborgen ruimte of verstopplek voor niets anders bestemd kan zijn dan voor het plegen van ernstige strafbare feiten dan wel om de opsporing van dergelijke feiten te belemmeren. Een dergelijke verborgen ruimte of verstopplek wordt doorgaans namelijk gebruikt voor het verstoppen van illegale voorwerpen, zoals drugs, wapens en geld. Het ongecontroleerde bezit van de Bentley en de Mercedes is dan ook in strijd met het in artikel 36c Sr bedoelde algemeen belang.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat is voldaan aan de vereisten van artikel 36c Sr en dat zowel de Bentley als de Mercedes vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer. De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen en bepalen dat de Bentley en de Mercedes worden onttrokken aan het verkeer.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij in tegenstelling tot hetgeen de advocaat van de beslagene naar voren heeft gebracht geen aanleiding ziet om de verborgen ruimte in de Bentley danwel de verstopplek in de Mercedes te laten verwijderen door de beslagene. Zoals hiervoor is overwogen, is in het verleden een verborgen ruimte in de Mercedes aangetroffen en door de beslagene verwijderd, waarna de Mercedes is vrijgegeven. Echter, binnen korte tijd is een nieuwe verstopplek in de Mercedes aangetroffen. De rechtbank acht dan ook onvoldoende gewaarborgd dat na vrijgave van de auto's niet opnieuw verborgen ruimtes danwel verstopplekken zullen worden aangebracht.”
3.4
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- Art. 36b lid 1 aanhef en onder 4° Sr:
“1. Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
[…]
4° bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie;”
- Art. 36c Sr
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1° die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
2° met betrekking tot welke het feit is begaan;
3° met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4° met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5° die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.”
- Art. 552f lid 1 en 2 Sv:
“1. Bevoegd tot het geven van beschikkingen als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onder 4°, van het Wetboek van Strafrecht is het gerecht waarvoor de zaak in eerste aanleg zal worden vervolgd, is vervolgd of had kunnen worden vervolgd.
2. De beschikking wordt niet gegeven dan op een met redenen omklede vordering van de officier van justitie.”
3.5
Op grond van art. 36b lid 1 aanhef en onder 4º Sr bestaat de mogelijkheid om voorwerpen op vordering van het openbaar ministerie bij afzonderlijke rechterlijke beschikking aan het verkeer te onttrekken. Voor toewijzing door de rechter van een afzonderlijke vordering tot onttrekking aan het verkeer is vereist dat vaststaat dat een strafbaar feit is begaan en dat het in beslag genomen voorwerp in een in art. 36c Sr (of 36d Sr) beschreven verband staat tot dat begane strafbare feit. [2] Het enkele vermoeden van een strafbaar feit is daartoe onvoldoende. [3] In de beschikking tot onttrekking aan het verkeer moet worden aangegeven op welk strafbaar feit de rechter het oog heeft. Ontbreekt die verwijzing, dan is de beschikking onvoldoende gemotiveerd. [4]
3.6
Ingevolge art. 36c Sr is voor onttrekking aan het verkeer van voorwerpen daarnaast vereist dat het desbetreffende voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het moet gaan om een voorwerp waarvan de aard relevant is in die zin dat het ongecontroleerde bezit, al dan niet in samenhang met het redelijkerwijze te verwachten gebruik daarvan, juist in verband met die aard in strijd is met de wet of het algemeen belang. [5] Blijkens de wetsgeschiedenis gaat het om voorwerpen die uit hun aard gevaarlijk zijn en om die reden aan het maatschappelijk verkeer dienen te worden onttrokken. De Minister dacht aan valse muntstempels, valse munten, pornografie, verboden jachtmiddelen of vistuigen die naar hun aard bestemd zijn om delicten mee te plegen en aan opium, inbrekerswerktuigen, zware wapens en pantserauto’s, omdat deze slechts door zeer bepaalde personen of onder zeer bepaalde omstandigheden worden gebruikt op een wijze die rechtens en maatschappelijk toelaatbaar is. [6] Het moet dus gaan om voorwerpen die niet slechts in de handen van de verdachte, maar in die van het publiek in het algemeen gevaarlijk zijn. [7]
3.7
Gelet op het voorgaande zullen alledaagse voorwerpen in de regel niet aan het verkeer kunnen worden onttrokken, omdat deze naar hun aard niet gevaarlijk zijn. [8] Dit is niet anders wanneer met die voorwerpen een strafbaar feit is gepleegd. [9] Doorgaans zal een auto dus niet vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat die niet van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, ook niet als daarmee een strafbaar feit is gepleegd. [10] Dit kan anders liggen indien vaststaat dat met de auto iets niet in de haak is, bijvoorbeeld doordat het chassisnummer van de auto vals of vervalst is. [11] Onttrekking aan het verkeer van een auto is eveneens niet uitgesloten in het geval dat de auto is voorzien van een verborgen ruimte, dat wil zeggen een ruimte die niet standaard in de auto is voorzien en derhalve achteraf (al dan niet op een professionele wijze) is ingebouwd. [12] Een verborgen ruimte kan maken dat het ongecontroleerde bezit van de auto in strijd komt met de wet of met het algemeen belang en dus vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, mits sprake is van een relatie tussen die verborgen ruimte en een begaan strafbaar feit. [13] Hierbij merk ik op dat het bezit van een auto met een verborgen compartiment als zodanig niet voldoende is om een relatie tussen de betrokken auto en een strafbaar feit aanwezig te achten. [14] Het in de beschikking van de rechter ontbreken van een vaststelling van zo’n relatie vormt voor de Hoge Raad een grond voor cassatie. [15]
3.8
De Memorie van Toelichting [16] bij het wetsvoorstel “Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met verdere versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit (versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit II)” [17] , waarin in een nieuw art. 189a Sr wordt voorzien in een strafbaarstelling van het opzettelijk toerusten of inrichten van een vervoermiddel met een verborgen ruimte en het voorhanden hebben van een dergelijk vervoermiddel in de wetenschap dat daarin een verborgen ruimte is aangebracht, verstaat onder een verborgen ruimte een ruimte die kennelijk is bestemd om de opsporing van strafbare feiten te beletten of te bemoeilijken. Met ‘kennelijk bestemd’ wordt tot uitdrukking gebracht dat het gaat om de objectieve bestemming van de ruimte, die afhankelijk van de omstandigheden van het geval aan de hand van de uiterlijke verschijningsvorm wordt afgeleid. Met ‘ruimte’ wordt gedoeld op een niet-fabriekseigen (professioneel) achteraf in een vervoermiddel aangebrachte ruimte die op zodanige wijze is aangebracht dat deze niet eenvoudig is waar te nemen. Door de terminologie ‘niet-fabriekseigen’ en ‘achteraf aangebracht’ wordt tot uitdrukking gebracht dat een verborgen ruimte zich onderscheidt van een door een fabrikant in een vervoermiddel aangebrachte (opslag)ruimte. Degene die een ruimte aanbrengt in een vervoermiddel voor een legitiem doel is volgens het voorgestelde nieuwe art. 189a Sr niet strafbaar. Hierbij kan worden gedacht aan het in een camper of motorboot aanbrengen van een ruimte ten behoeve van het veilig kunnen opbergen van waardevolle voorwerpen, zoals paspoorten of kostbare elektronische apparatuur. Een dergelijke ruimte is niet kennelijk bestemd om de opsporing van strafbare feiten te beletten of te bemoeilijken, omdat een dergelijke ruimte een vanzelfsprekend legitiem doel dient. Dit kan anders komen te liggen als er aanwijzingen zijn, bijvoorbeeld betreffende eigenaardige vorm of diepte van de ruimte, dat de ruimte niet (alleen) bestemd zal zijn voor het veilig opbergen van waardevolle voorwerpen die toebehoren aan (het maximale aantal) gebruikers van de camper of motorboot. In dat geval zal op basis van de omstandigheden van het geval de ‘kennelijke bestemming’ (om de opsporing van strafbare feiten te beletten of te bemoeilijken) kunnen worden aangenomen.
3.9
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het oordeel van de rechtbank dat de in beslag genomen auto’s in een in art. 36c Sr beschreven verband staan tot een begaan strafbaar feit, te weten witwassen, ontoereikend gemotiveerd is. Hiertoe wordt aangevoerd dat de vaststellingen van de rechtbank dat (i) [betrokkene 1] , te weten de tenaamgestelde van de bankrekening waarmee de leasetermijnen voor de betreffende auto’s werden voldaan, financieel niet in staat was de leasetermijnen te voldoen, (ii) [betrokkene 1] bij de politie heeft verklaard dat haar zoon, te weten [betrokkene 2] , feitelijk zorgdroeg voor de voldoening van de leasetermijnen en (iii) van [betrokkene 2] bij de belastingdienst geen inkomen of vermogen bekend is, ontoereikend zijn voor het oordeel van de rechtbank “dat het niet anders kan [zijn] dan dat de bedragen waarmee de leasetermijnen voor beide auto’s werden voldaan een criminele herkomst hebben”.
3.1
Met de steller van het middel ben ik van mening dat de vaststellingen van de rechtbank onvoldoende zijn om het oordeel te kunnen dragen dat het niet anders kan zijn dan dat de bedragen waarmee de leasetermijnen zijn voldaan een criminele herkomst hebben. De motivering van de rechtbank laat namelijk ruimte voor de mogelijkheid dat [betrokkene 2] op andere wijze(n) over legale middelen heeft beschikt, waarmee hij de leasetermijnen heeft voldaan dan wel heeft laten voldoen. De vaststellingen van de rechtbank zijn weliswaar voldoende voor een
vermoedenvan witwassen door [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] , maar onvoldoende voor het oordeel dat
vaststaatdat sprake is van het begaan van witwassen en dat de in beslag genomen auto’s in een in art. 36c Sr beschreven verband staan tot dat witwassen. Het eerste middel klaagt daarover terecht.
3.11
Voor zover in het eerste middel nog wordt geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat de in beslag genomen auto’s vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het in art. 36c Sr bedoelde algemeen belang, is het eveneens terecht voorgesteld. De rechtbank heeft overwogen dat met betrekking tot de in beslag genomen auto’s het witwassen is begaan en dat in die auto’s een verborgen ruimte respectievelijk een verstopplek is aangetroffen. Zoals gezegd is in mijn ogen het oordeel van de rechtbank dat vaststaat dat sprake is van witwassen ontoereikend gemotiveerd. Maar ook los daarvan heeft de rechtbank in geen enkel opzicht een relatie vastgesteld tussen de in de auto’s aangetroffen verborgen ruimte en verstopplek en het (vermeende) witwassen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat voor de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen auto’s ex art. 36c Sr niet is vereist dat sprake is van een relatie tussen de in de auto’s aangetroffen verborgen ruimten en een begaan strafbaar feit, getuigt dat oordeel – gelet op hetgeen ik hiervoor onder 3.4-3.7 heb vooropgesteld – van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover de rechtbank die opvatting niet huldigt, is het oordeel van de rechtbank niet zonder meer begrijpelijk nu niet valt in te zien hoe de aangetroffen verborgen ruimte en verstopplek te relateren zijn aan het (vermeende) witwassen.
3.12
Nu mijns inziens het eerste middel slaagt, hetgeen zal moeten leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking, behoeft het tweede middel waarin wordt geklaagd over de afwijzing van een geldelijke tegemoetkoming geen bespreking. Indien de Hoge Raad hierover anders oordeelt, dan ben ik uiteraard bereid ten aanzien van het tweede middel aanvullend te concluderen.
3.13
Ten overvloede merk ik op dat artikel 1:37 van de Algemene douanewet voorziet in een specifieke procedure waarbij met inachtneming van de in die bepaling genoemde vereisten en voorwaarden, vervoermiddelen die kennelijk zijn ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken zonder rechtsvervolging kunnen vervallen aan de Staat. [18] Dit is echter hier niet aan de orde.

4.Conclusie

4.1
Het eerste middel slaagt. Het tweede middel behoeft geen bespreking.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, teneinde de bestaande vordering opnieuw te beoordelen en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.De beschikking van de Hoge Raad is niet gepubliceerd.
2.HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:37, r.o. 3.4.1.
3.HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC7509, r.o. 4, NJ 1982/380, m.nt. A.L. Melai.
4.HR 27 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9338, r.o. 5.4, NJ 1993/586, m.nt. Th.W. van Veen.
5.HR 8 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7626, r.o. 3.5.1.
6.
7.
8.Zie bijv. HR 17 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9728, r.o. 4.3-4.4; HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1298, r.o. 2.3.
9.Zie bijv. HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:187, r.o. 2.4; HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2644, r.o. 2.2.2-2.3.
10.HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2238, r.o. 2.2.2-2.4. Hetzelfde geldt voor andere voertuigen, zoals motorscooters, zie hiervoor HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5404, r.o. 3.1-3.3.
11.HR 12 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7636, r.o.3.4-3.7, NJ 2003/595. In HR 21 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8406, r.o. 3.1-3.3, oordeelde de Hoge Raad in dezelfde lijn ten aanzien van een bromfiets met een vals of vervalst framenummer.
12.Vgl. bijv. rechtbank Rotterdam 17 februari 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:1618; rechtbank Amsterdam 24 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:8379; rechtbank Zeeland-West-Brabant 4 april 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:2292; gerechtshof Amsterdam 2 september 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2639; gerechtshof Den Haag 19 maart 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:494.
13.Zie de conclusie van mijn hand van 23 november 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1094, onder 2.17-2.23 vóór HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:39.
14.Zie de conclusie van mijn hand van 23 november 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1094, onder 2.21 vóór HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:39.
15.Vgl. HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:37; HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:40; HR 14 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:223; HR 21 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:389; HR 23 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:759.
16.
17.
18.HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:37, r.o. 3.5.