ECLI:NL:HR:2022:37

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
20/04177
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking onttrekking aan het verkeer van auto met verborgen ruimte in verband met strafbaar feit

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de onttrekking aan het verkeer van een auto met een verborgen ruimte, die in beslag was genomen in het kader van een onderzoek naar witwassen en overtreding van de Opiumwet. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de auto vatbaar was voor onttrekking aan het verkeer, maar de Hoge Raad oordeelt dat deze beslissing ontoereikend gemotiveerd is. De Hoge Raad stelt dat de rechtbank niet voldoende heeft aangetoond dat de auto in verband staat met een begaan strafbaar feit, zoals vereist door de wet. De enkele aanwezigheid van een verborgen ruimte in de auto is niet voldoende om te concluderen dat deze auto is gebruikt voor criminele doeleinden. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam voor een nieuwe beoordeling van zowel de vordering tot onttrekking als het klaagschrift van de belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij beslissingen over onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04177 B
Datum25 januari 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 november 2020, nummer RK 20/3051 en RK 20/4590, gegeven op een vordering als bedoeld in artikel 552f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, alsmede op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[belanghebbende] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de belanghebbende.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de belanghebbende. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Amsterdam, teneinde het bestaande beklag en de bestaande vordering opnieuw te beoordelen en af te doen.

2.Procesgang bij de rechtbank

De rechtbank heeft in één beschikking beslist op zowel een vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 552f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) tot onttrekking aan het verkeer van een onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen personenauto van het merk Citroën (kenteken [kenteken] ), als op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv dat strekt tot teruggave aan de belanghebbende van die auto.

3.Beoordeling van het cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de toewijzing van de vordering tot onttrekking aan het verkeer van de auto en de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
3.2
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 552f lid 2 Sv tot onttrekking aan het verkeer van de auto toegewezen. Het klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv van de belanghebbende, die stelt eigenaar te zijn van de auto, heeft de rechtbank ongegrond verklaard. De beschikking van de rechtbank houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“Standpunt van de verdediging
De raadsman van klaagster heeft kort samengevat het volgende aangevoerd. Het hebben van een verborgen ruimte in een auto is geen strafbaar feit. Er is geen strafvorderlijk belang het beslag op de auto te handhaven. Ook komt de auto niet in aanmerking voor onttrekking aan het verkeer. De auto is niet verkregen uit baten van een strafbaar feit. Noch is met “betrekking tot de auto een strafbaar feit begaan” of is “het feit” begaan of voorbereid met behulp van de auto. Opsporing van “het feit” is niet belemmerd en de auto is niet vervaardigd of bestemd tot het begaan van “het feit”. Er is geen strafbaar feit gepleegd noch sprake van een onderzoek naar een misdrijf waarvan klaagster wordt verdacht. Er kan dan ook geen sprake zijn van vrees voor het begaan van “soortgelijke misdrijven”. Dat verborgen ruimtes doorgaans gebruikt worden voor criminele doeleinden en dat veelvuldig illegale goederen in verborgen ruimtes worden aangetroffen geldt niet in dit concrete geval.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het Openbaar Ministerie vordert dat het voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft verder kenbaar gemaakt dat hij volhardt in de vordering. Het is een feit van algemene bekendheid dat voertuigen die zijn voorzien van dergelijke verborgen ruimtes, doorgaans voor criminele doeleinden plegen te worden gebruikt.
Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voertuigen doet afbreuk aan een effectieve bestrijding van die criminele doeleinden (vgl. HR 12 november 2002, NJ 2003/595).
De verborgen ruimte maakt dat de desbetreffende auto kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijke toezicht te onttrekken en het ongecontroleerde bezit van een dergelijke auto is in strijd met het algemene belang (Rechtbank Amsterdam, 11 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:9467).
Deze auto is een voorwerp dat is vervaardigd of bestemd tot het begaan van een strafbaar feit en daarmee vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Uit de bewoordingen van artikel 36c sub 5 Sr kan worden afgeleid dat het strafbare feit niet noodzakelijkerwijs hoeft te zijn begaan. Ook hoeft er geen relatie te zijn tot een concreet delict.
(...)
De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 20 mei 2020 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemd voorwerp onder [betrokkene 1] in beslag genomen. Bij onderzoek aan het voertuig werd gezien dat het stiksel van de bekleding achter de achterbanken niet origineel was. Achter de bekleding werd een verborgen ruimte aangetroffen. Beslagene wordt - kort gezegd - verdacht van witwassen en het overtreden van de Opiumwet.
Beslagene heeft afstand gedaan van het voertuig.
In geval van een beklag tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer en dit wordt ook gevorderd.
De rechtbank acht het volgende van belang. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke speciaal in een auto aangebrachte voorzieningen veelal worden gebruikt voor criminele doeleinden zoals bijvoorbeeld het vervoer van drugs, geld en/of vuurwapens. Het feit dat er in dit geval niets in de verborgen ruimtes is aangetroffen en dat in dit kader geen strafrechtelijk onderzoek meer zou plaatsvinden volgens klaagster, maakt dit niet anders.
De verborgen ruimtes maken dat de auto kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijke toezicht te onttrekken. Door de auto terug te geven, zouden criminele activiteiten in stand worden gehouden, dan wel gestimuleerd. Het ongecontroleerde bezit van een auto met een verborgen ruimte doet dan ook afbreuk aan een effectieve voorkoming en bestrijding van die criminele doeleinden en is daarom in strijd met het algemeen belang in de zin van artikel 36c Sr.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag en tegen teruggave van het voertuig. Het voorgaande rechtvaardigt bovendien de conclusie dat de vordering ex artikel 552f Sv kan worden toegewezen. De auto zal worden onttrokken aan het verkeer.”
3.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- artikel 36b lid 1, aanhef en onder 4º, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
(...)
4°. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie.”
- artikel 36c Sr:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1°. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
2°. met betrekking tot welke het feit is begaan;
3°. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4°. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5°. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.”
- artikel 36d Sr:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.”
- artikel 1:37 Algemene douanewet:
“1. Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om tot het nakomen van de op grond van artikel 1:27, eerste lid, genomen dwangmaatregelen te verijdelen, zomede alle andere voorwerpen, kennelijk bestemd om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om een vervoermiddel tot een van de hiervoor omschreven doeleinden in te richten of toe te rusten, worden in beslag genomen.
2. Tot inbeslagneming krachtens het eerste lid zijn, behalve de inspecteur, bevoegd de bij of ingevolge artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen.
3. Van de inbeslagneming en van de gronden daartoe doet de inspecteur zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan degene op wie de inbeslagneming heeft plaatsgehad. In geval van inbeslagneming op onbekende personen geschiedt die mededeling in het openbaar volgens bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen regels.
4. Krachtens het eerste lid in beslag genomen vervoermiddelen en voorwerpen vervallen zonder rechtsvervolging aan de staat, tenzij bij een rechterlijke beslissing als bedoeld in het zesde lid de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd.
5. De belanghebbende bij het in beslag genomen vervoermiddel of voorwerp kan binnen een maand na de mededeling omtrent de inbeslagneming bij de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de inbeslagneming heeft plaatsgehad, daartegen hetzij in persoon, hetzij door een gemachtigde een met redenen omkleed klaagschrift indienen.
6. De rechtbank behandelt het klaagschrift op de voet van het bepaalde in artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande, dat ook de inspecteur in de gelegenheid wordt gesteld tijdens de behandeling te worden gehoord en hem, zo hij voor de behandeling is verschenen, tijdig tevoren door de griffier schriftelijk mededeling van de dag der uitspraak wordt gedaan.
7. Artikel 552d van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
8. Onze Minister van Financiën is bevoegd in bijzondere gevallen de aan de staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven.”
De beslissing op de vordering als bedoeld in artikel 552f lid 2 Sv
3.4.1
Met het “feit” in artikel 36c en 36d Sr wordt een begaan strafbaar feit bedoeld. De rechter die bij afzonderlijke beschikking als bedoeld in artikel 36b lid 1, onder 4°, Sr de onttrekking aan het verkeer beveelt, zal moeten vaststellen dat het inbeslaggenomen voorwerp in een in artikel 36c of 36d Sr beschreven verband staat tot een begaan strafbaar feit.
3.4.2
Gelet hierop, is het oordeel van de rechtbank dat de auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer ontoereikend gemotiveerd, nu de bestreden beschikking niets inhoudt waaruit kan worden afgeleid dat de auto in verband staat tot een begaan strafbaar feit. De door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden dat in de auto een verborgen ruimte is aangebracht en dat een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke verborgen ruimtes veelal worden gebruikt voor criminele doeleinden, zoals het vervoer van drugs, geld en/of vuurwapens, zijn niet toereikend voor dat oordeel.
3.4.3
Het cassatiemiddel is in zoverre terecht voorgesteld.
3.5
Opmerking verdient dat artikel 1:37 van de Algemene douanewet voorziet in een specifieke procedure waarbij met inachtneming van de in die bepaling genoemde vereisten en voorwaarden, vervoermiddelen die kennelijk zijn ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken zonder rechtsvervolging kunnen vervallen aan de Staat (vgl. HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:403, rechtsoverweging 3.5.1).
De beslissing op het klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv
3.6
De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave van de auto verzet omdat de auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer en de rechtbank de vordering tot onttrekking aan het verkeer van de auto toewijst. Gelet op wat hiervoor onder 3.4.1 en 3.4.2 is overwogen, is het oordeel van de rechtbank ontoereikend gemotiveerd. Ook in zoverre is het cassatiemiddel terecht voorgesteld.
3.7
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, zowel wat betreft de beslissing op de vordering als bedoeld in artikel 552f lid 2 Sv als de beslissing op het klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 januari 2022.