In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 februari 2021 een beslissing genomen over de vordering tot onttrekking aan het verkeer van een Citroën DS5, die onder beslag was gelegd op 10 november 2020. De officier van justitie, mr. H. van Galen, had op 20 januari 2021 de vordering ingediend, omdat in de auto een verborgen ruimte was aangetroffen die geschikt was om voorwerpen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken. De beslagene was niet verschenen op de zitting, ondanks een behoorlijke oproeping.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto was ingericht om illegale goederen te vervoeren, wat in strijd is met het algemeen belang. De officier van justitie heeft betoogd dat het teruggeven van de auto niet aan de orde kan zijn, omdat deze opnieuw gebruikt kan worden voor strafbare feiten. De rechtbank heeft de vordering tot onttrekking aan het verkeer toegewezen, op basis van artikel 94 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 1:37 van de Algemene Douanewet, die bepalen dat voertuigen met verborgen ruimtes in beslag genomen moeten worden.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is voor een geldelijke vergoeding aan de beslagene, omdat de auto door de verborgen ruimte geen onderdeel uitmaakt van het maatschappelijk verkeer en derhalve geen of maar zeer beperkte waarde heeft. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beslagene niet onevenredig is getroffen in zijn vermogen door de beslissing tot onttrekking aan het verkeer. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door het openbaar ministerie en de klager worden aangevochten binnen veertien dagen.