ECLI:NL:HR:2022:40

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
21/01917
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking inzake onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen auto met verborgen ruimte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 17 februari 2021 een vordering tot onttrekking aan het verkeer van een inbeslaggenomen auto toegewezen. De auto, een Renault Megane Scenic, was in beslag genomen op grond van artikel 94 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, omdat deze was ingericht om illegale goederen aan het toezicht te onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de auto vatbaar was voor onttrekking aan het verkeer, omdat de aanwezigheid van een verborgen ruimte in de auto zou kunnen dienen voor het begaan van misdrijven.

De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft vastgesteld dat de auto in verband staat met een begaan strafbaar feit. De Hoge Raad benadrukte dat het oordeel van de rechtbank dat de auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer niet voldoende was onderbouwd. De enkele aanwezigheid van een verborgen ruimte in de auto was niet toereikend om te concluderen dat de auto in verband staat met een strafbaar feit. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam voor een nieuwe beoordeling van de vordering.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechtbank bij beslissingen over onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen goederen, vooral wanneer er sprake is van verborgen ruimtes die mogelijk gebruikt kunnen worden voor criminele activiteiten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01917 B
Datum25 januari 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 februari 2021, nummer RK 21/250, gegeven op een vordering als bedoeld in artikel 552f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak
van
[belanghebbende] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de belanghebbende.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de belanghebbende. Namens deze heeft R. Moghni, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing naar de rechtbank Rotterdam, teneinde de bestaande vordering opnieuw te beoordelen en af te doen.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van de rechtbank dat de inbeslaggenomen auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer.
2.2
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 552f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering tot onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen personenauto van het merk Renault (kenteken [kenteken] ) toegewezen. De beschikking van de rechtbank houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“Feiten
Op 10 november 2020 is te Rotterdam onder beslagene beslag gelegd op een personenauto van het merk Renault, type Megane Scenic, kleur blauw, voorzien van het kenteken [kenteken] .
(...)
Beoordeling
Uit de stukken leidt de rechtbank het volgende af. De auto is in beslag genomen op grond van artikel 94 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Uit de bevindingen van de verbalisanten en de bij het proces-verbaal gevoegde foto’s volgt dat de auto kennelijk was ingericht om (illegale) goederen/gelden aan het ambtelijk toezicht te onttrekken. In de auto is onder de middenconsole een verborgen ruimte aangetroffen van ongeveer 16 x 80 cm. De verborgen ruimte werd zichtbaar na het onder de middenconsole indrukken van een knop. In de verborgen ruimte werd tevens een losse bodemplaat aangetroffen. De aangetroffen verborgen ruimte is geen standaardvoorziening in een auto en moet dus achteraf zijn ingebouwd, en wel op zeer professionele wijze. Het beslag op de auto voldoet hiermee aan de wettelijke vereisten voor een beslag op grond van artikel 94 lid 2 van het Wetboek van strafvordering.
Bovendien volgt uit artikel 1:37 van de Algemene Douanewet dat auto’s met een dergelijke verborgen ruimte in beslag genomen moeten worden, en in beginsel vervallen aan de Staat.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36d van het Wetboek van strafrecht is de auto onder andere vatbaar voor onttrekking aan het verkeer indien de auto van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Daarvan is sprake indien de auto door de aanwezige verborgen ruimte kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van misdrijven, dan wel de opsporing daarvan kan belemmeren. Een dergelijke verborgen ruimte in de auto is aangelegd met het doel te zorgen dat criminele activiteiten onontdekt -en dus mogelijk- blijven en/of om er voor te zorgen dat de feitelijke uitvoering ervan minder risico’s voor de daders oplevert en aldus wordt vergemakkelijkt.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer en zal de vordering dus toewijzen.”
2.3.1
Met het “feit” in artikel 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt een begaan strafbaar feit bedoeld. De rechter die bij afzonderlijke beschikking als bedoeld in artikel 36b lid 1, onder 4°, Sr de onttrekking aan het verkeer beveelt, zal moeten vaststellen dat het inbeslaggenomen voorwerp in een in artikel 36c of 36d Sr beschreven verband staat tot een begaan strafbaar feit (vgl. het vandaag uitgesproken arrest in de zaak 20/04177, ECLI:NL:HR:2022:37).
2.3.2
Gelet hierop is het oordeel van de rechtbank dat de auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer ontoereikend gemotiveerd, nu de bestreden beschikking niets inhoudt waaruit kan worden afgeleid dat de auto in verband staat tot een begaan strafbaar feit. De door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden dat in de auto een verborgen ruimte is aangebracht en dat dit kennelijk tot doel had “te zorgen dat criminele activiteiten onontdekt -en dus mogelijk- blijven en/of om er voor te zorgen dat de feitelijke uitvoering ervan minder risico’s voor de daders oplevert en aldus wordt vergemakkelijkt” zijn niet toereikend voor dat oordeel.
2.3.3
Het cassatiemiddel is in zoverre terecht voorgesteld.
2.4
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 januari 2022.