ECLI:NL:HR:2005:AR7626
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Onttrekking aan het verkeer van wettig betaalmiddel in strafrechtelijke context
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Roermond. De zaak betreft de onttrekking aan het verkeer van een geldbedrag dat in beslag was genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar drugshandel en heling. De Officier van Justitie had gevorderd dat het geld, dat volgens hem 'besmet' was door criminele activiteiten, onttrokken zou worden aan het verkeer. De Rechtbank oordeelde echter dat geld, als wettig betaalmiddel, niet vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, ongeacht de herkomst of bestemming ervan. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht, dat stelt dat voorwerpen alleen onttrokken kunnen worden als het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De rechtbank concludeerde dat geld niet aan deze voorwaarde voldoet, omdat de aard van geld als wettig betaalmiddel niet verandert door de herkomst ervan.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van de Rechtbank en oordeelde dat de vordering van de Officier van Justitie niet kon worden toegewezen. De Hoge Raad benadrukte dat er geen wettelijke basis is om geld met een criminele herkomst als vatbaar voor onttrekking aan het verkeer te beschouwen. Dit oordeel is in lijn met eerdere jurisprudentie en de wetsgeschiedenis, die geen aanknopingspunten bieden voor een andere interpretatie. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde dat de onttrekking aan het verkeer van wettige betaalmiddelen niet mogelijk is, ongeacht de omstandigheden waaronder het geld is verkregen.