Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
25 januari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot onttrekking aan het verkeer van een auto van de belanghebbende, die was in beslag genomen op grond van artikel 552f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank had de vordering van de officier van justitie toegewezen, maar de belanghebbende heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering. Volgens de Hoge Raad moet de rechter in zijn beschikking blijk geven van een onderzoek naar de vervolgingsmogelijkheden. Dit is niet gebeurd, waardoor het oordeel van de rechtbank ontoereikend is gemotiveerd. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is benadrukt dat de officier van justitie niet ontvankelijk kan zijn in zijn vordering als er geen duidelijkheid is over de vervolging.
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam voor een nieuwe behandeling. Dit betekent dat de rechtbank opnieuw moet beoordelen of de vordering van de officier van justitie terecht was en of de auto aan het verkeer kan worden onttrokken. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij beslissingen over onttrekking aan het verkeer, vooral in gevallen waarin criminele activiteiten aan de orde zijn.