Conclusie
1.Feiten
overeenkomst inzake het aanleveren en verwerken van brandbaar afval’ (hierna: de aanbiedingsovereenkomst) gesloten met ASB (het huidige Attero). [2] In deze overeenkomst was onder meer vastgelegd dat deze Brabantse gewesten en gemeenten verplicht zijn om hun na preventie en hergebruik overblijvende brandbare huishoudelijk afval aan ASB te leveren en voor de verwerking daarvan te betalen.
overeenkomst inzake het verbranden van afval uit de provincie Noord-Brabant’ (hierna: de verwerkingsovereenkomst) [3] gesloten. Hierin is opgenomen dat ASB zich verplicht om ten behoeve van de afvalverbrandingsinstallatie in Moerdijk per jaar 510.000 ton afval aan AZN te leveren.
Artikel III Minderleveringen en vaststelling suppletie tarief
2.De arbitrageprocedures
Discussiepunt: de uitleg van art. III lid 1, slotzin, Tarievenmodel
Onder “beschikbaar” wordt in dit verband verstaan dat er ter zake van de desbetreffende hoeveelheden brandbaar afval geen contractsverplichtingen van Essent bestaan per 1 januari 2000’ (zie ook onder 1.9).
op1 januari 2000 geen contractsverplichtingen had. Volgens de Gewesten en Gemeenten moet de datum van 1 januari 2000 worden gezien als een peildatum, zodat Zuid-Nederlands afval dat Attero ná die datum heeft gecontracteerd (wél) onder het begrip ‘beschikbaar afval’ valt. [5]
met ingang van (op of na)1 januari 2000 geen contractuele verplichtingen voor Attero bestaan, moet worden aangemerkt als ‘beschikbaar afval’ in de zin van art. III lid 1 Tarievenmodel. Zuid-Nederlands afval waarvoor op of na 1 januari contractsverplichtingen zijn aangegaan, is dus géén ‘beschikbaar afval’, zo luidt de interpretatie van Attero. [6]
in Zuid-Nederland gecontracteerd brandbaar afval ter zake waarvan Attero na 1 januari 2000 contractsverplichtingen is aangegaan met een verwerkingsinstallatie’ in de uitleg van Attero géén beschikbaar afval is, terwijl het dat in de uitleg van de Gemeenten en Gewesten wél is.
In de door Attero aangevochten overweging van het arbitraal vonnis ligt besloten dat het scheidsgerecht van oordeel was dat 1 januari 2000 de peildatum was die moest worden gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of het afval “beschikbaar” was. Het gaat de grenzen van de taak van de rechter in deze vernietigingsprocedure te buiten om te beoordelen of dat oordeel juist is. Uitgaande van dat oordeel, kan echter niet worden gezegd dat een steekhoudende verklaring ontbreekt voor de door Attero aangevochten passage in het arbitraal vonnis.”
per 1 januari 2000’ moet worden verstaan ‘met ingang van’ en verwerpt de andersluidende uitleg van de Gewesten en Gemeenten (rov. 51-53).
de beslissingen in rov. 51-53 tussenvonnis over de uitleg van “beschikbaar afval per 1 januari 2000”’. De Gewesten en Gemeenten hebben zich – kort gezegd en voor zover in cassatie van belang – op het standpunt gesteld dat de eindbeslissingen niet in stand kunnen blijven, omdat de vraag naar de juiste uitleg van art. III Tarievenmodel al centraal heeft gestaan in Arbitrage I en de beslissingen van het eerste scheidsgerecht dienaangaande ingevolge art. 1059 Rv gezag van gewijsde hebben. In dat verband is onder meer gewezen op rov. 5.19 van het vonnis in Arbitrage I en rov. 15 van het in de eerste vernietigingsprocedure gewezen arrest, waarin volgens de Gewesten en Gemeenten al is beslist dat de door hen bepleitte uitleg van art. III lid 1 Tarievenmodel juist is. [13] De Gewesten en Gemeenten hebben aangevoerd dat hun ‘
uitdrukkelijke beroep’ op het gezag van gewijsde [14] ten onrechte door het tweede scheidsgerecht is gepasseerd en dat ‘
als op dit uitgangpunt van [het tweede scheidsgerecht] zou worden voortgebouwd, [dat] resulteert (…) in een vonnis dat op een onjuiste juridische grondslag berust’. [15]
3.Procesverloop bij het hof
of, als het gezag van gewijsde inderdaad is geschonden, de vonnissen van het tweede scheidsgerecht vernietigd kunnen worden en welke toets bij die beoordeling aangelegd moet worden’ (rov. 5.6). Overwogen is, samengevat (rov. 5.7-5.11):
heeft kunnen komen en daarmee kon oordelen dat geen sprake is van gezag van gewijsde’ [20] . Het hof stelt daarbij voorop dat bij de beoordeling wat het vonnis van het eerste scheidsgerecht inhoudt, de tekst daarvan moet worden uitgelegd mede tegen de achtergrond van het partijdebat in Arbitrage I (rov. 5.25). Op basis van een eigen uitleg van rov. 5.19 van het vonnis van het eerste scheidsgerecht, waarbij het hof ook acht slaat op rov. 15 van het arrest in de eerste vernietigingsprocedure (zie onder 2.10), komt het hof vervolgens tot het oordeel dat dit vonnis wél een inhoudelijke beslissing bevat over de juiste uitleg van het eerste lid van art. III Tarievenmodel (namelijk: de uitleg van de Gewesten en Gemeenten) en dat het tweede scheidsgerecht, dat op ditzelfde punt een tegenstrijdige beslissing heeft genomen, het gezag van gewijsde van die beslissing heeft geschonden (rov. 5.30-5.33).
van substantiële betekenis’, nu de interpretatie die het tweede scheidsgerecht aan art. III lid 1 Tarievenmodel heeft gegeven, in Arbitrage II een belangrijke rol heeft gespeeld bij de toewijzing van de suppletievergoedingen. Daarmee staat vast dat sprake is van een sprekend geval dat ingrijpen van de civiele rechter rechtvaardigt, aldus het hof (rov. 5.35).
4.Juridisch kader
Een vernietigingsprocedure mag niet worden gebruikt als een verkapt hoger beroep. Het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging brengt immers mee dat de rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen’, zo luidt de meest recente formulering van de Hoge Raad in de
Yukos-arresten. [30] Zonder het woord ‘immers’ werd hetzelfde overwogen in het bekende
[…]-arrest, waarnaar de Hoge Raad ook verwijst in de
Yukos-arresten. [31]
om op deze vernietigingsgrond een arbitraal vonnis naar zijn inhoud te toetsen’. [40] Ook kan worden gewezen op de onder 4.11 te bespreken rechtspraak van de Hoge Raad inzake art. 1065 lid 1, onder c, Rv, waaruit blijkt dat de rechter niet mag toetsen of het scheidsgerecht de toepasselijke beslissingsmaatstaf op juiste wijze heeft toegepast, [41] en evenmin, in het geval dat in het arbitrale vonnis een onjuiste beslissingsmaatstaf wordt vermeld, mag treden in een inhoudelijke beoordeling van het vonnis met het oog op de vraag of het scheidsgerecht in feite toch de juiste beslissingsmaatstaf heeft gehanteerd.
IMS/Modsaf I, waarin het ging om overeengekomen procedureregels (ICC-arbitragereglement), volgt dat de rechter daarbij (‘
derhalve’) de toepasselijke procedureregels dient uit te leggen – tenzij de uitleg van die regels aan zijn oordeel is onttrokken –, en aan de hand van die uitleg dient te onderzoeken of het scheidsgerecht de regels al dan niet juist heeft toegepast: [46]
onder meer hiermee samen dat een procedure op de voet van art. 1065 Rv (oud) niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep, en dat het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen’ (vgl. onder 4.4). [47] In dit verband kunnen ook de arresten
[…] /Anovaen
IMS/Modsaf IIworden genoemd, zij het dat beide arresten (op dit punt) gaan over art. 1065 lid 1, onder e, Rv (strijd met de openbare orde). De Hoge Raad overwoog in deze arresten dat niet iedere schending van een procedureregel tot vernietiging van het arbitrale vonnis behoeft te leiden (citaat afkomstig uit
[…] /Anova, rov. 3.5): [48]
een inhoudelijke beoordeling van het arbitrale vonnis met het oog op de vraag of het scheidsgerecht in afwijking van de uitdrukkelijk vermelde, onjuiste beoordelingsmaatstaf in feite de juiste beoordelingsmaatstaf heeft aangelegd, niet strookt met de aard van de vernietigingsprocedure’. [51]
substantiële betekenis’ is. Het gaat erom of de uitspraak anders had kunnen uitvallen als het scheidsgerecht zich aan zijn opdracht had gehouden. Een schending van ‘
ondergeschikte betekenis’ vormt geen grond voor vernietiging van een arbitraal vonnis. [54] Bij de beantwoording van de vraag of de ernst van de schending van de opdracht vernietiging van het arbitrale vonnis rechtvaardigt, komt de rechter beoordelingsvrijheid toe. [55]
zoveel mogelijk te voorkomen dat een arbitraal vonnis moet worden vernietigd op de grond dat het scheidsgerecht met schending van zijn opdracht uitspraak heeft gedaan’, aldus de Hoge Raad in het arrest
Areb/Ameg. [60] Deze strekking [61] brengt volgens de Hoge Raad mee dat – áls de wederpartij zich op het bepaalde art. 1065 lid 4, tweede volzin, Rv heeft beroepen [62] – de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het in die bepaling genoemde geval rusten op de partij die vernietiging vordert van een arbitraal vonnis wegens schending van de opdracht. Dit betekent, zo verduidelijk de Hoge Raad, dat deze partij: [63]
hoofdratio’ van art. 1048a Rv lijkt volgens Snijders te zijn gelegen in het bevorderen van ‘
de voortgang en finaliteit van het arbitraal proces (…) voor het geval onredelijk laat getracht wordt door de belanghebbende partij nog een spaak in het wiel te steken’. [66] Ook elders in de literatuur wordt wel vermeld dat art. 1048a Rv in de sleutel staat van een voortvarend verloop van de van de arbitrageprocedure. [67] Schaink stelt dat de bepaling is ingevoerd in het kader van het terugbrengen van vernietigingen van arbitrale vonnissen. [68]
5.Bespreking van het cassatiemiddel
als een norm die impliciet arbiters voorschrijft zich op een bepaalde wijze te gedragen, te weten aldus dat zij het gezag van gewijsde van een eerder arbitraal vonnis respecteren en dus niet in strijd daarmee handelen’. [70] Art. 1059 Rv luidt als volgt:
IV-Groep/Zwitserleven(mijn onderstreping): [75]
onmiskenbaar onjuist’ en/of ‘
niet te begrijpen’ is, en of het tweede scheidsgerecht tot zijn uitleg van het vonnis van het eerste scheidsgerecht ‘
heeft kunnen komen’ en daarmee ‘
kon oordelen’ dat geen sprake is van gezag van gewijsde, aldus het subonderdeel. [77]
in zoverrejuist is), had het hof niet mogen beantwoorden, nu die uitleg een inhoudelijk oordeel (in het kader van een geschilpunt van procesrechtelijk aard) betreft en dat oordeel was voorbehouden aan het tweede scheidsgerecht. Door het uitlegoordeel van het tweede scheidsgerecht inhoudelijk te toetsen, heeft het hof onvoldoende terughoudendheid betracht, zo luidt het standpunt van Attero. [78]
heeft gemotiveerdhoe het tot die uitleg is gekomen. Daarbij geldt dat met het ontbreken van een motivering op één lijn moet worden gesteld het geval waarin weliswaar een motivering is gegeven, maar daarin enige steekhoudende verklaring voor de gegeven uitleg niet valt te onderkennen. [79] Slechts in zoverre mag de rechter in een geval als het onderhavige beoordelen of het door het tweede scheidsgerecht gegeven oordeel over het gezag van gewijsde juist en/of begrijpelijk is. [80] Het subonderdeel vervolgt dat het hof derhalve ten onrechte de door subonderdeel 1.1 genoemde toetsingsmaatstaven heeft gehanteerd (zie onder 5.8, slot). Deze toetsingsmaatstaven zijn volgens het subonderdeel onvoldoende terughoudend, omdat ook als met het hof moet worden aangenomen dat aan deze maatstaven is voldaan, dat niet meebrengt dat een motivering van de uitleg van het vonnis in Arbitrage I in de hiervoor bedoelde zin ontbreekt.
toepasselijkheidvan de in art. 1059 Rv vervatte regeling van het leerstuk van het gezag van gewijsde heeft onderkend, maar heeft geoordeeld dat de
toepassingvan die regeling in de concrete omstandigheden van het onderhavige geval, in het bijzonder de wijze waarop de beslissing van het eerste scheidsgerecht moet worden
uitgelegd, niet tot de conclusie leidt dat van gezag van gewijsde van die beslissing sprake is. Zelfs als met het hof zou moeten worden aangenomen dat dit oordeel van het tweede scheidsgerecht onjuist is, dan brengt dat nog niet mee dat sprake is van een sprekend geval waarin vernietiging van dat oordeel gerechtvaardigd is (en is voldaan aan de eis dat de schending van de opdracht van ernstige aard moet zijn). De partijen in de arbitrage en de rechter die over een vernietigingsvordering beslist, hebben dergelijke inhoudelijk foute oordelen van het scheidsgerecht te aanvaarden. Dat is de consequentie van de keuze van partijen voor arbitrage, aldus steeds het subonderdeel.
uitlegvan het vonnis van het eerste scheidsgerecht, te beoordelen of de uitleg die het tweede scheidsgerecht aan dat vonnis heeft gegeven, inhoudelijk juist is.
het eerste niveau: het scheidsgerecht heeft (de toepasselijkheid van) de regel niet onderkend;
het tweede niveau: het scheidsgerecht heeft (de toepasselijkheid van) de regel onderkend, maar onjuist toegepast, bijvoorbeeld door een wettelijk begrip onjuist uit te leggen;
het derde niveau: het scheidsgerecht heeft (de toepasselijkheid van) de regel onderkend en de regel juist uitgelegd, maar de feitelijke toepassing van die regel op het concrete geval door het scheidsgerecht leidt niet tot een juiste of begrijpelijke uitkomst.
terughoudendheideen rol speelt (zie onder 4.10): áls het scheidsgerecht de juiste procedureregels heeft toegepast én die procedureregels op juiste wijze heeft uitgelegd, dan zal de rechter terughoudend moeten zijn met het oordeel dat het resultaat van de toepassing van die regels op het concrete geval niet juist of begrijpelijk is.
niet op welke wijze en met welk resultaatdat is gebeurd (zie onder 4.11). M.i. is dit uitgangspunt door te trekken naar de onderhavige kwestie, waarin het gaat om de wijze waarop het scheidsgerecht de regel van gezag van gewijsde heeft toegepast. Ook in dit geval leidt een toetsing van de wijze waarop en met welk resultaat het scheidsgerecht die regel heeft toegepast er immers toe dat in feite sprake is van een verkapt hoger beroep. Dat is niet de bedoeling van een vernietigingsprocedure (zie onder 4.4 en 4.10).
BAe/Modsaf. [83] In die zaak ging het om de vraag of het scheidsgerecht ten onrechte gezag van gewijsde had toegekend aan een eerder oordeel van zijn hand. Het vernietigingshof overwoog daarover, kort samengevat, dat zelfs als veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat die beslissing van het scheidsgerecht niet juist was, dat niet meebrengt dat het arbitrale vonnis moet worden vernietigd. Het hof vervolgt: ‘
Het oordeel van arbiters om aan de beslissing in PFA2 betreffende verjaring/verval gezag van gewijsde toe te kennen is immers een inhoudelijk oordeel, ook al betreft het (deels) een procedureel punt, en deze civiele procedure is niet bedoeld om inhoudelijk onjuiste oordelen van een scheidsgerecht te herstellen.’ [84]
Op zichzelf is het juist dat een klacht over miskenning door arbiters van het gezag van gewijsde van hun eerdere uitspraak aanleiding kan geven tot vernietiging van het arbitrale vonnis wegens schending van de opdracht. Ik verwijs naar de bij 3.21.2 genoemde zaak HR 24 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3137 (IMS/Modsaf II) en de conclusie van A-G Wesseling-van Gent in die zaak. Die zaak betrof de vraag of arbiters hadden miskend dat zij in een PFA reeds met gezag van gewijsde hadden beslist op een bepaald punt (namelijk dat enkelvoudige rente moest worden vergoed), zodat zij daarop niet meer konden terugkomen in een FA (door te beslissen dat samengestelde rente moest worden vergoed). In die zaak was het PFA een gedeeltelijk eindvonnis, omdat in het dictum een deel van het gevorderde was afgedaan. Voorts was in die zaak duidelijk dat arbiters in hun FA waren afgeweken van hun PFA. De omvang van het gezag van gewijsde was in die zaak niet problematisch en vergde geen ingewikkeld inhoudelijk onderzoek.
Dat het alleen maar om een procedureel punt gaat, zoals het middel ook voor deze situatie lijkt te veronderstellen (vgl. de s.t. van mrs. Ynzonides en Meijer nrs. 29-30), is daarom moeilijk vol te houden.
Strukton/ING. [87] In die zaak was vernietiging gevorderd van een arbitraal vonnis, onder meer wegens schending van de opdracht op de grond dat het appelscheidsgerecht, door een essentieel verweer ten onrechte als tardieve grief aan te merken, het grievenstelsel onjuist zou hebben toegepast. In het cassatieberoep werd onder meer geklaagd dat een onjuiste toepassing van het grievenstelsel een schending van de opdracht oplevert en dat het hof ten onrechte in het midden had gelaten of het appelscheidsgerecht het grievenstelsel juist had toegepast. [88] De A-G acht deze klacht ongegrond (onder 2.15; mijn onderstrepingen):
Het hof kon tot dit oordeel komen zonder te onderzoeken of appelarbiters het betalingsverweer op goede gronden als een tardieve grief hebben aangemerkt. Het betrof hier een inhoudelijk geschilpunt (van procesrechtelijke aard) uit de arbitrale procedure, dat als zodanig niet ter beoordeling voorlag in de vernietigingsprocedure(vgl. rov. 3.9 en 3.11).
Wel diende het hof te toetsen of aan de randvoorwaarden van art. 1065 lid 1 Rv was voldaan. Dienaangaande heeft het hof, voor zover hier van belang, overwogen (i)
dat arbiters het grievenstelsel hebben toegepast, zodat op dit punt geen sprake is van een schending van de opdracht(rov. 3.7), (ii) dat arbiters hebben overwogen waarom zij aan het betalingsverweer voorbij zijn gegaan, zodat het vonnis op dit punt met redenen is omkleed (rov. 3.13) en (iii) dat arbiters het betalingsverweer hebben behandeld en op formele gronden hebben verworpen, zodat op dit punt geen sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor (rov. 3.15). Deze overwegingen zijn verweven met waarderingen van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk voor de lezer. De klachten stuiten hierop af.”
[…]-zaak nog worden vermeld. [91] In het arbitrale vonnis waarvan vernietiging werd gevorderd, hadden de arbiters een bepaalde uitleg van een eerder door (destijds) het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba in die zaak gewezen vonnis tot uitgangspunt genomen. Het vernietigingshof (eveneens het Gemeenschappelijk Hof) achtte deze uitleg onjuist en vernietigde (onder meer) de arbitrale beslissingen waarbij die onjuiste uitleg tot uitgangspunt was genomen vanwege het ontbreken van de ‘wettelijk vereiste motivering’ althans omdat de arbiters hadden nagelaten te beslissen op een aan hun oordeel onderworpen geschilpunt. Een deel van de tegen dat oordeel gerichte cassatieklachten werd door A-G Huydecoper, na enkele algemene beschouwingen over de bij de beoordeling van de aan de orde zijnde vernietigingsgronden aan te leggen toetsingsmaatstaf, gegrond bevonden (onder 34):
IMS/Modsaf Iniet iets anders volgt. Weliswaar is in dat arrest overwogen dat de rechter (bij de beoordeling of de procedureregels zijn nageleefd) de toepasselijke procedureregels moet uitleggen en aan de hand van die uitleg moet onderzoeken of het scheidsgerecht de regels
al dan niet juist heeft toegepast(zie ook onder 4.9), maar het cassatieberoep in die zaak (voor zover thans van belang) zag alleen op de juistheid en begrijpelijkheid van de overwegingen van het hof, kort gezegd, ‘dat het het oordeel van het scheidsgerecht en de daaraan gegeven motivering over art. 3(2)(b) van de ICC-rules onderschrijft’ en ‘dat het het oordeel van het scheidsgerecht onderschrijft dat geen sprake is van een nieuwe claim in de zin van art. 16 van de ICC-rules’, waarbij volgens het cassatiemiddel als uitgangspunt had te gelden dat het hof zich een eigen, zelfstandig oordeel had moeten vormen over de in dat kader aangevoerde stellingen. In deze context overwoog de Hoge Raad dat het hof kon volstaan met het oordeel dat het het oordeel van het scheidsgerecht onderschreef (rov. 3.3, slot; mijn onderstreping): [93]
met betrekking tot de uitleg van procedureregelsin het geding voor de burgerlijke rechter worden herhaald. Indien deze zich met de beslissing van het scheidsgerecht omtrent de aangevoerde stellingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering verenigt, zal hij kunnen volstaan met dat oordeel. De algemene klacht, die in de onderdelen op verscheidene plaatsen naar voren wordt gebracht, dat het Hof dit ten onrechte heeft gedaan en dat het een eigen oordeel had behoren te geven en niet had mogen volstaan met een verwijzing naar en een samenvatting van de overwegingen van arbiters, treft dan ook geen doel.”
de uitleg van de procedureregels, dus om een vraag op het hiervoor bedoelde tweede niveau (zie onder 5.15). Dat maakt het aannemelijk dat de onder 5.28 bedoelde overweging van de Hoge Raad tot strekking heeft dat de rechter slechts mag beoordelen of het scheidsgerecht de procedureregels overeenkomstig de – volgens de rechter juiste – uitleg van de regels heeft toegepast [94] (en dus niet of het scheidsgerecht de regels met een juiste uitkomst op het concrete geval heeft toegepast, het onder 5.15 genoemde derde niveau).
IMS/Modsaf II. [95] In de zaak die tot dat arrest heeft geleid was aan de orde of het scheidsgerecht in zijn eindvonnis (
final award) het gezag van gewijsde van zijn (eerder in dezelfde procedure gewezen)
partial final award(PFA) had miskend en aldus zijn opdracht had geschonden. Volgens het vernietigingshof was dat het geval, waarbij het hof zich baseerde op een eigen, inhoudelijke uitleg van het PFA. [96] Dat oordeel week af van wat het scheidsgerecht daarover had geoordeeld, zo blijkt uit het arrest (rov. 3.2).
de uitlegdie het scheidsgerecht in dat kader heeft gegeven aan de eerdere beslissingen waarop het beroep op de regel van gezag van gewijsde ziet, juist en/of begrijpelijk is. Daarmee begeeft de rechter zich in feite in een herbeoordeling van het arbitraal vonnis en doet het over wat het scheidsgerecht al heeft gedaan, namelijk de eerdere beslissingen uitleggen in het kader van de vraag of daaraan gezag van gewijsde toekomt. Dat staat op gespannen voet met de notie dat de vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als verkapt hoger beroep en dat de rechter terughoudendheid moet betrachten bij het ingrijpen in arbitrale beslissingen (ingrijpen mag alleen in ‘sprekende gevallen’) (zie onder 4.4).
als die uitleg onmiskenbaar onjuist is en het geschilpunt in het concrete geval van substantiële betekenis is, dan is sprake van een sprekend geval waarin vernietiging van de beslissing van het tweede scheidsgerecht gerechtvaardigd is vanwege het zwaarwegende belang van een juiste toepassing van het gezag van gewijsde’ (rov. 5.9) is dan ook niet juist. In rov. 5.30 herhaalt het hof deze onjuiste maatstaf van ‘onmiskenbaar onjuist zijn’, waaraan het nog toevoegt dat de beslissing van het tweede scheidsgerecht ‘niet te begrijpen’ is. Ook ‘begrijpelijkheid’ van het toepassingsoordeel is echter niet de juiste maatstaf.
per 1 januari 2000 bestaande contractsverplichtingen” en “
als bedoeld in artikel III lid 1 Tarievenmodel”, wat erop duidt dat voor een bepaalde uitleg van dat artikel is gekozen. Uit het feit dat het eerste scheidsgerecht ervan uit gaat dat Attero geen per 1 januari 2000 bestaande contractsverplichtingen had als bedoeld in artikel III lid 1 Tarievenmodel omdat dat “gesteld noch gebleken” is, volgt dat het scheidsgerecht onder “per 1 januari 2000 bestaande contractsverplichtingen” verstaat “
op1 januari 2000 bestaande contractsverplichtingen”. Want ten aanzien van
na1 januari 2000 bestaande contractsverplichtingen had Attero juist wél gesteld dat zij die had, en dat er als gevolg van die verplichtingen voor de periode 2011-2014 geen beschikbaar (Zuid-Nederlands) afval was (…).
die spreekt van “per 1 januari 2000 bestaande contractsverplichtingen” en “als bedoeld in artikel III lid 1 Tarievenmodel”, (…) erop duidt dat voor een bepaalde uitleg van dat artikel is gekozen’ (onderstrepingen overgenomen). Volgens het subonderdeel is onbegrijpelijk dat deze tekst op een keuze voor een bepaalde uitleg duidt, zoals het hof overweegt, omdat de door het hof onderstreepte zinsneden letterlijk zijn ontleend aan de bewoordingen van art. III lid 1 Tarievenmodel en nu juist in geschil is hoe die bewoordingen zijn bedoeld en moeten worden uitgelegd. [101] Het subonderdeel vervolgt dat ook het oordeel van het hof in rov. 5.30 dat, samengevat, de tekst van rov. 5.19 van het vonnis in Arbitrage I op zich genomen er niet (althans niet duidelijk) op duidt dat die rechtsoverweging geen beslissing bevat over de juiste uitleg van art. III lid 1 Tarievenmodel, onbegrijpelijk is, omdat dit oordeel wordt toegelicht met de bestreden overweging in rov. 5.31.
besloten ligt’ (rov. 5.31), heeft miskend dat hieruit (nog) niet volgt dat het andersluidende (expliciete) standpunt van het tweede scheidsgerecht
onmiskenbaaronjuist is en/of niet te begrijpen is. Ook in dit opzicht heeft het hof een onvoldoende terughoudende maatstaf aangelegd en/of niet de vereiste terughoudendheid betracht. In ieder geval is de door het hof gemaakte gevolgtrekking zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk, aldus steeds het subonderdeel. Hetzelfde geldt volgens het subonderdeel voor de overweging van het hof aan het slot van rov. 5.32, dat in rov. 15 van het arrest in de eerste vernietigingsprocedure is overwogen dat in rov. 5.19 van het vonnis in Arbitrage I ‘
besloten ligt’ dat het scheidsgerecht van oordeel was dat 1 januari 2000 de peildatum was die moest worden gehanteerd bij de beoordeling of het afval beschikbaar was.
gesteld noch gebleken is dat Attero (…) per 1 januari 2000 bestaande contractsverplichtingen had als bedoeld in artikel III, lid 1, laatste volzin van het Tarievenmodel (…).’ Het tweede scheidsgerecht leidt uit deze overweging af dat aan het oordeel van het eerste scheidsgerecht ten grondslag ligt dat door Attero geen (toereikende) stellingen zijn ingenomen met de strekking dat sprake was van ‘per 1 januari 2000 bestaande contractsverplichtingen’. In het licht van de in het tweede tussenvonnis genoemde rechtspraak van de Hoge Raad (rov. 16) en conclusie van A-G Wesseling-Van Gent (rov. 17) over de regel van gezag van gewijsde (zie onder 2.16), is daarom door het tweede scheidsgerecht aangenomen dat het eerste scheidsgerecht geen inhoudelijke beslissing heeft genomen over de juiste uitleg van art. III lid 1, slotzin, Tarievenmodel.
Wellichtkan de bewuste rov. 5.19 zo worden begrepen dat daarin impliciet besloten ligt dat het scheidsgerecht ervan uitgaat dat ‘per 1 januari 2000’ betekent ‘op de peildatum 1 januari 2000’. Dat is de uitleg van het hof. [104] Maar het is ook te verdedigen dat het eerste scheidsgerecht
onvoldoende heeft onderkenddat de stellingen van Attero inhielden dat ‘per 1 januari 2000’ betekent ‘met ingang van 1 januari 2000’ (zie onder 2.3). De overweging dat ‘
gesteld noch gebleken is dat Attero (…) per 1 januari 2000 bestaande contractsverplichtingen had als bedoeld in artikel III, lid 1, laatste volzin van het Tarievenmodel (…)’, is dan het gevolg van het feit dat het eerste scheidsgerecht niet onder ogen heeft gezien dat Attero wél gesteld had dat zij ‘per 1 januari 2000’ bestaande contractsverplichtingen had, omdat volgens haar de bepaling zo moet worden uitgelegd dat het gaat om contractsverplichtingen met ingang van 1 januari 2000. Dit is de uitleg die het tweede scheidsgerecht heeft gegeven aan rov. 5.19 van het eerste arbitrale vonnis.
zich niet aan zijn opdracht heeft gehoudenen dat niet voldoende is dat de partij die vernietiging vordert wegens strijdigheid met de opdracht in het arbitraal geding (slechts) duidelijk en onderbouwd bezwaar heeft gemaakt tegen de schending van het gezag van gewijsde. [106]
dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht hield(cursivering conform de schriftelijke toelichting). Deze zinsnede maakt volgens Attero duidelijk ‘
dat een partij kenbaar moet maken dat volgens hem sprake is van een schending van opdracht en dat omfloerste pogingen om het scheidsgerecht met inhoudelijke argumenten tot een ander oordeel te bewegen, zoals de Gewesten en Gemeenten hebben gedaan, daarvoor niet volstaan’. Attero voegt daaraan toe dat deze ‘
meer stringente’ toepassing van art. 1065 lid 4, tweede volzin, Rv beter recht doet aan de strekking van die bepaling. [109]
duidelijk en onderbouwd bezwaar [hebben] gemaakt tegen de schending van het gezag van gewijsde’. De Gewesten en Gemeenten hebben in dat kader in hun processtukken in Arbitrage II echter niet, zo voeg ik toe (het hof laat dit punt in rov. 5.36 in het midden), met zoveel woorden aangevoerd dat het tweede scheidsgerecht
zijn opdracht heeft geschonden. Ik verwijs kortheidshalve naar de weergave van het betoog van de Gewesten en Gemeenten onder punt 2.15 van deze conclusie. [110] Dat was naar het oordeel van het hof echter niet nodig: volgens het hof volstaat in het kader van art. 1065 lid 4, tweede volzin, Rv dat de Gewesten en Gemeenten ‘
inhoudelijk [duidelijk] hebben (…) aangekaart waar het om ging’.
duidelijk en onderbouwd’ aan de orde hebben gesteld. Daarmee is het doel van de bepaling, dat wordt
voorkomendat het scheidsgerecht met schending van zijn opdracht uitspraak doet, bereikt. [111] Het scheidsgerecht is dan immers de mogelijkheid tot herstel, indien (volgens het scheidsgerecht) aangewezen, geboden. [112] Het bestreden oordeel is in lijn met de strekking van art. 1065 lid 4, tweede volzin, Rv en geeft dan ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.