Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Omgevingsdienst Brabant Noord,
Regio West-Brabant,
Gemeente Bergen op Zoom
Metropool Regio Eindhoven
Gemeente Dongen,
Gemeente Gilze en Rijen,
Gemeente Goirle,
Gemeente Hilvarenbeek,
Gemeente Loon op Zand,
Gemeente Oisterwijk,
Gemeente Tilburg,
Gemeente Waalwijk,
1.De zaak in het kort
2.Het verloop van de procedure bij het hof
- de dagvaarding van 24 oktober 2019 van de Gewesten en Gemeenten (met producties);
- de conclusie van antwoord van Attero;
- de conclusie van repliek van de Gewesten en Gemeenten (met producties);
- de conclusie van dupliek van Attero;
- de pleitnotities van beide partijen, overgelegd tijdens het pleidooi dat is gehouden op 12 april 2021.
3.Feitelijke achtergrond van de zaak
De gewesten[hof: waaronder de huidige Gewesten en Gemeenten]
zijn gehouden jaarlijks hun afval ter verwerking aan te bieden aan ASB[hof: het huidige Attero]
(…). Indien de gewesten voorzien dat dit aan te bieden afval minder zal bedragen dan 510.000 ton brandbaar afval en de gewesten derhalve niet zullen kunnen voldoen aan de leveringsplicht als omschreven in het verbrandingscontract tussen ASB en AZN, zal Essent op verzoek van de Vereniging[hof: die de gewesten vertegenwoordigt]
dit tekort zoveel mogelijk aanvullen (suppleren) indien en voor zover Essent daarvoor in Zuid-Nederland gecontracteerd brandbaar afval beschikbaar heeft. Onder “beschikbaar” wordt in dit verband verstaan dat er ter zake van de desbetreffende hoeveelheden brandbaar afval geen contractsverplichtingen van Essent bestaan per 1 januari 2000.
Indien, ondanks deze inspanningen van Essent, er daarna nog een tekort overblijft zodat het voor de gewesten nog steeds onmogelijk is om 510.000 ton brandbaar afval te leveren aan ASB ter voldoening van de verplichtingen in het verbrandingscontract tussen ASB en AZN, zal Essent zich inspannen om ten behoeve van de gewesten extra brandbaar afval te verwerven op de wijze waarop ASB dit deed voor de overdracht van de aandelen van ASB aan Essent. Essent zal hiertoe aan de Vereniging een voorstel doen voor de te contracteren tonnen en het hierbij behorende tarief. Dit zogenaamde suppletietarief bestaat uit het verbrandingstarief vermeerderd met de verwervingskosten van Essent (acquisitiekosten en extra transportkosten), onder aftrek van de bijdrage van de aanbieder van brandbaar afval. De Vereniging zal alsdan besluiten om (i) ter zake van het resterende tekort aan tonnen brandbaar afval het bijzonder verwerkingstarief te betalen als gedefinieerd in het verbrandingscontract dan wel (ii) om door Essent brandbaar afval te laten contracteren.”
4.De vordering van de Gewesten en Gemeenten
- vernietiging van de arbitrale vonnissen die zijn gewezen in Arbitrage II, te weten de arbitrale tussenvonnissen van 27 september 2017, 28 maart 2018 en 12 april 2019 en het arbitraal eindvonnis van 25 juli 2019 (zoals gerectificeerd door middel van het rectificatievonnis van 29 augustus 2019);
- veroordeling van Attero tot terugbetaling aan de Gewesten en Gemeenten van alles wat op grond van het arbitraal eindvonnis aan Attero is betaald, vermeerderd met wettelijke rente daarover van de dag van betaling door de Gewesten en Gemeenten tot de dag van terugbetaling;
- veroordeling van Attero in de kosten van deze vernietigingsprocedure, inclusief nakosten, met wettelijke rente.
5.De beoordeling door het hof
- Volgens de Gewesten en Gemeenten moet brandbaar afval uit Zuid-Nederland (bestaande uit: Noord-Brabant, Limburg en Zeeland) als beschikbaar worden aangemerkt als daarvoor
- Volgens Attero moet brandbaar afval uit Zuid-Nederland als beschikbaar worden aangemerkt als er voor Attero
op1 januari 2000 geen contractsverplichtingen van Attero voor bestonden, en die beslissing heeft gezag van gewijsde.
geen inhoudelijk oordeel is neergelegd over de centrale vraag hoe de slotzin van artikel III Tarievenmodel moet worden verstaan, meer in het bijzonder hoe de woorden ‘per 1 januari 2000’ moeten worden verstaan.
in de onderhavige procedure aanhangig kan maken en dat het Scheidsgerecht daarover zijn oordeel kon geven, gelijk het heeft gedaan in (…) het Eerste Tussenvonnis[hof: het tussenvonnis van 27 september 2017
,zie hierboven onder 5.20]
over de door Attero in dat kader verdedigde uitleg van het bepaalde in artikel III lid 1 van het Tarievenmodel, welke uitleg in het Arbitraal Eindvonnis niet inhoudelijk is behandeld (in rov. 5.19 (hiervoor geciteerd) (…).”
- i) Attero stelde dat (de rechtsvoorgangers van) de Gewesten en Gemeenten suppletievergoedingen als bedoeld in artikel III lid 2 Tarievenmodel moesten betalen, omdat er over de jaren 2011 tot en met 2014 minder dan 510.000 ton per jaar aan brandbaar afval aan Attero was geleverd.
- ii) Als verweer hebben de Gewesten en Gemeenten (onder meer) het volgende aangevoerd. Artikel III lid 1 Tarievenmodel houdt in dat eventuele minderleveringen van de Brabantse gewesten en gemeenten eerst worden aangevuld met in Zuid-Nederland gecontracteerd brandbaar afval dat Attero beschikbaar heeft, voordat suppletievergoedingen als bedoeld in lid 2 van dit artikel aan de orde zijn. Artikel III lid 1 bepaalt dat dergelijk afval beschikbaar is als daarvoor geen contractsverplichtingen van Attero bestaan per, dat wil zeggen
- iii) Attero heeft van haar kant erkend dat zij (brandbaar) afval uit Zuid-Nederland, met name uit Limburg, heeft gecontracteerd ten aanzien waarvan zij na 1 januari 2000 contractsverplichtingen is aangegaan. Volgens Attero kan dit afval echter niet als beschikbaar afval worden gekwalificeerd omdat artikel III lid 1 anders moet worden begrepen dan de Gewesten en Gemeenten beweren. Alleen gecontracteerd afval waarvoor geldt dat er per 1 januari 2000, dat wil zeggen
per 1 januari 2000 bestaande contractsverplichtingen” en “
als bedoeld in artikel III lid 1 Tarievenmodel”, wat erop duidt dat voor een bepaalde uitleg van dat artikel is gekozen. Uit het feit dat het eerste scheidsgerecht ervan uit gaat dat Attero geen per 1 januari 2000 bestaande contractsverplichtingen had als bedoeld in artikel III lid 1 Tarievenmodel omdat dat “gesteld noch gebleken” is, volgt dat het scheidsgerecht onder “
per1 januari 2000 bestaande contractsverplichtingen” verstaat “
op1 januari 2000 bestaande contractsverplichtingen”. Want ten aanzien van
na1 januari 2000 bestaande contractsverplichtingen had Attero juist wél gesteld dat zij die had, en dat er als gevolg van die verplichtingen voor de periode 2011-2014 geen beschikbaar (Zuid-Nederlands) afval was (zie hiervoor bij 5.27 onder (iii)).