Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 3 september 2013
BAE SYSTEMS PLC,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
Second Supply Contract(SSC) en het
Tracked Rapier Supply Contract(TRSC), spelen in deze zaak een rol. Op grond van beide genoemde contracten diende BAe in geval van tussentijdse beëindiging een
termination accountop te stellen die vergezeld moest gaan van een rapport van (Coopers and Lybrand) Chartered Accountants. De rapporten die Coopers and Lybrand ten aanzien van beide contracten opmaakte, gaven aanleiding tot geschillen over de over en weer bestaande betalingsverplichtingen. Modsaf, dat diverse bedragen vooruit had betaald, diende op 2 januari 1991 een arbitrageverzoek in bij het
International Court of Arbitrationvan de Internationale Kamer van Koophandel (ICC) in Parijs.
Partial Final Award, PFA1) in die procedure, gewezen op 13 juli 1995, gaat in op het toepasselijke recht. Het tweede PFA (PFA2), gewezen op 4 mei 1998, behandelt (onder meer) de vraag of de wederzijdse claims
time-barredzijn omdat de toepasselijke
limitationperiode is verstreken. In het derde PFA d.d. 8 februari 1999 worden punten omtrent de aansprakelijkheid beslecht. Hierna hebben partijen met hulp van de
Reporting Accountantstevergeefs getracht een minnelijke regeling te treffen. Na verder debat heeft het scheidsgerecht in PFA4 d.d. 31 maart 2008 zich uitgesproken over de resterende geschilpunten, in het bijzonder de hoogte van de over en weer verschuldigde bedragen (de Quantum-fase), met uitzondering van de proceskosten en de vertragingsrente. Op 3 november 2008 is een Addendum gevolgd ten aanzien van PFA4. Partijen zijn het erover eens dat dat Addendum deel uitmaakt van PA4. In het vijfde arbitrale vonnis (
Final Award, FA), gewezen op 29 december 2009, hebben arbiters op de vorderingen tot betaling van rente en kosten beslist.
procedural matters) van de
Terms of Referenced.d. 20 mei 1994 bepaald dat ’s-Gravenhage de plaats van arbitrage is. In hetzelfde hoofdstuk wordt vastgesteld dat de
ICC Rules of Conciliation and Arbitration, zoals deze golden met ingang van 1 januari 1988, (hierna de ICC-Rules) en, voorzover “
these rules are silent”, de artt. 1020-1073 Rv. op de arbitrale procedure van toepassing zijn.
always …remain” van toepassing. BAe klaagt er, voor het eerst in hoger beroep, over dat het scheidsgerecht daarmee de formele zijde van de opdracht heeft geschonden. Aangezien 's-Gravenhage de plaats van arbitrage is, had het scheidsgerecht volgens BAe moeten overwegen dat ingevolge het bepaalde in art. 1073, eerste lid, Rv. het Nederlands recht het toepasselijke procedurerecht is.
Terms of Referencede ICC-Rules toepasselijk verklaard en voor zover die een leemte bevatten het Nederlandse procedurerecht. Dat het scheidsgerecht de toepasselijkheid van Nederlands procesrecht niet heeft vermeld, kan dan ook niet worden aangemerkt als een schending van de opdracht.
the general legal rules and principles regarding international contractual obligations enjoying a wide international consensus, including the UNIDROIT Principles(zie paragraaf 53 PFA1) van toepassing verklaard. Dit is uitgangspunt voor het hof.
zesde griefbehandelen. Hiermee klaagt BAe erover dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat het scheidsgerecht in PFA4 heeft nagelaten in te gaan op een zelfstandig, essentieel verweer, gebaseerd op de
non-extinctive limitation periodvan art. 10 van de UNIDROIT Principles 2004.
as to any period of limitation” waardoor vorderingen
time-barredzouden worden. Volgens BAe diende die leemte te worden opgevuld en één van haar stellingen was, dat uit rechtsvergelijkend onderzoek naar de rechtsstelsels van 119 landen bleek, dat in de overgrote meerderheid van de gevallen een algemeen aanvaarde verjaringstermijn bestond van minimaal drie en maximaal tien jaar (zie § 106 PFA2).
“that the Claimant’s claims are not time-barred.”
“The general limitation period is three years (…). In any event, the maximum limitation period is ten years (…)”Art. 10.9 bepaalt:
“The expiration of the limitation period does not extinguish the right.”
“has made no finding as to whether the claimant’s claims are time barred by reason of a limitation period which is non-extinctive. Accordingly, the tribunal had not yet fully complied its mandate (…) It must now consider (…) whether the UNIDROIT Principles provide for a fixed limitation period which, whilst not extinctive of the right, nevertheless gives the defendant a defence within the provisions of the Terms of Reference.”(zie § 71 BAe’s Skeleton Argument for the Quantum Hearing on 16-27 January 2006).
“the limitation concept (…) is a matter of procedural law.” ,dat de ICC-Rules
“clearly provide for the finality” van vonnissen en dat ook de Nederlandse wet de
res judicata,het gezag van gewijsde, kent. Het scheidsgerecht merkt vervolgens op dat geen van de partijen “
appears to object to the finality of the Tribunal’s determination of Issue 4. What they are seeking under Issue 55 is in fact the clarification or the interpretation of the Tribunal’s finding under issue 4, namely what did the Tribunal intend when it rejected the Respondent’s submission that Claimant’s claims were time-barred on the basis of a fixed limitation period. Did it in fact intend a time-bar with extinctive effect or a time-bar of non-extinctive effect? This is perfectly clear from the arguments quoted above from Respondent’s written submission and Counsel’s presentation at the Quantum hearing.”In § 176 stelt het scheidsgerecht voorop dat het zich bewust is van de “
finality of its previous finding” en dat het zonder het issue te heropenen de volgende verduidelijking geeft. Het scheidsgerecht roept overwegingen betreffende het begrip
time-barreduit PFA2 in herinnering en overweegt dat geen van die overwegingen
“was made subject to any addition or restriction. In other words, the term “time-bar” throughout the Tribunal’s finding was used in an absolute sense, without a qualification or a particular specificity attached to it.”Het scheidsgerecht concludeert vervolgens (§ 177) dat
“(…) it has already exercised its jurisdiction in respect of the determination of the issues whether any claim or counterclaim asserted in the present arbitration is time-barred for reason of limitation.”
non-extinctive period) of het beroep op verval (
extinctive period) heeft verworpen. Vervolgens heeft het scheidsgerecht geoordeeld, dat het in PFA2 zowel het beroep op verjaring als het beroep op verval heeft verworpen. Het scheidsgerecht is dus ingegaan op hetgeen aan zijn oordeel werd onderworpen en de motivering is niet zo onbegrijpelijk of gebrekkig dat zij gelijk moet worden gesteld aan een ontbrekende motivering. Van tegenstrijdigheid tussen PFA2 en PFA 4 in dit opzicht is geen sprake. Het begrip “
limitation” kan kennelijk in de Angelsaksische context zowel verjaring (
non-extinctive) als verval (
extinctive) van rechten inhouden. In § 117 van PFA2 heeft het scheidsgerecht de stelling van BAe dat de vorderingen op grond van “
any” (dus zowel
extinctiveals
non-extinctive) limitation period time-barredwaren, verworpen. Dat laatste herhaalt het scheidsgerecht in de laatste zin van § 176 van PFA4, zonder het issue 4 te heropenen. Een inhoudelijk oordeel over de verjaring (en de door BAe opgeworpen stelling betreffende de toepasselijkheid van de UNIDROIT Principles van 2004) was immers niet meer mogelijk vanwege het aan die beslissing op dat issue toegekende gezag van gewijsde.
grieven 2 tot en met 5betreffen de wijze waarop het scheidsgerecht de schadevergoeding heeft bepaald. Het gaat daarbij om de schadevergoeding die aan BAe is toegekend bij issue 41 (grief 2), het feit dat het scheidsgerecht in issues 36 en 43 een “
global approach” heeft gehanteerd, terwijl volgens BAe door partijen een “
item-by-item” behandeling was opgedragen, alsmede om de wijze waarop vervolgens issues 36 en 43 zijn afgedaan en de daarbij gehanteerde “
global approach” (grieven 3, 4 en 5).
back of an envelope” berekeningen, bedoeld om een snelle schikking tot stand te brengen. In het kader van de arbitrageprocedure heeft BAe de schade laten doorrekenen door haar deskundige [de deskundige], die toen uitkwam op ruim £ 85 miljoen. Het scheidsgerecht heeft voor zijn beoordeling de berekeningen van [de directeur van BAe] tot uitgangspunt genomen. Volgens BAe is de beslissing van het scheidsgerecht op issue 41 niet met redenen omkleed, omdat het niet heeft gemotiveerd waarom het de berekeningen van [de directeur van BAe] tot uitgangspunt nam en heeft nagelaten in te gaan op de methodes en cijfers van [de deskundige].
back of an envelope” berekening was volgens het scheidsgerecht geen sprake. In § 349 vervolgt het scheidsgerecht dat het zich daarom zal laten leiden door de methodiek en de cijfers die BAe in 1981 heeft gehanteerd.
costs to termination) betreffende TRSC (bepaling 15 (A) van het contract). Het scheidsgerecht heeft die kosten bepaald op een kleine £ 81 miljoen (§ 308, PFA4). Waar de totale contractprijs een kleine £ 162 miljoen bedroeg (zie § 305, gebaseerd op het uitgebrachte Joint Report, zie § 303, steeds van het PFA4) resulteerde na aftrek van de beëindigingskosten een bedrag van een kleine £ 82 miljoen. Het scheidsgerecht heeft vervolgens de gederfde winst over dit bedrag berekend aan de hand van een percentage van 15. Het heeft daarbij zowel het door [de directeur van BAe] genoemde percentage van 12,5 als het door [de deskundige] in zijn rapport genoemde percentage van 35 buiten beschouwing gelaten, onder meer op basis van het feit dat [de deskundige] bij een kruisverhoor als getuige de percentages van 15,2 en 15,6 bevestigde, welke cijfers hij niet in aanmerking had genomen bij het percentage van 35,2 in zijn rapport. Bij de waardering van de hoogte van verlies ten gevolge van de “
non-recovery overhead”heeft het scheidsgerecht de opmerking van [de deskundige] op dit punt wel weergegeven, maar vooral waarde gehecht aan het rapport van Coopers & Lybrand uit 1981 en 50% van de overheadkosten uit 1979 aangemerkt als schade (§ 357 PFA4).
disposalsvallend onder “
work in progress, accepted and returned goods” (onderwerp van het SSC; issue 36) en de waarde van niet door Modsaf geaccepteerde c.q. teruggegeven
disposals(onderwerp van TRSC; issue 43), waarover BAe na afloop van de contracten kon beschikken. De som van de waarden van al deze goederen was bepalend voor het bedrag waarmee Modsaf gecrediteerd moest worden. Volgens BAe kwam Modsaf terzake van issue 36 ruim £ 21 miljoen toe, volgens Modsaf ruim £ 54, terwijl het scheidsgerecht uitkwam op £ 29 miljoen. Ten aanzien van issue 43 waren deze bedragen respectievelijk £ 21 miljoen (BAe), ruim £ 64 miljoen (Modsaf) en £ 40 miljoen (het scheidsgerecht).
global approachin plaats van de door partijen bepleite
item-by-item approach. De afwijking van de door partijen bepleite berekeningswijze levert volgens haar een schending van de opdracht op. Voor de
non-accepted goodsvoorzagen beide contracten in een regeling. BAe moest Modsaf daarvoor crediteren en de contracten bepaalden ook op welke wijze de te crediteren bedragen moesten worden berekend. Het SSC voorzag echter niet in een regeling voor de
accepted goodsen de
returned goods, terwijl het scheidsgerecht bij issue 36 wel moest bepalen voor welke bedragen Modsaf ter zake van die goederen moest worden gecrediteerd. Het TRSC voorzag op haar beurt niet in een regeling voor “
test gear” en “
returned goods”, terwijl ook ten aanzien van die goederen aan het scheidsgerecht was gevraagd te bepalen voor welke bedragen Modsaf ter zake daarvan moest worden gecrediteerd.
disposalsnaar voren heeft gebracht niet in zijn oordeel te betrekken:
disposalsals zodanig (
the lost volume theory).
disposalskonden niet één-op-één worden doorverkocht.
disposalskonden worden hergebruikt/doorverkocht moesten zij bijna altijd worden aangepast. De kosten daarvan dienden in mindering te worden gebracht op de te crediteren bedragen.
disposalsbehoorden volgens de
lost volume theorytoe te komen aan BAe en niet aan Modsaf.
Vergoeding is slechts verschuldigd voor schade (… ) die met een redelijke mate van zekerheid is vastgesteld.” De vereiste zekerheid, zo overweegt het scheidsgerecht , betreft niet alleen het bestaan, maar ook de omvang van de schade. Onder verwijzing naar art. 7.4.3(3), inhoudende: “
Kan het bedrag van de schade niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld, dan schat de rechter de omvang van de schade.”, overweegt het vervolgens dat het bevoegd is om een “
equitable quantification of the harm sustained” te maken (§195, sub 5). Van die bevoegdheid heeft het scheidsgerecht vervolgens gebruik gemaakt.
work in progress, non accepted), goederen die wel waren geaccepteerd maar nog niet waren afgeleverd (
accepted goods) en goederen die waren geretourneerd voor reparatie, conversie of modificatie (
returned goods/test gear).
sub-assembliesof
free-standing items(met waarden van tien- of zelfs honderdduizenden ponden). Vele items zijn verkocht (onder contracten met andere landen), sommige zijn door BAe opnieuw in de voorraad opgenomen of als schroot verwerkt. Ten aanzien van de verkochte items blijkt dat er vele transacties zijn geweest met verschillende partijen, er is een verscheidenheid aan prijzen betaald, sommige zijn eerst aangepast aan de wensen van de nieuwe afnemer en nog belangrijker: de verkopen vonden plaats op zeer uiteenlopende tijdstippen. Bij gebreke van ook maar enige serieuze mate van overeenstemming tussen partijen of hun deskundigen op het punt van wat wel en niet verkocht is en wanneer en tegen welke prijs, moet het scheidsgerecht oordelen op basis van het voorhanden zijnde materiaal. Onder de door het scheidsgerecht omschreven omstandigheden acht het scheidsgerecht een
item-by-itemberekening illusoir en daarom gaat het over tot een
global approach.
returned goodsonder issue 36 tussen partijen geen verschil van mening bestond (zie §413) en onder issue 43 slechts een verschil van twee voertuigen (zie §428), heeft het scheidsgerecht nu juist overwogen dat nog steeds niet duidelijk was geworden (ondanks de uitgebreide beschouwingen van partijen en de getuigenverhoren) om welke exacte hoeveelheden items het ging (en in welke staat zij zich bevonden).
broad brush approach” en de op grond van art. 7.4.3 (3) van de UNIDROIT Principles aan het scheidsgerecht toekomende bevoegdheid om de berekening van BAe te verminderen op een wijze die het billijk acht, dat partijen (in het algemeen) hadden geaccepteerd dat een schatting tot de bevoegdheden van het scheidsgerecht behoorde, kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat het scheidsgerecht met die schatting buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden en zijn opdracht heeft geschonden. Los daarvan heeft te gelden, dat het scheidsgerecht de vorderingen dient te beoordelen op een wijze die in overeenstemming is met het recht en van dit laatste geeft de gemotiveerde schatting blijk.
global approachde waarde van de items heeft geschat, is het naar het oordeel van het hof zijn opdracht niet te buiten gegaan en de motivering die het scheidsgerecht voor de schatting heeft gebezigd, is geenszins onbegrijpelijk en in ieder geval niet van dien aard dat zij op één lijn zou moeten worden gesteld met het ontbreken van een motivering. Het scheidsgerecht heeft duidelijk gemaakt dat het de gegevens die directeur [de directeur van BAe] van (de rechtsvoorganger van) BAe in 1979 heeft opgesteld (en een berekening van de verkoopwaarden bevatten) als vertrekpunt heeft gekozen omdat zij kort na de beëindiging van het contract waren verzameld. Het heeft daarmee aangegeven die gegevens betrouwbaarder te vinden dan de gegevens die 25 jaar later zijn opgesteld door [de deskundige]. Op die verkoopwaarden is een aantal correcties toegepast: het scheidsgerecht heeft rekening gehouden met het feit dat niet alle items zijn verkocht, dat BAe kosten
van care and maintenanceheeft moeten dragen en dat sommige items aanpassing aan de wensen van de nieuwe afnemers behoefden. Schattenderwijs, met gebruikmaking van de grote mate van discretionaire bevoegdheid die het daarbij volgens de UNIDROIT Principles heeft, is het scheidsgerecht tot bedragen van £ 29 respectievelijk £ 40 miljoen gekomen. De onder rechtsoverweging 24 genoemde vier zelfstandige verweren waarop het scheidsgerecht volgens BAe ten onrechte niet zou hebben gerespondeerd, gaan alle uit van een andere berekeningsmethode en behoefden reeds daarom geen afzonderlijke behandeling. Voor zover BAe kritiek heeft geuit op de brief van [de directeur van BAe], onder meer omdat deze is opgesteld voordat verkoop van alle
disposalshad plaatsgevonden en het scheidsgerecht dat verweer niet expliciet heeft behandeld, geldt dat dit verweer, evenmin als de andere kritiek op de brief van [de directeur van BAe], niet in de weg stond aan de schatting, waaraan een zekere mate van onnauwkeurigheid inherent is.
achtstegrief betreft de, volgens BAe gebrekkige, motivering door het scheidsgerecht van de veroordeling van BAe in de FA tot betaling van een bijdrage in de proceskosten van Modsaf (door Modsaf becijferd op £ 3,8 miljoen exclusief de kosten van de arbitrage) ad £ 2 miljoen.
negende griefklaagt BAe over een gebrekkige motivering in de FA van haar veroordeling tot betaling van rente. BAe herhaalt in hoger beroep hetgeen zij op dit punt in eerste aanleg reeds naar voren heeft gebracht.
tiende griefbrengt BAe opnieuw naar voren dat de FA in strijd is met de sanctiemaatregelen die de VN, de EU en Nederland tegen Iran hebben getroffen.
zevende griefheeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen behandeling.
Beslissing
- bekrachtigt het bestreden vonnis van 11 mei 2011;
- veroordeelt BAe in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Modsaf bepaald op € 649 aan griffierecht en op € 2.882 aan kosten voor de advocaat.