Uitspraak
gevestigd te Farnborough, Hampshire, Verenigd Koninkrijk,
zetelende te Teheran, Iran,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
- i) In de periode 1969-1978 hebben (rechtsvoorgangers van) partijen een aantal overeenkomsten gesloten met betrekking tot de levering en het onderhoud van luchtafweergeschut, raketten en aanverwante apparatuur. In maart 1979 zijn die contracten tussentijds beëindigd. Bij twee ervan, het Second Supply Contract (SSC) en het Tracked Rapier Supply Contract (TRSC), diende BAe in geval van tussentijdse beëindiging een
- ii) De accountantsrapporten ten aanzien van beide contracten gaven aanleiding tot geschillen over de wederzijdse betalingsverplichtingen. Modsaf, dat diverse bedragen vooruit had betaald, heeft op 2 januari 1991 een arbitrageverzoek ingediend bij het
- iii) Het eerste partiële eindvonnis (
- iv) Na een vergeefse poging tot het treffen van een minnelijke regeling en verder debat heeft het scheidsgerecht zich in PFA4 van 31 maart 2008 (met addendum van 3 november 2008) uitgesproken over de resterende geschilpunten, in het bijzonder de hoogte van de over en weer verschuldigde bedragen (de
verjaring/verval
non-extinctive limitation periodvan art. 10 van de UNIDROIT Principles 2004.
as to any period of limitation” waardoor vorderingen
time-barredzouden worden. Volgens BAe diende die leemte te worden opgevuld en één van haar stellingen was, dat uit rechtsvergelijkend onderzoek naar de rechtsstelsels van 119 landen bleek, dat in de overgrote meerderheid van de gevallen een algemeen aanvaarde verjaringstermijn bestond van minimaal drie en maximaal tien jaar (…).
115. It is common ground that the UNIDROIT Principles do not deal with limitation periods and, therefore, the Tribunal had to determine whether there are general legal rules enjoying a wide international consensus that contain the principle that an action is time barred after a fixed period of time has lapsed.
that the Claimant’s claims are not time barred.”
The general limitation period is three years (...). In any event, the maximum limitation period is ten years (...)” Art. 10.9 bepaalt: “
The expiration of the limitation period does not extinguish the right.”
has made no finding as to whether the claimant‘s claims are time barred by reasonof a limitation period which is non-extinctive. Accordingly, the tribunal had not yet fully complied its mandate (...) It must now consider (...) whether the UNIDROIT Principles provide for a fixed limitation period which, whilst not extinctive of the right, nevertheless gives the defendant a defence within the provisions of the Terms of Reference.” (…).
the limitation concept (...) is a matter of procedural law”, dat de ICC-Rules “
clearly provide for the finality” van vonnissen en dat ook de Nederlandse wet de res judicata, het gezag van gewijsde, kent. Het scheidsgerecht merkt vervolgens op dat geen van de partijen “
appears to object to the finality of the Tribunal’s determination of Issue 4. What they are seeking under Issue 55 is in fact the clarification or the interpretation of the Tribunal’s finding under issue 4, namely what did the Tribunal intend when it rejected the Respondent’s submission that Claimant’s claims were time-barred on the basis of a fixed limitation period. Did it in fact intend a time-bar with extinctive effect or a time-bar of non-extinctive effect? This is perfectly clear from the arguments quoted above from Respondent’s written submission and Counsel ‘s presentation at the Quantum hearing.”In § 176 stelt het scheidsgerecht voorop dat het zich bewust is van de “
finality of its previous finding” en dat het zonder het issue te heropenen de volgende verduidelijking geeft. Het scheidsgerecht roept overwegingen betreffende het begrip
time-barreduit PFA2 in herinnering en overweegt dat geen van die overwegingen “
was made subject to any addition or restriction. In other words, the term “time-bar” throughout the Tribunal’s finding was usedin an absolute sense, without qualification ora particular specificity attached to it.” Het scheidsgerecht concludeert vervolgens (…) dat “
(…) it has already exercised its jurisdiction in respect of the determination of the issues whether any claim or counterclaim asserted in thepresent arbitration is time-barred for reason of limitation.”
non-extinctive period) of het beroep op verval (
extinctive period) heeft verworpen. Vervolgens heeft het scheidsgerecht geoordeeld, dat het in PFA2 zowel het beroep op verjaring als het beroep op verval heeft verworpen. Het scheidsgerecht is dus ingegaan op hetgeen aan zijn oordeel werd onderworpen en de motivering is niet zo onbegrijpelijk of gebrekkig dat zij gelijk moet worden gesteld aan een ontbrekende motivering. Van tegenstrijdigheid tussen PFA2 en PFA 4 in dit opzicht is geen sprake. Het begrip “
limitation” kan kennelijk in de Angelsaksische context zowel verjaring
(non-extinctive) als verval (
extinctive) van rechten inhouden. In § 117 van PFA2 heeft het scheidsgerecht de stelling van BAe dat de vorderingen op grond van “
any” (dus zowel
extinctiveals
non-extinctive) limitation period time-barredwaren, verworpen. Dat laatste herhaalt het scheidsgerecht in de laatste zin van § 176 van PFA4, zonder het issue 4 te heropenen. Een inhoudelijk oordeel over de verjaring (en de door BAe opgeworpen stelling betreffende de toepasselijkheid van de UNIDROIT Principles van 2004) was immers niet meer mogelijk vanwege het aan die beslissing op dat issue toegekende gezag van gewijsde.
issue4. PFA2 is immers niet een geheel of gedeeltelijk eindvonnis. Bovendien is gezag van gewijsde alleen aan de orde in een ander geding tussen dezelfde partijen. Volgens het middel moet het oordeel in PFA2 ten aanzien van
issue4 (daarom) naar Nederlands procesrecht hooguit worden aangemerkt als een bindende eindbeslissing, die het scheidsgerecht had moeten heroverwegen. Door het toekennen van gezag van gewijsde aan zijn beslissing in PFA2 met betrekking tot de verjaring heeft het scheidsgerecht nagelaten die beslissing te heroverwegen en heeft het zijn opdracht geschonden. Het hof heeft dat in rov. 15 en mogelijk ook in rov. 13 miskend, aldus het middel.
- het scheidsgerecht heeft te kennen gegeven dat het gezag van gewijsde heeft toegekend aan zijn oordeel over
- vervolgens heeft het scheidsgerecht geoordeeld dat het in PFA2 zowel het beroep op verjaring als het beroep op verval heeft verworpen. Het scheidsgerecht is dus ingegaan op hetgeen aan zijn oordeel werd onderworpen en de motivering is niet zo onbegrijpelijk of gebrekkig dat zij gelijk moet worden gesteld aan een ontbrekende motivering.
issue4, immers geen punt van debat meer tussen partijen. Zij verlangden nog (slechts) een verheldering van dit oordeel ten aanzien van de hiervoor in 3.5.2, eerste gedachtestreepje, vermelde kwestie, welke verheldering door het scheidsgerecht is gegeven.
4.Beslissing
22 mei 2015.