2.9Het scheidsgerecht heeft vervolgens de vorderingen van Attero afgewezen en Attero in reconventie veroordeeld tot betaling van € 113.939,27 excl. BTW, te vermeerderen met rente. Attero is voorts veroordeeld in de kosten van de arbitrage.
3. Attero vordert in dit geding dat het hof het arbitraal vonnis volledig vernietigt, althans het arbitraal vonnis gedeeltelijk vernietigt. Zij legt aan die vordering, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag.
- i) Het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden en het arbitraal vonnis is tot stand gekomen in strijd met de openbare orde omdat het scheidsgerecht in strijd met het bepaalde in artikel 24 Rv de feiten heeft aangevuld en op een niet door Attero aangevoerde grondslag heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Attero.
- ii) Het arbitraal vonnis bevat op onderdelen geen steekhoudende verklaring. Het scheidsgerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat gesteld noch gebleken is dat Attero ten aanzien van het van derden gecontracteerde afval per 1 januari 2000 bestaande contractsverplichtingen had als bedoeld in artikel III, lid 1, laatste volzin van het Tarievenmodel of dat dit afval niet (in voldoende mate) uit Zuid-Nederland afkomstig was (althans voor Attero beschikbaar was).
- iii) Door de producties E-56 tot en met E-64 en E-68 tot en met E-71 te weigeren heeft het scheidsgerecht artikel 27 lid 1 NAI reglement onjuist toegepast alsmede onderdeel e. van de tussen partijen overeengekomen procesorde. Het niet toelaten van de producties is bovendien een schending van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor.
4. Gedaagden hebben de vordering weersproken.
5. Bij beoordeling van de vordering stelt het hof het volgende voorop. Op grond van artikel 1064 Rv staat tegen een arbitraal vonnis het rechtsmiddel van vernietiging open. De plaats van arbitrage was Rotterdam, zodat dit hof bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
6. Uit artikel 1065 Rv volgt op welke gronden vernietiging van een arbitraal vonnis kan plaatsvinden. Attero heeft zich beroepen op de in lid 1 onder c, d en e genoemde gronden, respectievelijk het niet houden aan de opdracht, het niet motiveren van de beslissing en strijd met de openbare orde.
7. Bij beoordeling van de vordering zal het hof tot uitgangspunt nemen dat deze vernietigingsprocedure niet een hoger beroep is tegen het arbitraal vonnis. Voor zover Attero inhoudelijke argumenten tegen dat vonnis heeft aangevoerd, kunnen die de beslissing van het hof dus slechts beïnvloeden voor zover zij kunnen bijdragen aan de conclusie dat zich een van de in artikel 1065 Rv genoemde en door Attero aangedragen gronden voordoet.
8. Het hof ziet aanleiding eerst te beoordelen of het feit dat het scheidsgerecht een deel van de op 9 oktober 2015 toegezonden producties niet heeft toegelaten, moet leiden tot vernietiging van het arbitraal vonnis. Attero stelt zich in dit verband enerzijds op het standpunt dat het scheidsgerecht zijn opdracht heeft geschonden door te beslissen in strijd met artikel 27 lid 1 NAI reglement en onderdeel e. van de tussen partijen overeengekomen procesorde, en anderzijds dat er sprake is van strijd met de openbare orde wegens het schenden van het beginsel van hoor en wederhoor.
9. Voor zover het gaat om het schenden van de opdracht stelt het hof voorop dat uit lid 4 van artikel 1065 Rv volgt dat vernietiging op de in lid 1 onder c genoemde grond niet kan plaatsvinden indien het niet houden aan de opdracht niet van ernstige aard is. Specifiek met betrekking tot de vraag of het scheidsgerecht de procedureregels juist heeft toegepast heeft daarbij te gelden dat de rechter bij zijn onderzoek terughoudendheid moet betrachten. Dit hangt onder meer hiermee samen dat een procedure op de voet van artikel 1065 Rv niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep, en dat het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in de uitleg die arbiters aan het reglement hebben gegeven (HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9395, NJ 2004, 384). Datzelfde geldt met betrekking tot het onderzoek of er sprake is van strijd met de beginselen van een goede procesorde. Voor een terughoudende toepassing van deze bepaling is echter geen plaats wanneer moet worden geoordeeld dat bij de totstandkoming van het arbitrale vonnis is gehandeld in strijd met het fundamentele recht van hoor en wederhoor. Dat recht is immers in een arbitrale procedure niet van minder betekenis dan in een procedure voor de overheidsrechter (HR 25 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2495, NJ 2007, 294). 10. Met betrekking tot de gestelde schending van de opdracht neemt het hof tot uitgangspunt dat artikel 27 lid 1 van het NAI reglement voorschrijft dat de memories zoveel mogelijk vergezeld gaan van de stukken waarop partijen zich beroepen. De door het scheidsgerecht vastgestelde procesorde (onder e.) bracht mee dat partijen in hun memories dienden te verwijzen naar al het bewijs dat nodig is ter onderbouwing van hun stellingen en dat de desbetreffende stukken als productie bij de memories in het geding moesten worden gebracht. Door te oordelen dat de op 9 oktober 2015 ingediende producties niet tijdig waren ingediend heeft het scheidsgerecht de procedureregels niet geschonden. Tussen partijen is immers niet in geschil dat de producties relatief kort voor de zitting en niet tegelijkertijd met enige memorie, in het geding zijn gebracht. Artikel 27 lid 1 NAI reglement laat weliswaar de mogelijkheid open dat producties ook op een ander moment in het geding worden gebracht, maar laat het scheidsgerecht evenzeer de mogelijkheid dergelijke later ingediende stukken te weigeren. Kennelijk heeft het scheidsgerecht in dit geval meer gewicht toegekend aan het verweer van gedaagden dat zij in hun verdediging zouden worden geschaad, dan aan het belang van Attero bij het overleggen van de producties. Mede in het licht van de terughoudende toetsing die het hof op dit onderdeel dient uit te voeren, kan niet worden geoordeeld dat dit het scheidsgerecht niet vrij stond. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de producties omvangrijk waren en slechts enkele (werk)dagen voor de zitting zijn ingediend, en dat onderdeel van het bezwaar van gedaagden was dat afstemming met de “omvangrijke achterban” niet had kunnen plaatsvinden. Het enkele feit dat gedaagden blijkens hun pleitnota hebben kunnen vaststellen dat de producties een nadere onderbouwing van de eis vormden, behoefde het scheidsgerecht niet tot een andere conclusie te brengen, nu die vaststelling niet meebracht dat gedaagden ook in de gelegenheid waren geweest een verweer tegen de op de producties gebaseerde stellingen, voor te bereiden.
11. Met betrekking tot de gestelde schending van het beginsel van hoor en wederhoor overweegt het hof als volgt. Attero stelt dat zij door de weigering van de producties in haar verdediging is geschaad. Naar het hof begrijpt, bedoelt zij dat zij door die weigering haar stellingen niet nader heeft kunnen onderbouwen. Zij beroept zich daarmee niet zozeer op een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, als wel op het ruimere begrip “fair trial”, de eerlijke behandeling van het geschil, waaruit mede het recht voortvloeit de eigen stellingen te onderbouwen. Dat recht is ook neergelegd in artikel 1039 lid 1 Rv. Het enkele feit dat Attero haar stellingen met de overgelegde producties had kunnen onderbouwen, betekent echter niet dat zij in elk stadium van het geding tot het overleggen van die producties in de gelegenheid had moeten worden gesteld. Haar recht om dat te doen werd immers, nog los van de formele procedureregels, beperkt door het ook aan gedaagden toekomende recht op hoor en wederhoor en dus het recht zich op passende wijze tegen de vorderingen van Attero te verdedigen. Zoals hierboven reeds is overwogen kon het scheidsgerecht gelet op de omvang van de producties, het feit dat die producties slechts enkele (werk)dagen voor de zitting werden ingediend en het gemotiveerde verweer van gedaagden, die producties op goede gronden weigeren. Dat geldt ook wanneer moet worden aangenomen dat die producties voor de onderbouwing van de vordering van Attero van belang waren en wanneer de toetsing van die beslissing door de burgerlijke rechter zonder enige terughoudendheid moet geschieden. Hoewel ook denkbaar was geweest dat het scheidsgerecht op een andere wijze aan de belangen van gedaagden tegemoet was gekomen, bijvoorbeeld door hen in de gelegenheid te stellen later op die producties te reageren, kan niet worden geoordeeld dat het scheidsgerecht, door de producties te weigeren, de beginselen van een goede procesorde of het fundamentele recht van hoor en wederhoor heeft geschonden. Het hof voegt daaraan toe dat Attero gelegenheid had de producties bij memorie van antwoord in reconventie in de arbitrale procedure te overleggen, maar dat zij dat niet heeft gedaan. Voor zover zij ten tijde van het nemen van die memorie nog niet beschikte over die producties, betekent dat niet dat het scheidsgerecht verplicht was gelegenheid te bieden de producties alsnog in een later stadium over te leggen, ten koste van de mogelijkheid van gedaagden om zich daartegen deugdelijk te verdedigen.
12. Het feit dat het scheidsgerecht een deel van de producties wel heeft toegelaten, maakt het bovenstaande niet anders, aangezien tegen die producties kennelijk door gedaagden geen bezwaar was gemaakt. Dit alles brengt mee dat de stellingen met betrekking tot het niet toelaten van de producties, niet tot vernietiging van het arbitraal vonnis kunnen leiden.
13. Met betrekking tot de stelling van Attero dat het arbitraal vonnis geen steekhoudende verklaring bevat, overweegt het hof als volgt. Artikel 1065 lid 1 onder d Rv bepaalt dat een arbitraal vonnis kan worden vernietigd wanneer het niet met redenen is omkleed. Dit artikel sluit aan bij het bepaalde in artikel 1057 lid 4 onder e Rv, dat verlangt dat het arbitraal vonnis de gronden van de beslissing vermeldt. Vernietiging van het arbitraal vonnis kan slechts plaatsvinden indien de motivering volledig ontbreekt en niet in gevallen van een ondeugdelijke motivering. Ook bij beoordeling van de vraag of aan deze vernietigingsgrond is voldaan, moet de rechter terughoudendheid betrachten. Met het ontbreken van een motivering moet op één lijn worden gesteld de situatie dat de beslissing weliswaar is gemotiveerd, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de betreffende beslissing niet te onderkennen valt (HR 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AK8380, NJ 2005, 190). 14. De bezwaren van Attero in dit verband zijn gericht tegen overweging 5.19 van het arbitraal vonnis, en in het bijzonder tegen de passage daarin dat gesteld noch gebleken is dat Attero ter zake van het van derden gecontacteerd afval per 1 januari 2000 bestaande contractsverplichtingen had als bedoeld in artikel III lid 1, laatste volzin van het Tarievenmodel. Attero stelt, onder verwijzing naar passages in haar processtukken in de arbitrale procedure, dat zij herhaaldelijk en uitvoerig heeft gesteld dat er ten aanzien van het bij derden gecontracteerde afval voor haar wel degelijk contractsverplichtingen jegens andere afvalverbrandingsinstallaties bestonden, zodat dit afval niet beschikbaar was in de zin van artikel III lid 1 Tarievenmodel.
15. Het hof stelt vast dat de passages uit de processtukken waarop Attero zich beroept, alle betrekking hebben op perioden na 2000. In de door Attero aangevochten overweging van het arbitraal vonnis ligt besloten dat het scheidsgerecht van oordeel was dat 1 januari 2000 de peildatum was die moest worden gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of het afval “beschikbaar” was. Het gaat de grenzen van de taak van de rechter in deze vernietigingsprocedure te buiten om te beoordelen of dat oordeel juist is. Uitgaande van dat oordeel, kan echter niet worden gezegd dat een steekhoudende verklaring ontbreekt voor de door Attero aangevochten passage in het arbitraal vonnis.
16. Attero heeft in dit verband nog aangevoerd dat het oordeel een steekhoudende verklaring mist omdat het ertoe zou leiden dat “nooit aan suppletie wordt toegekomen” (onder meer paragraaf 4.10 pleitnota hof). Die stelling raakt de inhoudelijke juistheid van het oordeel van het scheidsgerecht en kan dus niet leiden tot vernietiging van het arbitraal vonnis.
17. De stelling dat overweging 5.24 van het arbitraal vonnis geen steekhoudende verklaring bevat stuit af op het feit dat in die overweging de “duidelijke tekst” van artikel III lid 1 van het Tarievenmodel wordt genoemd. Daaruit is af te leiden dat het scheidsgerecht van oordeel was dat de stellingen van Attero in strijd waren met de naar het oordeel van het scheidsgerecht duidelijke tekst van de betreffende bepaling. Daarmee is de motivering van het oordeel gegeven en kan niet worden gezegd dat een steekhoudende verklaring ontbeekt.
18. Met betrekking tot overweging 5.25 van het arbitraal vonnis heeft Attero nog aangevoerd dat onduidelijk is “hoe wel zal blijken dat er te weinig afval beschikbaar is en welke gevolg(en) dit dan ingevolge de tekst van de bepaling zal hebben” (paragraaf 4.13 pleitnota hof). Het scheidsgerecht reageert in de betreffende overweging op de daarvóór in overweging 5.22 weergegeven vordering van Attero. Het hof kan uit de stelling van Attero niet afleiden waarom een nadere beantwoording van de vraag hoe zal blijken dat er te weinig afval beschikbaar is, enige relevantie zou hebben gehad voor de beoordeling door het scheidsgerecht, dit nog daargelaten dat het scheidsgerecht vervolgens heeft overwogen dat naar haar oordeel artikel III van het Tarievenmodel in die situatie voorzag. Die motivering is dus niet zo gebrekkig dat zij tot vernietiging van het arbitraal vonnis kan leiden.
(verdere) schending van de opdracht
19. Met betrekking tot de vraag of het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden door te oordelen dat Attero als stipulator van een derdenbeding nakoming vordert van gedaagden, overweegt het hof als volgt. Zoals Attero zelf ook in deze procedure naar voren brengt (bijvoorbeeld in paragraaf 6.11 inleidende dagvaarding; paragraaf 1.4, 2.2 en 3.8 pleitnota zitting hof) vorderde zij verklaringen voor recht en nakoming van de contractuele verplichtingen uit het Tarievenmodel. In het bijzonder baseerde zij zich daarbij op artikel III van dat Tarievenmodel. In de overwegingen 5.17-5.20 van het arbitraal vonnis is het scheidsgerecht tot de conclusie gekomen dat niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder artikel III van het Tarievenmodel aanspraak geeft op enige vergoeding. Daarbij heeft het scheidsgerecht met name de in overweging 5.19 weergegeven feiten en stellingen in aanmerking genomen. Die feiten staan in belangrijke mate los van de in overwegingen 5.12-5.16 neergelegde overwegingen met betrekking tot de “aard van de garant- en borgstelling” en dragen, anders dan Attero aanvoert, de beslissing van het scheidsgerecht ook los van die voorafgaande overwegingen. Ook als juist is dat het scheidsgerecht de grenzen van de rechtsstrijd in de overwegingen 5.12-5.16 te buiten is gegaan door te oordelen dat Attero als stipulator optrad, blijft zijn overweging dat op grond van de in overweging 5.19 opgenomen feiten niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder artikel III van het Tarievenmodel aanspraak geeft op enige vergoeding, derhalve staan. Dat het scheidsgerecht in de tussen partijen gevoerde discussie, of in ieder geval in het door gedaagden gevoerde verweer, aanleiding heeft gezien een oordeel te geven over de Verwerkingsovereenkomst en de aard van de garant- en borgstelling, maakt dit niet anders. Het hof deelt niet de visie van Attero dat ook de in overweging 5.19 neergelegde beslissing uitsluitend is genomen als onderdeel van de beoordeling van de (vermeende) vordering van Attero op grond van artikel 6:256 BW (paragraaf 3.15 pleitnota hof). De beoordeling is in overweging 5.19 volledig gebaseerd op de daar weergeven feiten die het scheidsgerecht tot een oordeel over de toepassing van artikel III Tarievenmodel hebben geleid. Er is geen reden om te veronderstellen dat het scheidsgerecht op dit punt tot een ander oordeel zou zijn gekomen indien het Attero niet tot stipulator had aangemerkt. Onder die omstandigheden kunnen de stellingen van Attero, waaronder de stelling dat zij door de beslissing van het scheidsgerecht is verrast, ook op dit punt niet leiden tot vernietiging van het arbitraal vonnis.
20. Het bovenstaande brengt mee dat de vorderingen van Attero niet slagen. Het bewijsaanbod van Attero heeft geen betrekking op feiten die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden en zal dus worden gepasseerd. Attero zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van gedaagden.