(i) Tussen partijen is op 25 april 1991 een schriftelijke koopovereenkomst totstandgekomen. Deze houdt, kort gezegd, in dat SFT ( toen nog geheten Citco Bank Antilles N.V.) 50.000 aandelen in Treasure Ltd. (in de overeenkomst aangeduid als "the Company") verkoopt aan [verzoeker] voor de prijs van US $ 3.100.000,--. Treasure Ltd. was eigenares van het Treasure Island Resort.
(ii) In art. 7 van de overeenkomst wordt een zevental door SFT aan [verzoeker] gegeven garanties opgesomd. De garantie onder g) luidt:
"the Company is the legal owner of the real estate decribed on the list, attached hereto, which list has been signed by the Seller and the Buyer, all which real estate is owned by the Company, free of mortgages and attachments, except the mortgage, in favour of Citco Banking Corporation N.V. and Citco Bank Antilles N.V., inter alia securing the said loan [de in de overeenkomst genoemde genoemde geldlening van Treasure Ltd. aan SFT] in the amount of US $ 3.000.000,-- and a credit to the future hotel operator, being Treasure Management N.V. in the amount of US $ 1.000.000,--, granted by Citco Bank Antilles N.V."
(iii) Art. 8 van de overeenkomst luidt:
"If one or more of the statements as guaranteed hereinabove sub 7, appear(s) to be incorrect or incomplete or is/are not complied with by Seller, the Seller shall be obliged to compensate any damage resulting therefrom.
The amount of the damage shall be determined by the parties. If the parties cannot agree as to the amount of the damage, such amount will be set by arbitration referred to in the Code of Civil Procedures of the Netherlands Antilles."
(iv) Bij vonnis van 6 november 1998 heeft het hof op vordering van [verzoeker] voor recht verklaard dat de bank aan [verzoeker] alle - na 9 februari 1994 ontstane - schade zal moeten vergoeden die het gevolg is van de "onjuistheid" van de in paragraaf 7 van de koopakte van 25 april 1991 gegeven garantie van - kort gezegd - onbezwaardheid van het onderhavige onroerend goed. Daartoe heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
"Nu de bank op de door de wet voorgeschreven wijze in gebreke is gesteld, is zij gehouden aan [verzoeker] de schade te vergoeden die hij als gevolg van de bezwaardheid van het onroerend goed heeft geleden, welke schade, bij meningsverschil tussen partijen over de hoogte, door middel van arbitrage zal worden vastgesteld (zie paragraaf 8 van de koopakte). Gelet op de datum van de ingebrekestelling geldt dit echter slechts voor de schade die zich na 9 februari 1994 heeft voorgedaan. Als door [verzoeker] gesteld en door de bank niet gemotiveerd weersproken staat vast dat de bank er nog steeds niet in is geslaagd om de bezwaardheid volledig opgeheven te krijgen. Op grond van de verklaring van de getuige [betrokkene 1] is voorts aannemelijk geworden dat de bezwaardheid de verkoop daadwerkelijk in de weg heeft gestaan."
(v) Bij beschikking van 5 november 1999 heeft het hof drie arbiters benoemd "ter vaststelling van de schade als bedoeld in art. 8 van de overeenkomst van 25 april 1991 en in het dictum van het vonnis van dit Hof van 6 november 1998".
(vi) De in de arbitrageprocedure door [verzoeker] aanhangig gemaakte vordering tot vaststelling van de schade is primair gebaseerd "op het niet door zijn gegaan van deze koop [te weten: de koop van het onroerend goed van dan wel de aandelen in Treasure Ltd., door Morell Enterprises Inc., die, naar [verzoeker] stelde, op 6 juni 1994 een aanbod tot koop tegen een prijs van US $ 16.500.000,-- had gedaan] wegens de hypotheken, beslagen en time-share aanspraken".
(vii) SFT heeft in haar verweer in de arbitrageprocedure de vraag aan de orde gesteld of [verzoeker] schade heeft geleden en, zo ja, of er sprake is van het vereiste causale verband. SFT is daarbij uitdrukkelijk ingegaan op de afwezigheid van dat causale (condicio-sine-qua-non) verband, en heeft daarnaast aangevoerd dat de schade haar niet kan worden toegerekend. In haar antwoordakte concludeert zij onder 41: "Op grond van het bovenstaande stelt SFT primair dat de gevorderde schade wegens gederfde verkoopopbrengst in het geheel niet voor toewijzing in aanmerking komt. Er bestaat geen causaal verband tussen de onjuistheid van de garanties in de Koopakte en de schade zoals door [verzoeker] gevorderd. In de eerste plaats, omdat [verzoeker] niet heeft bewezen dat Morell Enterprises de Onroerende Zaken wel zou hebben gekocht indien SFT geen onjuiste garanties zou hebben verstrekt. In de tweede plaats omdat, zelfs al zou [verzoeker] dat wel kunnen bewijzen, de gevorderde schade redelijkerwijs niet aan SFT kan worden toegerekend".
(viii) Bij vonnis van 30 juni 2000 hebben arbiters SFT veroordeeld tot betaling van US $ 14.964.787,- in hoofdsom aan [verzoeker]. Rov. 4.1 van dit vonnis luidt:
"Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft bij vonnis van 6 november 1998 (H-139/96) voor recht verklaard dat de Bank aan [verzoeker] alle - na 9 februari 1994 ontstane - schade zal moeten vergoeden die het gevolg is van de onjuistheid van de in paragraaf 7 van de koopakte van 25 april 1991 gegeven garantie van - kort gezegd - onbezwaardheid van het onderhavige onroerend goed, dit mede in het licht van het feit dat aannemelijk is geworden dat de bezwaardheid de verkoop daadwerkelijk in de weg heeft gestaan."