Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.CC/Devas (Mauritius) Ltd.,
2. Devas Employees Mauritius Private Limited,
3. Telcom Devas Mauritius Limited,
1.De procedure in hoger beroep
2.Feiten
movable and immovable property as well as other rightsin rem
such as mortgages, liens or pledges;
shares, debentures and any other form of participation in a company;
claims to money, or to any performance under contract having an economic value;
intellectual property rights, goodwill, technical processes, know-how, copyrights, trade-marks, trade-names and patents in accordance with the relevant laws of the respective Contracting Parties;
business concessions conferred by law or under contract, including any concession to search for, extract or exploit natural resources;"
essential security interests” het volgende bepaald:
The provisions of this Agreement shall not in any way limit the right of either Contracting Party to apply prohibitions or restrictions of any kind
Indian Space Research Organisation, hierna: ISRO) en houdt zich bezig met de commerciële exploitatie van Indiase satellieten. De investeringen van Devas c.s. in Devas Multimedia zijn goedgekeurd door de Indiase
Foreign Investment Promotion Board.
Cabinet Committee on Security, bestaande uit de premier en de ministers van Defensie, Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken en Financiën van de Republiek India (hierna: CCS), besloten het Devas Contract te beëindigen. Voorafgaand aan dit besluit hebben diverse overheidsinstanties en commissies geadviseerd. Het persbericht van dezelfde datum over het door het CCS genomen besluit luidt als volgt:
shall be annulled forthwith.”
- i)
- ii)
- iii)
- iv)
- v)
- vi)
- vii)
- viii)
Central Bureau of Investigation(hierna: CBI) een zogenaamde
charge sheetingediend bij de rechter, met het oog op de opening van een strafrechtelijke procedure tegen voormalige Indiase ambtenaren die het Devas Contract hebben goedgekeurd alsmede tegen Devas Multimedia en enkele van haar voormalige en huidige bestuurders. Op 8 januari 2019 is een
supplementary charge sheetingediend. (De
charge sheeten de
supplementary charge sheetzullen hierna samen worden aangeduid als: de Strafklacht).
3.Procedure in eerste aanleg
essential security interests”. Met betrekking tot de vraag of sprake was van een ‘investering’ in de zin van het Verdrag heeft de Republiek India betoogd dat de activiteiten van Devas c.s. uitsluitend bestonden uit voorbereidende maatregelen (“
pre-investments”), mede gezien het feit dat Devas Multimedia niet beschikte over een vergunning voor het aanbieden van telecommunicatiediensten van de
Wireless Planning and Coordination Wingvan het Indiase
Department of Telecommunications(hierna: WPC-vergunning). Dit verweer heeft de rechtbank niet gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank vertegenwoordigde het recht van Devas Multimedia op een deel van de S-band reeds een significante waarde. Daarnaast heeft Devas Multimedia vooruitbetalingen van USD 13 miljoen gedaan voor de reservering van capaciteit op de satellieten en heeft Devas c.s. toestemming gekregen van de Indiase autoriteiten voor zijn investering in Devas Multimedia. Ook zonder een WPC-vergunning is volgens de rechtbank dus sprake van een ‘investering’ in de zin van het Verdrag.
essential security interests” niet leidt tot onbevoegdheid van het scheidsgerecht, maar kan betekenen dat Devas c.s. zich niet op grond van het Verdrag kan verzetten tegen de beëindiging van het Devas Contract. De rechtbank heeft de Republiek India evenmin gevolgd in haar stelling dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden (artikel 1065, eerste lid onder c Rv) door het beroep op “
essential security interests” voor 60% van het S-bandspectrum te honoreren. Volgens de rechtbank heeft het scheidsgerecht daarmee niet meer toegewezen dan gevorderd. Ook de stellingen van de Republiek India dat het scheidsgerecht zijn beslissing om het beroep op “
essential security interests” voor 60% van het S-bandspectrum te honoreren niet (voldoende) heeft gemotiveerd (artikel 1065, eerste lid onder d Rv), en partijen in dit opzicht ten onrechte met een verrassingsbeslissing heeft geconfronteerd (artikel 1065, eerste lid onder e Rv), heeft de rechtbank verworpen. Volgens de rechtbank bevat het Arbitrale Deelvonnis een motivering, die zij niet inhoudelijk kan toetsen, en was het scheidsgerecht niet gehouden om partijen te horen over zijn voornemen dit verweer niet voor de volle 100% van het S-bandspectrum te honoreren.
4.De vordering in hoger beroep
grieven 3, 4 en 5komt de Republiek India op tegen de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de vraag of de beëindiging van het Devas Contract kon worden gerechtvaardigd op grond van “
essential security interests”. De Republiek India stelt in hoger beroep niet langer dat vanwege het bestaan van “
essential security interests” het scheidsgerecht niet bevoegd was om over de vorderingen van Devas c.s. te oordelen. Wel betoogt zij dat (de rechtbank heeft miskend dat) het scheidsgerecht zich in meerdere opzichten niet aan zijn opdracht heeft gehouden (artikel 1065, eerste lid onder c Rv). Het scheidsgerecht had moeten onderzoeken of de beslissing van de Republiek India tot beëindiging van het Devas Contract kon worden gerechtvaardigd op grond van “
essential security interests”, in plaats van als uitgangspunt te nemen in hoeverre het S-bandspectrum voor “
essential security interests” zou worden gebruikt. Daarbij heeft het scheidsgerecht het dichotome karakter van de uitzondering voor “
essential security interests” miskend en het beroep op deze uitzondering ten onrechte vol getoetst. Ook heeft het scheidsgerecht een niet door partijen aangedragen beslissingsmaatstaf gehanteerd door
ex aequo et bonote bepalen welk deel van het S-bandspectrum was bestemd voor de bescherming van
“essential security interests”, en heeft het scheidsgerecht zelf de feiten aangevuld. Daarnaast betoogt de Republiek India dat (de rechtbank heeft miskend dat) het scheidsgerecht zijn beslissing om het beroep op “
essential security interests” voor 60% van het S-bandspectrum te honoreren niet (voldoende) heeft gemotiveerd, en dat dit een ontoelaatbare verrassingsbeslissing was (artikel 1065, eerste lid onder d en e Rv).
5.Beoordeling
staatzich op onbevoegdheid van het scheidsgerecht beroept. Dit standpunt gaat uit van de onjuiste gedachte dat een staat zich niet zou kunnen beroepen op het fundamentele karakter van het recht op toegang tot de rechter. Ook ten opzichte van staten heeft dit recht een fundamenteel karakter. Dit fundamentele karakter brengt mee dat de bevoegdheid van het scheidsgerecht vol moet worden getoetst (vgl. Hoge Raad 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2837).
essential security interests” (grieven 3, 4 en 5) en ten slotte de grieven die zien op de Strafklacht en de (gestelde) onjuiste verklaringen van Devas c.s. ten aanzien van intellectuele eigendomsrechten (grieven 6, 7, 8 en 9).
shares, debentures and any other form of participation in a company” als bedoeld onder (ii) van de definitie van “
investment” in artikel 1 van het Verdrag. Tegenover de uitgegeven aandelen staan kapitaalstortingen van Devas c.s. van ongeveer USD 32 miljoen, waarvoor de Indiase
Foreign Investment Promotion Boardtoestemming heeft verleend. De investeringen van Devas c.s. zijn dus verricht met inachtneming van de “
relevant laws and regulations” van de Republiek India, zoals vereist onder (a) van de definitie van “
investment”. Als aandeelhouder in Devas Multimedia is Devas c.s. indirect eigenaar van een aantal “
assets” die eveneens als “
investment” in de zin van het Verdrag kunnen worden beschouwd, zoals de rechten onder het Devas Contract met Antrix. Onder dit contract heeft Devas Multimedia voor een periode van 12 jaar capaciteit geleased op twee satellieten, waarvoor het vooruitbetalingen van USD 13 miljoen per satelliet heeft gedaan. In het Verdrag worden onder meer “
claims to (…) any performance under contract having an economic value” en “
business concessions conferred (…) under contract” als voorbeelden van “
investments” genoemd. De investeringen van Devas c.s. vertegenwoordig(d)en een aanzienlijke waarde, zoals blijkt uit het feit dat DT Azië in maart 2008 voor een belang van 20% in Devas Multimedia ongeveer USD 75 miljoen heeft betaald. Het betoog van de Republiek India dat het scheidsgerecht niet alleen naar het Devas Contract had moeten kijken, maar naar het Devas
projectmist in het licht hiervan relevantie. De annulering van het Devas Contract had zonder meer implicaties voor het Devas project, maar dat doet niet af aan het hiervoor vastgestelde karakter van de investeringen. Haar betoog dat slechts sprake is van een
pre-investmentstuit ook hierop af. Van een
pre-investmentwas geen sprake aangezien door Devas c.s. daadwerkelijke investeringen zijn gedaan in de zin van het Verdrag.
investment” in het Verdrag, ook zijn voldaan aan vijf kenmerken van het autonome concept ‘investering’, die zij ontleent aan arbitrale uitspraken op grond van het ICSID-Verdrag: (i) een bijdrage in het gastland in termen van (financiële) middelen, (ii) een zekere duur van uitvoering van de betrokken activiteit in het gastland, (iii) een aanvaarding van risico’s door de investeerder, (iv) de verwachting van winst of opbrengsten, en (v) indien vermeld in de preambule van het betrokken verdrag, een bijdrage aan de economische ontwikkeling van het gastland. Het kan in het midden blijven of het scheidsgerecht verplicht was dit autonome concept toe te passen, omdat – zoals Devas c.s. terecht heeft betoogd – reeds met de kapitaalstortingen van Devas c.s. en de aanwending daarvan door Devas Multimedia aan de vijf door de Republiek India genoemde kenmerken is voldaan: de kapitaalstortingen en de vooruitbetalingen voor de reservering van capaciteit op de satellieten vormen een bijdrage in het gastland, de lease van capaciteit op de satellieten heeft een duur van minstens 12 jaar, aan de investeringen zijn risico’s verbonden en de investeringen kunnen een aanzienlijk rendement opleveren, gezien het bedrag dat DT Azië bereid was voor een belang van 20% in Devas Multimedia te betalen. In de preambule van het Verdrag wordt erkend dat investeringen kunnen bijdragen aan de economische ontwikkeling van het gastland, maar wordt een dergelijke bijdrage niet als voorwaarde gesteld (“
RECOGNISING that the promotion and protection of such investments will lend greater stimulation (…)”). Hoe dan ook valt aan te nemen dat investeringen van deze omvang in telecommunicatie-infrastructuur aan de economische ontwikkeling van de Republiek India kunnen bijdragen. Daarmee is ook aan het vijfde kenmerk voldaan. Hoewel de wijze waarop de rechtbank toepassing heeft gegeven aan het Weens Verdragenverdrag juist is, kan de discussie die de Republiek India daarover in dit verband wil voeren reeds hierom onbesproken blijven. Ten overvloede overweegt het hof dat India onvoldoende steekhoudende argumenten heeft aangevoerd waarom het scheidsgerecht in afwijking van de duidelijke bewoordingen van artikel 1 van het Verdrag een binnen de kaders van het ICSID-Verdrag ontwikkeld begrip had moeten toepassen.
general unity of an investment operation” waarop de Republiek India in dit verband een beroep heeft gedaan, leidt niet tot een ander oordeel. Die doctrine komt erop neer dat een transactie die op zichzelf niet als een ‘investering’ in de zin van het toepasselijke investeringsverdrag kwalificeert, toch als zodanig kan worden beschouwd als zij onderdeel uitmaakt van een operatie die in zijn geheel als investering kwalificeert (vgl. de uitspraak in de zaak
CSOB v. Slovakiavan 24 maart 1999, die in het artikel van Schreuer en Kriebaum,
At What Time Must Legitimate Expectations Exist?, Liber Amicorum Thomas Wilde, p. 271 (productie G-59 van Devas c.s.) als standaard uitspraak op dit gebied wordt aangehaald). Het scheidsgerecht heeft geoordeeld dat de kapitaalstortingen van Devas c.s. en de vooruitbetalingen voor de reservering van capaciteit op de satellieten op zichzelf zijn te beschouwen als ‘investeringen’ in de zin van het Verdrag. Een beroep op de doctrine van de “
general unity of an investment operation” is in dat geval niet nodig om deze investeringen als zodanig aan te merken. De Republiek India ontleent aan deze doctrine ten onrechte een argument dat eerst van een ‘investering’ in de zin van het Verdrag kan worden gesproken als de volledige investeringsoperatie is afgerond en alle benodigde vergunningen voor het realiseren van het doel van die investering zijn verkregen.
Eerste groep van drie essentiële verweren
(…) the Tribunal finds deficient the Respondent’s argument that the Claimant’s activities were “only pre-investment activities” because their investment was the alleged right to proceed with the Devas project pursuant to the Devas Agreement and because said project could not proceed without the WPC License, which Devas had no right to receive under the Devas Agreement”. Deze overweging is in de daaropvolgende overwegingen toegelicht. Het scheidsgerecht heeft dit verweer van de Republiek India dus wel degelijk geadresseerd. De inhoudelijke beoordeling van het scheidsgerecht kan door de rechter in een vernietigingsprocedure niet worden getoetst. De rechter kan slechts nagaan of het scheidsgerecht op een essentieel verweer is ingegaan. Dat heeft het scheidsgerecht in dit geval gedaan. De motivering van het scheidsgerecht is niet zo onbegrijpelijk dat gezegd kan worden dat in feite iedere motivering ontbreekt.
satellite-onlydiensten zou hebben kunnen uitrollen. Volgens de Republiek India heeft het scheidsgerecht dit verweer verworpen zonder enige motivering. Dat is niet juist. Het scheidsgerecht heeft overwogen:
“[o]n the basis of the evidence received by the Tribunal, it is satisfied that, even without a WPC license, Devas could have rolled out satellite-only services” (punt 209 van het Arbitraal Deelvonnis). Het bewijs dat in de arbitrale procedure is ingebracht, is door het scheidsgerecht genoemd in punt 181 van het Arbitraal Deelvonnis. Het scheidsgerecht heeft ook nota genomen van de stukken die partijen ten aanzien van deze kwestie na de zitting hebben overgelegd (zie punten 46 tot en met 54 van het Arbitraal Deelvonnis). Het scheidsgerecht heeft blijkens de aangehaalde overweging zijn beslissing mede op dit bewijsmateriaal gebaseerd. De waardering van het bewijsmateriaal door het scheidsgerecht onttrekt zich aan de toetsing door de rechter op grond van artikel 1065 Rv. Daarbij komt dat de vraag of Devas Multimedia
satellite-onlydiensten zou hebben kunnen uitrollen zonder vergunning, niet dragend is voor het oordeel van het scheidsgerecht dat sprake is van een ‘investering’ in de zin van het Verdrag.
Tweede groep van vijf essentiële verweren
assets” geen beroep op het Verdrag kan doen. Dit bezwaar is ongegrond. Het scheidsgerecht concludeert in punt 411 van het Arbitraal Deelvonnis dat sprake is van een onteigening van eigendommen van Devas c.s. in de zin van artikel 6, eerste lid van het Verdrag. Daarbij verwijst het scheidsgerecht naar zijn conclusie in punt 210, die steunt op de overwegingen in punten 199 tot en met 209. Het scheidsgerecht heeft kennelijk geoordeeld dat de beslissing van de Republiek India om het Devas Contract te vernietigen, als gevolg waarvan Devas Multimedia haar rechten op het spectrum op de beide satellieten heeft verloren, gelijk kan worden gesteld aan een onteigening van de investeringen van Devas c.s. in Devas Multimedia. Dat oordeel, waarmee is ingegaan op dit verweer, is niet zodanig onbegrijpelijk dat het met het ontbreken van een motivering moet worden gelijkgesteld.
satellite onlydiensten geen WPC-vergunning nodig was en dat reeds het recht op het spectrum als zodanig een waarde vertegenwoordigde, aangezien daarmee het gebruik van dat spectrum door anderen uitgesloten was (zie punt 209 van het Arbitraal Deelvonnis). Ten slotte verwijt de Republiek India het scheidsgerecht dat het zijn oordeel dat Devas Multimedia zonder WPC-vergunning
satellite onlydiensten zou kunnen uitrollen, niet heeft gemotiveerd. Dat verwijt is reeds hierboven in 5.16 besproken en verworpen.
Essential security interests”
essential security interests”. In de arbitrale procedure heeft de Republiek India niet de onbevoegdheid van het scheidsgerecht ingeroepen op grond van deze bepaling. Het scheidsgerecht heeft het beroep op deze bepaling ook niet als zodanig opgevat in de overwegingen van het Arbitraal Deelvonnis (vgl. punten 293 e.v. van het Arbitraal Deelvonnis). Slechts in het dictum van het Arbitraal Deelvonnis heeft het scheidsgerecht gesteld: “(…)
that the Tribunal lacks jurisdiction over the Claimants’ claims insofar as the Respondent’s decision to annul the Devas agreement was in part directed to the protection of the Respondent’s essential security interests.” Anders dan de rechtbank leidt het hof hier niet uit af dat het scheidsgerecht de stellingen van de Republiek India met betrekking tot “
essential security interests” heeft opgevat als een bevoegdheidsverweer. Het dictum van het Arbitraal Deelvonnis moet immers worden uitgelegd in het licht van de overwegingen, en in die overwegingen heeft het scheidsgerecht dit niet als een bevoegdheidsverweer behandeld. In ieder geval is tussen partijen in hoger beroep niet langer in geschil dat artikel 11, derde lid van het Verdrag niet de bevoegdheid van het scheidsgerecht betreft, maar dat het hier gaat om een uitzondering op de bepalingen van het Verdrag voor maatregelen die zijn gericht op de bescherming van “
essential security interests”.
essential security interests”, hebben dan ook geen betrekking op de bevoegdheid van het scheidsgerecht. Volgens de Republiek India heeft de rechtbank miskend dat het scheidsgerecht zich bij zijn beoordeling van het beroep op deze uitzondering niet heeft gehouden aan zijn opdracht (artikel 1065, eerste lid onder c Rv), dat het scheidsgerecht zijn oordeel niet heeft gemotiveerd (artikel 1065, eerste lid onder d Rv) en dat het oordeel van het scheidsgerecht een schending inhoudt van de openbare orde en goede zeden (artikel 1065, eerste lid onder e Rv). Zoals hiervoor overwogen, moet de rechter zijn bevoegdheid tot vernietiging op de eerste twee gronden met terughoudendheid hanteren. Alleen in geval van een schending van de openbare orde en goede zeden kan de rechter het oordeel van het scheidsgerecht vol toetsen.
Opdracht van het scheidsgerecht
essential security interests”-bepaling toe te passen op het
S-bandspectrum in plaats van de beslissing tot beëindiging van het Devas Contract. In deze stelling kan het hof de Republiek India niet volgen. Na een analyse van de behoefte van het gebruik van het S-bandspectrum voor strategische/militaire doeleinden overwoog het scheidsgerecht het volgende, in punt 351 van het Arbitraal Deelvonnis: “
But this is not the end of the matter. While the events related above provide helpful information concerning the administrative process followed both before and after the CCS decision, what is the determinant factor for the Tribunal is that decision itself and whether it was directed to the protection of the Respondents essential security interests”. Het scheidsgerecht heeft dus wel degelijk de beslissing tot beëindiging van het Devas Contract tot uitgangspunt genomen.
essential security interests”-bepaling heeft miskend. Met het dichotome karakter van de bepaling bedoelt de Republiek India dat “
essential security interests” of wél, of níet aan de orde zijn. Ook dit betoog kan het hof niet volgen. Het staat vast dat verschillende delen van het S-bandspectrum voor verschillende doeleinden kunnen worden gebruikt. De rechtbank heeft overwogen dat deze mogelijkheid reeds volgt uit het Devas Contract, waarin Devas Multimedia en Antrix zijn overeengekomen dat 90% van het spectrum kon worden gebruikt voor civiele/commerciële doeleinden en de overige 10% voor strategische/militaire doeleinden (overweging 4.50 van het vonnis van de rechtbank). Dit is door de Republiek India in hoger beroep niet bestreden. De “
essential security interests”-bepaling sluit mogelijk uit dat
eenzelfde deelvan het S-bandspectrum zowel voor de bescherming van “
essential security interests” als voor andere doeleinden wordt ingezet. In zoverre kan deze bepaling als dichotoom worden gezien. Maar de inzet van een deel van het S-bandspectrum voor de bescherming van “
essential security interests” sluit niet uit dat een
ander deelvan het S-bandspectrum voor andere doeleinden wordt ingezet. In ieder geval heeft het scheidsgerecht op grond van het dossier die conclusie kunnen trekken.
essential security interests” niet terughoudend maar vol te toetsen. Dit bezwaar is ongegrond, aangezien het scheidsgerecht wel degelijk een terughoudende toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd. Dat blijkt onder meer uit de volgende overwegingen van het scheidsgerecht:
243. While, in the present case, the Respondent does not have to demonstrate necessity in the sense that the measure adopted was the only one it could resort to in the circumstances, it still has to establish that the measure related to its essential security interests; it cannot therefore be any security interest but it has to be an essential one (…)
essential security interests” van de Republiek India niet het volledige S-bandspectrum nodig was. Dit oordeel berust volgens de Republiek India bovendien op een onjuiste verdeling van de bewijslast, waarbij de Republiek India de validiteit van haar beroep op “
essential security interests” moest bewijzen.
essential security interests” niet het volledige S-bandspectrum nodig was, gebaseerd op de beslissing van het CCS. Daarbij is het scheidsgerecht uitgegaan van het persbericht van 17 februari 2011 waarbij deze beslissing is medegedeeld. In dat persbericht is de beslissing tot beëindiging van het Devas Contract gerechtvaardigd met een verwijzing naar een “
increased demand for allocation of spectrum for national needs, including the needs of defence, para-military forces, railways and other public utility services as well as for societal needs”. Op grond van dat persbericht, waar het scheidsgerecht vanuit moest gaan nu het de enige mededeling is van de beslissing van het CCS, heeft het scheidsgerecht kunnen vaststellen dat de beslissing tot beëindiging van het Devas Contract niet uitsluitend de bescherming van “
essential security interests” tot doel had.
establish”) dat de beslissing tot beëindiging van het Devas Contract verband hield met
“essential security interests”,begrijpelijk (vgl. punt 242 van het Arbitraal Vonnis). De Republiek India deed immers een beroep op een bepaling waarbij een uitzondering werd gemaakt op de bescherming van investeringen ingevolge het Verdrag. Daarbij heeft het scheidsgerecht rekening gehouden met de discretionaire bevoegdheid (“
wide measure of deference”) van de Republiek India, door zware eisen te stellen aan het verweer van Devas c.s. (vgl. punt 245 van het Arbitraal Vonnis).
essential security interests”,
ex aequo et bonote bepalen op maximaal 60%. Dit bezwaar mist feitelijke grondslag. Gezien de motivering van zijn beslissing heeft het scheidsgerecht geoordeeld naar de ‘regelen des rechts’. Uit de desbetreffende overweging (punt 373 van het Arbitraal Deelvonnis) blijkt niet dat het scheidsgerecht bij de vaststelling van het deel van het spectrum dat bestemd is voor de bescherming van
“essential security interests”een andere (
ex aequo et bono) beslissingsmaatstaf heeft gehanteerd dan uit het Verdrag voortvloeide. Het enkele feit dat het scheidsgerecht in deze overweging spreekt over een “
reasonable allocation of spectrum” is daarvoor onvoldoende. Ook bij een beoordeling naar de ‘regelen des rechts’ speelt de redelijkheid immers een rol.
essential security interests”, te baseren op de overweging (punt 370 van het Arbitraal Deelvonnis): “
(…) All around the world, governments are faced every year with very large demands for funds for various projects from their military establishment and, just as regularly, governments grant only a percentage of such requests.” Dit betoog is gebaseerd op een verkeerde lezing van het Arbitraal Deelvonnis. Zoals vermeld in de openingszin van punt 373 van het Arbitraal Deelvonnis, heeft het scheidsgerecht zijn oordeel dat maximaal 60% van het S-bandspectrum bestemd is voor de bescherming van “
essential security interests” gebaseerd op het aan haar voorgelegde bewijs en het gegeven dat de Republiek India reeds in het Devas Contract 10% van het beschikbare spectrum voor zichzelf had gereserveerd (“
[o]n the basis of the evidence submitted to it as described above and bearing in mind that the Respondent had already reserved to itself 10% of the spectrum in question (…)”. Het oordeel van het scheidsgerecht berust dus niet, of in ieder geval niet uitsluitend, op de door de Republiek India aangehaalde overweging.
Motivering
essential security interests” niet gemotiveerd. Deze stelling is onjuist. Zoals hiervoor overwogen, heeft het scheidsgerecht de verdeling van het S-bandspectrum blijkens punt 373 van het Arbitraal Vonnis gebaseerd op het aan haar voorgelegde bewijs en het gegeven dat de Republiek India reeds in het Devas Contract 10% van het beschikbare spectrum voor zichzelf had gereserveerd (“
[o]n the basis of the evidence submitted to it as described above and bearing in mind that the Respondent had already reserved to itself 10% of the spectrum in question (…)”. Of deze motivering inhoudelijk juist is, onttrekt zich aan de beoordeling door het hof op grond van artikel 1065, eerste lid onder c Rv. Dat geldt ook voor de door de Republiek India aangevoerde additionele motiveringsgebreken (memorie van grieven, 457 e.v.). Of inmiddels 100% van het S-bandspectrum voor militaire en paramilitaire doeleinden wordt gebruikt kan in het midden blijven. Het hof hoeft immers geen inhoudelijke beslissing te geven over de toepassing van het
essential security interests-verweer, maar slechts te toetsen of het arbitraal vonnis vernietigd moet worden. Het bewijsaanbod van de Republiek India ten aanzien van het huidige gebruik van het S-bandspectrum is daarom niet ter zake doende en zal worden gepasseerd.
Verrassingsbeslissing
essential security interests” niet als een verrassingsbeslissing kan worden gezien. De Republiek India heeft in de arbitrale procedure (ruimschoots) de gelegenheid gekregen om haar standpunt te onderbouwen dat het S-bandspectrum voor 100% nodig was voor de bescherming van “
essential security interests”. Het valt niet in te zien waarom het scheidsgerecht de Republiek India separaat had moeten horen over haar voornemen om het beroep van de Republiek India op de “
essential security interests”-bepaling voor minder dan 100% van het S-bandspectrum te honoreren. De Republiek India geeft niet aan welke argumenten zij tegen dat voornemen had kunnen aanvoeren, die zij niet heeft kunnen aanvoeren om het gebruik van het S-bandspectrum voor de bescherming van “
essential security interests” voor 100% te rechtvaardigen. Dit zou anders kunnen zijn als het scheidsgerecht rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat een gebruik van verschillende delen van het S-bandspectrum voor verschillende doeleinden tot problemen zou leiden. Daarmee hoefde het scheidsgerecht echter geen rekening te houden, nu reeds in het Devas Contract was vastgelegd dat 90% van het spectrum zou worden gebruikt voor civiele/commerciële doeleinden en de overige 10% voor strategische/militaire doeleinden.
essential security interests”-bepaling (grieven 3, 4 en 5).
charge sheeten de
supplementary charge sheet) naar Indiaas recht nog geen officiële tenlastelegging inhouden. De
charge sheetsworden bij de rechter ingediend en eerst wanneer de rechter vaststelt dat de daarin opgenomen klachten
prima faciegegrond zijn, kunnen de klachten in een officiële tenlastelegging worden opgenomen. De
charge sheetszijn geruime tijd geleden bij de Indiase rechter ingediend (de
charge sheetdateert van 11 augustus 2016 en de
supplementary charge sheetvan 8 januari 2019). De advocaten van Devas c.s. hebben tijdens de pleidooien in hoger beroep gesteld dat de rechter het verzoek om de zaak in behandeling te nemen, inmiddels heeft afgewezen. Devas c.s. heeft echter geen kopie overgelegd van de beslissing of een ander stuk waaruit blijkt dat de rechter aldus heeft beslist. De advocaat van de Republiek India heeft desgevraagd niet kunnen bevestigen dat een beslissing op de Strafklacht is genomen.
prima faciegegrond zijn. Afgezien van haar beroep op de Strafklacht heeft de Republiek India slechts zeer globaal vermeld waaruit de gestelde strafbare feiten bestaan (memorie van grieven, 505). Daarmee heeft de Republiek India haar stelling dat het Devas Contract onder invloed van strafbare feiten tot stand is gekomen, onvoldoende onderbouwd.
Prevention of Money Laundering Act 2002en een onderzoek onder de
Foreign Exchange Management Act, dat heeft geleid tot het opleggen van boetes aan Devas Multimedia, haar bestuurders en functionarissen en DT Azië. De Republiek India heeft deze onderzoeken echter alleen “voor de volledigheid” vermeld (memorie van grieven, 508), en niet ten grondslag gelegd aan haar vordering tot vernietiging, zodat het hof deze onderzoeken buiten beschouwing zal laten.
document production phase” van de arbitrale procedure om stukken met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten heeft gevraagd, en dat het scheidsgerecht Devas c.s. heeft gelast deze stukken te verstrekken. Devas c.s. heeft deze stukken niet overgelegd, naar haar zeggen omdat zij niet over deze stukken beschikte. Dat kan de Republiek India echter niet hebben belet om dit argument verder uit te werken, en het belang hiervan voor haar verweer te onderbouwen. Dat heeft de Republiek India niet gedaan. Devas c.s. heeft onweersproken gesteld dat de Republiek India dit argument behalve in de bewuste voetnoot niet naar voren heeft gebracht in de arbitrale procedure; niet in enig ander processtuk, niet tijdens de zitting en niet in het verhoor van verschillende getuigen aan de zijde van Devas c.s. Gezien die opstelling heeft het scheidsgerecht niet hoeven te begrijpen dat dit een essentieel verweer van de Republiek India was waarop het expliciet diende te beslissen. Het hof onderschrijft daarmee het oordeel van de rechtbank ten aanzien van deze vernietigingsgrond.