Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
Verweerder brengt geen koerslijst in het geding!’ een betoog gehouden dat – zo heeft belanghebbende ter zitting bevestigd – voor alle zaken geldt. Ook na herhaaldelijke lezing van dat betoog is het de rechtbank niet duidelijk wat de verhouding is tussen het betoog en het ‘kopje’ (het woord koerslijst komt in het betoog niet voor), en, belangrijker nog, wat de strekking van het betoog is en de betekenis ervan voor deze zaken is. Het betoog geeft de rechtbank dus geen aanleiding om de BPM te verminderen in een of meer van de zaken.
vaststelling door de rechtervan een ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom, indien het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is. Hier gaat het om een ander beroep en gaat het niet om een vaststelling van een dwangsom op grond van artikel 8:55c van de Awb. Het gaat hier om een
beoordeling door de rechtervan een beschikking waarbij de inspecteur (de verschuldigdheid en de hoogte van) de dwangsom heeft vastgesteld op grond van artikel 4:18 van de Awb. In afdeling 4.1.3 van de Awb zelf is artikel 611g Rv niet van (overeenkomstige) toepassing verklaard. Wel is er in hoofdstuk 4 van de Awb een bepaling over verjaring opgenomen in artikel 4:104, maar de daar vermelde verjaringstermijn bedraagt vijf jaar en in geen van de zaken is die termijn verstreken. Verder is in artikel 5:35 van de Awb weliswaar een – van artikel 4:104 van de Awb – afwijkende verjaringstermijn van één jaar opgenomen, maar die bepaling ziet op een dwangsom in het kader van een last onder dwangsom. Kortom, de wettekst en de wetsystematiek bieden geen steun voor de opvatting van de inspecteur. Die steun is evenmin te vinden in de wetsgeschiedenis. [13]
- Afgaande op de processtukken in het dossier waren bij alle vier zaken zowel in de eerste bezwaarfase als in de tweede bezwaarfase (na terugwijzing) in hoofdzaak een of meer van dezelfde rechtskundige onderwerpen aan de orde (btw/marge, 12%-regeling, tussentijdstarief, Irimie-rente, werkelijke proceskosten);
- In het eerste rechterlijke traject (Rechtbank; Hof; Hoge Raad) stond hetzelfde onderwerp centraal: de kwestie of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard.
- In de huidige beroepsfase gaat het in hoofdzaak om dezelfde rechtskundige onderwerpen.
- De zaken zijn gelijktijdig behandeld in de verschillende fases: eerste uitspraak op bezwaar op 10 mei 2012, zitting en uitspraak rechtbank Gelderland (hierna: de 1e rechtbank) op 31 oktober 2013 en 9 januari 2014, zitting en uitspraak Hof Arnhem-Leeuwarden op 27 november 2014 en 6 januari 2015, arrest Hoge Raad op 15 januari 2016, horen in bezwaar op 13 oktober 2017, tweede uitspraak op bezwaar op dagen in de periode tussen 7 en 14 december 2017, en gelijktijdige behandeling in de onderhavige beroepsfase.
.Dit verzoek wordt afgewezen. De vergoeding van proceskosten wordt exclusief geregeld door artikel 8:75 van de Awb en voor een aanvullende vergoeding op grond van (een overeenkomstige toepassing van) het hier nog geldende artikel 8:73 (oud) van de Awb is geen plaats. [24] Het Unierecht maakt dat niet anders, in aanmerking genomen dat op dit punt geen onderscheid wordt gemaakt tussen zuivere nationale geschillen en geschillen die (deels) onder het toepassingsbereik van het Unierecht vallen. Wat betreft de Irimie-rente begrijpt de rechtbank dat belanghebbende stelt dat door een te lange duur van de procedure het langer heeft geduurd voordat hij teruggaaf van belasting krijgt of heeft gekregen en daarmee een rentenadeel leidt of heeft geleden. Voor een dergelijke rentevergoeding als schadevergoeding is echter geen plaats, reeds omdat de rentevergoeding exclusief is geregeld in artikel 30ha van de Awb en artikel 28c van de Invorderingswet. Het Unierecht dwingt niet tot een ander oordeel. [25]
“Wegens bijzondere omstandigheden zal ik, conform ECLI:NL:HR:2015:2990, de te vergoeden proceskosten matigen tot € 61,50. Dit is inclusief het te houden hoorgesprek.”Er is verder niet gemotiveerd wat die bijzondere omstandigheden zijn. Ook ter zitting – nadat in de vooraf toegezonden pleitnota geklaagd werd over dit punt – heeft de inspecteur geen concrete omstandigheden aangevoerd. Gelet op dit een en ander slaagt de beroepsgrond van belanghebbende. Aangezien de inspecteur zich klaarblijkelijk beroept op artikel 2, lid 3, van het BPB om af te wijken het forfaitaire-puntensysteem, ligt het op zijn weg om te onderbouwen dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Hier ontbreekt zelfs een begin van een onderbouwing.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
- de uitspraak van 14 december 2017 op het bezwaar tegen de door belanghebbende ter zake van de registratie van een personenauto op aangifte voldane BPM met aangiftenummer [aangiftenummer 1] ;
- een artikel 30ha-beschikking van nihil;
- een dwangsombeschikking van nihil;
- gelast dat de griffier het geheven griffierecht van € 170 in de samenhangende, ter zitting ingetrokken, zaak met nummer 18/2437 terugbetaalt;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing over de kostenvergoeding;
- stelt de teruggaaf van BPM vast door het eerder verleende bedrag van € 594 te verhogen met € 24;
- stelt de 30ha-rentevergoeding ter zake van die teruggaven vast op bedragen berekend over de perioden 1 april 2012 tot en met 28 december 2017 respectievelijk 19 september 2019;
- verklaart zich onbevoegd om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van terugbetaling van BPM voor zover de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger hoort;
- stelt de dwangsom vast op € 1.260;
- beslist dat, indien het bedrag van de door de inspecteur toegekende kostenvergoeding in bezwaar, niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 1.739;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële schade van € 261;
- wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 214;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 aan deze vergoedt;
- beslist dat, voor zover de immateriëleschadevergoeding, de in beroep toegekende proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
- verklaart het beroep ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van terugbetaling van BPM;
- beslist dat, indien het bedrag van de door de inspecteur toegekende kostenvergoeding in bezwaar, niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 3.826;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële schade van € 174;
- wijst een schadevergoeding voor het overige af;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 214;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 aan deze vergoedt;
- beslist dat, voor zover de immateriëleschadevergoeding, de in beroep toegekende proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
- de uitspraak van 8 december 2017 op het bezwaar tegen de door belanghebbende ter zake van de registratie van een personenauto op aangifte voldane BPM met aangiftenummer [aangiftenummer 2] ;
- een artikel 30ha-beschikking van nihil;
- een dwangsombeschikking van nihil;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing over de kostenvergoeding;
- stelt de teruggaaf van BPM vast door het eerder verleende bedrag van € 1.706 te verhogen met € 235;
- stelt de 30ha-rentevergoeding ter zake van die teruggaven vast op bedragen berekend over de perioden 1 april 2013 tot en met 22 december 2017 respectievelijk 19 september 2019;
- verklaart zich onbevoegd om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van terugbetaling van BPM voor zover de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger hoort;
- stelt de dwangsom vast op € 1.260;
- beslist dat, indien het bedrag van de door de inspecteur toegekende kostenvergoeding in bezwaar, niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum van de uitspraak op bezwaar;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 214;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 aan deze vergoedt;
- beslist dat, voor zover de in beroep toegekende proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
- de uitspraak van 8 december 2017 op het bezwaar tegen de door belanghebbende ter zake van de registratie van een personenauto op aangifte voldane BPM met aangiftenummer [aangiftenummer 3] ;
- een artikel 30ha-beschikking van nihil;
- een dwangsombeschikking van nihil;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing over de kostenvergoeding;
- stelt de teruggaaf van BPM vast door het eerder verleende bedrag van € 164 te verhogen met € 3;
- stelt de 30ha-rentevergoeding ter zake van die teruggaven vast op bedragen berekend over de perioden 1 april 2012 tot en met 22 december 2017 respectievelijk 19 september 2019;
- verklaart zich onbevoegd om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van terugbetaling van BPM voor zover de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger hoort;
- stelt de dwangsom vast op € 1.260;
- beslist dat, indien het bedrag van de door de inspecteur toegekende kostenvergoeding in bezwaar, niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum van de uitspraak op bezwaar;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 214;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 aan deze vergoedt;
- beslist dat, voor zover de in beroep toegekende proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
- de uitspraak van 7 december 2017 op het bezwaar tegen de door belanghebbende ter zake van de registratie van een personenauto op aangifte voldane BPM met aangiftenummer [aangiftenummer 4] ;
- een artikel 30ha-beschikking van nihil;
- een dwangsombeschikking van nihil;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing over de kostenvergoeding;
- stelt de teruggaaf van BPM vast door het eerder verleende bedrag van € 1.148 te verhogen met € 159;
- stelt de 30ha-rentevergoeding ter zake van die teruggaven vast op bedragen berekend over de perioden 1 april 2012 tot en met 21 december 2017 respectievelijk 19 september 2019;
- verklaart zich onbevoegd om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van terugbetaling van BPM voor zover de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger hoort;
- stelt de dwangsom vast op € 1.260;
- beslist dat, indien het bedrag van de door de inspecteur toegekende kostenvergoeding in bezwaar, niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum van de uitspraak op bezwaar;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 214;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 aan deze vergoedt;
- beslist dat, voor zover de in beroep toegekende proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
- de uitspraak van 5 december 2017 op het bezwaar tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag BPM met aanslagnummer [aanslagnummer 2] ;
- een dwangsombeschikking van nihil;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het de dwangsombeschikking betreft;
- verklaart het beroep gegrond voor het overige;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing over de kostenvergoeding;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 1.121;
- verklaart zich onbevoegd om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van terugbetaling van BPM;
- beslist dat, indien het bedrag van de door de inspecteur toegekende kostenvergoeding in bezwaar, niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 1.700;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële schade van € 300;
- wijst een schadevergoeding voor het overige af;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 1.280;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 aan deze vergoedt;
- beslist dat, voor zover de immateriëleschadevergoeding, de in beroep toegekende proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
- de uitspraak van 30 november 2017 op het bezwaar tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag BPM met aanslagnummer [aanslagnummer 3] ;
- een dwangsombeschikking van nihil;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing over de kostenvergoeding;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 936;
- verklaart zich onbevoegd om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van terugbetaling van BPM;
- beslist dat, indien het bedrag van de door de inspecteur toegekende kostenvergoeding in bezwaar, niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum van de uitspraak op bezwaar;
- stelt de dwangsom vast op € 1.260;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 2.719;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële schade van € 281;
- wijst een schadevergoeding voor het overige af;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 214;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 aan deze vergoedt;
- beslist dat, voor zover de immateriëleschadevergoeding, de in beroep toegekende proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
- de uitspraak van 29 november 2017 op het bezwaar tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag BPM met aanslagnummer [aanslagnummer 4] ;
- een dwangsombeschikking van nihil;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het de dwangsombeschikking betreft;
- verklaart het beroep gegrond voor het overige;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 1.334;
- stelt de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vast op € 508;
- verklaart zich onbevoegd om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van terugbetaling van BPM;
- beslist dat, indien het bedrag van de door de inspecteur toegekende kostenvergoeding in bezwaar, niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 3.644;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële schade van € 356;
- wijst een schadevergoeding voor het overige af;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 214;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 aan deze vergoedt;
- beslist dat, voor zover de immateriëleschadevergoeding, de in beroep toegekende proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
- de uitspraak van 1 december 2017 op het bezwaar tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag BPM met aanslagnummer [aanslagnummer 5] ;
- een dwangsombeschikking van nihil;
- verklaart het beroep ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van terugbetaling van BPM;
- beslist dat, indien het bedrag van de door de inspecteur toegekende kostenvergoeding in bezwaar, niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 3.727;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële schade van € 273;
- wijst een schadevergoeding voor het overige af;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 214;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 aan deze vergoedt;
- beslist dat, voor zover de immateriëleschadevergoeding, de in beroep toegekende proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
- de uitspraak van 29 november 2017 op het bezwaar tegen de door belanghebbende ter zake van de registratie van een personenauto op aangifte voldane BPM met aangiftenummer [aangiftenummer 5] ;
- een artikel 30ha-beschikking van nihil;
- een dwangsombeschikking van nihil;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het de dwangsombeschikking betreft;
- verklaart het beroep gegrond voor het overige;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de teruggaaf van BPM vast op € 64;
- stelt de te vergoeden artikel 30ha-belastingrente ter zake van die teruggaaf vast op een bedrag berekend over de periode 1 april 2014 tot 19 september 2019;
- verklaart zich onbevoegd om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van terugbetaling van BPM voor zover de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger hoort;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 3.745;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële schade van € 255;
- wijst een schadevergoeding voor het overige af;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar en beroep van € 722;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 aan deze vergoedt;
- beslist dat, voor zover de immateriëleschadevergoeding, de in beroep toegekende (proces)kostenvergoeding en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.