Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 19 september 2014, nr. 14/03124, ECLI:NL:HR:2014:2735.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende die het niet eens was met de uitspraak van 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2735. De Hoge Raad benadrukt dat van een verzoeker om herziening verwacht mag worden dat hij niet onredelijk lang wacht met het indienen van zijn verzoek. Dit is van belang voor de rechtsvorming en de rechtseenheid. Een verzoek om herziening wordt als onredelijk laat beschouwd indien het meer dan een jaar na bekendheid met de nieuwe feiten (nova) of na de datum van openbaarmaking van de uitspraak wordt ingediend. In dit geval oordeelt de Hoge Raad dat het verzoek niet onredelijk laat is ingediend, maar dat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat het geen feiten of omstandigheden bevat die tot herziening kunnen leiden volgens artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad concludeert dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt en verklaart het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 20 februari 2015.